"Zaaizaad- en
pootgoedvoorziening
den veestapel
De ontwikkelingsgang
De omvang van
(Van onzen specialen medewerker op het
gebied der plantenveredeling).
I
VOOR een inzicht in de tegenwoordige zaai
zaad- en pootgoedvoorziening is het ge-
we nscht een blik te slaan op het verleden.
Eerst dan beseft men welk een enormen
vooruitgang is bereikt.
Was er in den oudsten tijd sprake van een
zaaizaad- en pootgoedvoorziening? In dit ver-
iband is het interessant een leerboek van de
vaderlandsche geschiedenis op te slaan en
zich te realiseeren dat twintig eeuwen geleden
onze bodem er geheel anders uitzag; Neder
land was een onbergzaam oord. Een groot
gedeelte van het land was bedekt met uitge
strekte bosschen; de westelijke deelen van ong
land waren zeer moerassig. Bij eiken hoogen
waterstand der rivieren vloeide het water
over het land, terwijl het zeewater bij storm
vloed de zeegaten binnendrong om op de eene
plaats vruchtbare klei neer te leggen, elders
het laag'veen weg te voeren.
In den oudsten tijd hebben verschillende
volksstammen zich op de hoogere gronden in
het oosten gevestigd; het was echter een tijd
van volksverhuizingen; gevestigde volksstam
men werden uit de nederzettingen verdrongen
en verplaatsten zich naar andere streken.
De landbouw en veeteelt waren van geringe
beteekenis, de vrije mannen beoefenden jacht
en visscherij, terwijl de vrouwen en slaven
het landwerk verrichtten. Het behoeft geen
betoog, dat de zaaizaadvoorziening zeer pri
mitief was. Men teelde enkele gewassen voor
eigen behoefte en men ruilde eventueel om
wat zaaizaad van een ander te verkrijgen.
Beseft men daarbij dat niemand ir deze lage
landen droomde van het bestaan van Amerika
en dus evenmin de aardappel een weg naar
deze streken had gevonden, dan is het duide
lijk dat de pootgoedvoorziening niet bestond.
In latere eeuwen ontwikkelden zich naast
scheepvaart, handel en nijverheid ook land
bouw en veeteelt. Nieuwe gewassen veroverden
terrein (o.a. de aardappel), sommige gewassen
verdwenen weer. Het rassensortiment der
meeste gewassen bestond uit landrassen,
waarin niet geselecteerd werd. In verschillen
de gebieden, die van nature een goede kwa
liteit leverden (en waar zorg aan het product
werd besteed) ontwikkelde zich in de vorige
eeuw de zaaizadenteelt. Men verbouwde
Zeeuwsche tarwe, Kleefsche tarwe, Groninger
win tergerst. Dikke witte haver, Zeeuwsche
groene erwten, enz., terwijl vermoedelijk bij
de aardappels het eerst sprake was van ge
kweekte rassen. Er is echter weinig bekend
omtrent de raszuiverheid van de aardappel-
rassen, evenmin als van de wijze waarop deze
in stand werden gehouden. Het staat wel vast
dat zeer vele aardappelrassen uit het buiten
land geïmporteerd werden.
Uit het voorgaande valt te concludeeren dat
zich in het begin der vorige eeuw een handel
in zaaizaden en poot goed ontwikkelde.
Buitenlandsche rassen maakten opgang; er is
een tijd geweest, waarin bijv. Engelsche tar
we-rassen. o.a. Roode dikkop en Essex, op
groote schaal in ons land werden verbouwd.
Mede doordat de landbouw in het algemeen
op een hooger peil kwam en daardoor produc
tievere rassen tot hun recht konden komen,
ontstond er belangstelling voor nieuwe ras
sen. De plantenveredeling ontwaakte, de
kweekersarbeid werd gestimuleerd door de
vraag naar betere rassen. Zoowel in Nederland
als in het buitenland groeiden enkele bedrij
ven met zaadteelt uit tot kweekbedrijven.
Typische voorbeelden hiervan vormen de
kweekbedrijven van Mansholt en van Kuhn.
Het succes van Mansholt, Kuhn en Veen hui
zen was voor anderen een prikkel tevens hun
geluk op het gebied der plantenvpred^ ing te
beproeven.
Zaaizaadtentoonstellingen en de opkomende
veldkeuringen deden het hare er toe om het
gebruik van goed zaaizaad te bevorderen.
Proefvelden werden hier en daar aangelegd
en practijkervaringen verzameld om de cul
tuurwaarde der nieuwe rassen te leeren ken
nen.
De ontwikkeling van de keuring van gewassen
sloot in zich de kiem tot ordening van het
rassensortiment. De keuringsinstanties gevoel-
den behoefte aan een overzicht van de rassen,
die ter keuring aangenomen konden worden,
een rasbeschrijving bleek onmisbaar te zijn.
Men wenschte de rassen te keuren op naam,
d.w.z. het omdoopen van rassen werd van be
gin af aan bij de keuring van landbouwge
wassen uitgesloten.
Een verdere stap in de richting van ordening
was de oprichting van het Jentraal Comité
Inzake keu,ring van gewassen in 1919. De ge
westelijke en provinciale keuringsdiensten
vereenigden zich, terwijl hieruit voortvloeide
een streven naar eenheid ir. de te keuren
rassen.
Tevens valt in dezen tijd de ontwikkeling van
het Instituut voor Plantenveredeling tot een
centrale instantie van onderzoek en voorlich
ting bij de rassenkeuze. Oorspronkelijk be
perkte het I.V.P. zich tot een naamlijst van
erkende rassen, doch toen het Centraal Co
mité aandrong op een uitbreiding van de
werkzaamheden var. het I.vP., wérd door
Prof. Ir. C. Broekema een vorm gevonden om
de zaaizaad- en pootgoedvoorziening te orde
nen. Spoedig na zijn optreden als Directeur
van het I.V.P. werd een beschrijvende rassen-
lijst samengesteld en hierdoor ir. 1924 de
grondslag gelegd voor een juiste rassenkeuze,
voor bevordering van den kweekersarbeid,
voor eenheid op het gebied der te keuren ge
wassen en-voor een regeling van den import
van rassen uit het buitenland.
In het voorgaande zijn verschillende ontwik
kelingsstadia van onze zaaizaad- en pootgoed
voorziening genoemd. Eenerzijds ontwikkelden
zich sedert het begin van deze eeuw de keu
ringsdiensten, anderzijds bevorderden de
landbouwvoorliehtingdienst en het landbouw-
De Inspecteur van het Veeteeltwezen van de
Directie van den Landbouw deelt ons het vol
gende mede.
In den loop van 1941 moest de rundveesta
pel, voorzoover het de dieren van 1 jaar en
ouder betrof, met 20 pet. worden ingekrom
pen. Ten opzichte van de koekalveren golden
geen beperkende bepalingen, terwijl de 'stier-
kalveren eerst boven een gewicht van 250 kg
aan zekere beperkingen onderhevig waren.
Van de vrijheid van beweging ten opzichte
van deze jongste generatie heeft men in het
afgeloopen jaar een dankbaar gebruik ge
maakt, waardoor deze rubriek zeer omvang
rijk is geworden.
Men zou zich daarin bijzonder kunnen ver-
beugen, wanneer het vaststond, dat voor al
deze dieren ook voldoende voedsel aanwezig
was, hetgeen echter wel aan eenige twijfel
onderhevig is.
Deze winter werd metv een zeer groote jong
veestapel ingegaan. Daarbij komt r.og, dat de
oudere veestapel bij den aanvang van den
staltijd en zelfs nu nog niet ten volle
het indertijd noodzakelijk geachte inkrim
pingspercentage heeft ondergaan er. er nog
een vrij groot aantal dieren is, dat weliswaar
contractueel is vastgelegd, maar toch even
goed mee eet. Ook hier zoowel reden tot te
vredenheid als eenige ongerustheid.
Er zijn door dit alles weer bedrijven, waar de
voederpositie zorgen baart. Men heeft daar
toch weer te veel vee opgezet of noodgedwon
gen moeten houden, omdat men zijn leve-
rlngsplicht te lang heeft uitgesteld en mis
schien heeft men er te weinig rekening mee-
gehouden, dat door de zeer beperkte verstrek
king van krachtvoer het verbruik van ruw-
voer veel grooter is.
Hiet is daarom goed nog eens te herhalen,
hetgeen reeds het vorige jaar werd aange
raden
„Laat iedere veehouder zich ernstig afvragen,
hoeveel vee hij met eigen bedriifsvoer zomer
èn winter productief kan houden". Dit alleen
kan een vaste basis zijn voor een economische
opzet. Wijkt mem, daarvan af, dan vervalt
men in gevaarlijke speculaties.
Omdat er in der. zom^r altijd wel voer is,
onderwijs het gebruik van goedgekeurd zaai-
eaad en pootgoed, terwijl het I.vB. een ac
tieve rol vervulde om he.t rassensortiment, der
landbouwgewassen te ordenen.
Het behoeft geen betoog, dat ook zonder den
stimuleerende invloed van genoemde instan
ties, vooraanstaande landbouwers hun bedrijf
op hooger peil brachten en als pioniers hun
tijd vooruit waren of in het voorste gelid
stonden.
Opgemerkt kan worden dat de oorlogsjaren
1914—1918 de keuring van gewassen zeer in de
hand hebbep gewerkt; als gevolg van de re-
geeijingsmaatregelen breidde, zich de keurings
oppervlakte aanzienlijk uit.
Men kan den geschetsten ontwikkelingsgang
tot op dezen dag doortrekken.
Er is één punt, waarover in het voorgaande
niet werd gerept, nl. de enorme vooruitgang
op het gebied van de pootaardappelteelt. Aan
mannen als- Dr'. J. Oortwijn Botjes en Prof.
Dr. H. M. Quanjer is het te danken, dat een
Inzicht werd verkregen in de degeneratie van
de aardappelrassen. Deze wetenschappelijke
arbeid had tot practisch resultaat dat een
methode werd gevonden om gezond pootgoed
te telen. In een tijd, toen in omringende lan
den nog volgens verouderde methoden werd
gewerkt, bloeide in ons land de teelt van
pootaardappelen op als belangrijk onderdeel
van de pootgoedvoorziening. Door de nieuwe
selectiemethode kon de gezondheidstoestand
van het Nederlandsche aardappelrassensortl-
ment op hooger peil worden, terwijl Neder
land een wereldnaam verkreeg als exportland
van pootaardappelen'
Er blijft veel' te wenschen over. Men behoeft
alleen maar de vraag te stellen of uitsluitend
gezond pootgoed aan de Nederlandsche ak
kers .wordt toevertrouwd. Op dit gebied is er
ontzettend veel te verbeteren. Naar ik ver
trouw zal de plaats tïfebbende ordening op
veler gebied ook tot resultaat hebben, dat er
voldoende goedgekeurd zaaizaad- en pootgoed
wordt geteeld om daarmede den Nederlar.d-
schen landbouw tot in alle uithoeken van het
land te voorzien.
houden velen dan te veel vee en teeren reeds
bij voorbaat op den wintervoorraad. Leg dus
eerst voor U zelf, rekening houdend met een
ruime marge, vast, wat voor den winter noo-
dig is en zorg dan, door in der. zomer niet
te veel vee te houden, dat het er komt, zelfs
dan nog, wanneer het weer tegen mocht wer
ken.
Het gaat niet goed, wanneer iedere winter
periode een zorgenperiode wordt en het is
niet r.oodig. Bedenk ook nog, dat er dezen
zomer zonder de hulp van stikstof uit de
kunstmestzak gemaaid en geweid moet wor
den. -
Binnenkort verschijnt er een publicatie van
de Directie van den Landbouw, die van nut
kan ziir. voor het vaststellen van de voeder
behoefte in den winter.
De veelevering op basis van den aanslag,
die voor 1942 zal gelden, is niet meer zoo
ingrijpend als in 1941. Het is echter van het
grootste belang, dat de levering zoo regel
matig mogelijk geschiedt. Natuurlijk kan dit
en zal dit ook var. boven af geregeld worden.
Hoe meer de veehoudersechter meewerken
door hun leveringsplicht zoo geleidelijk moge
lijk af te doen, hoe minder er geregeld be
hoeft te worden en hoe meer zekerheid er is,
dat alle Nederlanders regelmatig hun beschei
den portie vleesch krijgen.
Gelukkig is de mensch,
die als het licht begint,
i i zijn verlichten geest
een nieuwe wereld vindt.