Friesche en Saksische koestallen
1. Doorsnede van een oud-Friesch Koehuis
(Naar Uilkema). Ter weerszijden van het mid
denpad bevindt zich een rij stalen, welke door
handerskutten(hoorndierschotten) gescheiden
zijn. Het vee staat met de koppen naar den
buitenmuur.
DE redactie van den „Landstand* vraagt
mij iets te schrijven over het verschil
tusschen de Friesche en de Saksische koe
stallen. Ik zou daar veel over kunnen
schrijven, doch dan stellig allerlei vraagstuk
ken naar voren brengen welke niet direct de
belangstelling van den gemiddelden lezer
zouden hebben. Ik zou de vraag: welke zijn
de verschillen tusschen deze stallen? ook zeer
kort kunnen beantwoorden en wel door op te
merken, dat beide stallen precies 180 gra
den verschillen. Dit lijkt zoo op het oog nog
al raadselachtig, doch met dat getal is toch
het voornaamste verschil wel aangegeven.
Immers in den Friese hen stal staat het vee
juist andersom dan in den Saksischen. In
laatstgenoemden stal staat het niet de kop
pen naar het midden gewend, in den Frie-
schen stal met de koppen naar den muur.
Het verschil tusschen beide standen bedraagt
dus juist 180 graden.
Natuurb.ik kan ik met het bovenstaande niet
vplstaan en ik geef het dan ook meer bij
wijze van aardigheid. Het raakt echter de
kern der zaak.
Voor we nu verder gaan, mogen we eerst
wel eens vaststellen waar men in Nederland
Friesche en waar Saksische veeopstelling zal
vinden. We laten hierbij uiteraard die boer
derijen buiten beschouwing welke, in den
iaatsten tijd ontstaan, gebroken hebben
veelal volkomen zonder noodzaak met de
in de .crreek vanouds bestaande bouwtradi-
tie. Zoo vindt men bijv. in Friesland hier en
daar den z.g. .Bollandschen stal, terwijl in
Drente de Friesche stalinrichting in deze
eeuw grooten opgang gemaakt heeft. Bij on
ze beschouwing houden wij ons aan het tra-
ditioneele, overgeleverde boerenhuis.
Dit vinden we nu, voor zoover we het
Friesch mogen noemen, in een groot deel
van het Nederlandsche kustgebied. In de
provincie Groningen (Westerwolde uitgeslo
ten) evenzeer als in Friesland, in West-
Friesland (Noord-Holland) zoo goed als zij
het sporadisch in Zeeland. Saksische hui
zen treffen we in een niet minder groot ge
bied aan, reikende van Bellingwolde tot in
het Gooi, Utrecht en het Noordoosten van
Noord-Brabant.
Kunnen we het gebied der Friesche huizen
niet losmaken van de Friesche kuststreken
in Duitse ill and, waar men Friesche boerderij
typen tot aan de Deensche grens kent, het
Saksische huisgebied maakt deel uit van het
groote Nedersaksische kultuurgebied, welks
Westelijke uitlöopers tot het midden en Zui
den" van ons land reiken en dat in het Oos
ten tot voor de poorten van Danzig te ver
volgen is. Teneinde echter de Friesche en de
Saksische stallingwijzen te vergelijken is het
niet noodig dit groote gebied in onze be
schouwingen te betrekken; in eigen land
vinden wij voldoende en zeer demonstratieve
voorbeelden.
Betreden wij eens een boerderij m de provin
cie Friesland, het oude kerngebied van den
stam der Friezen. De groote schuur welke
reeds van verre opvalt, dient zoowel tot
berging van den oogst en tot wagenschuur
als tot stalling van het vee. De dieren zijn in
een koehuis („büthus") geplaatst, een in de
lengterichting van de schuur loopende af-
deeling.
Bevinden in latere boerderijen in dit
koehuis de stallen zich doorgaans aan één
zijde, bij oude huizen zijn er twee rijen
standplaatsen, ter weerszijden van een gang,
de „mielgong" of „büthüsflieir" geheeten, ge
legen. Komt men zoo'n ouderwetsch koehuis
door de achterdeur binnen, dan ziet men
Links en rechts van
de middengang op
verhoogde stand
plaatsen („stal" ge
heeten), ieder plaats
biedende aan twee
stuks vee, de koeien
gestald, met het ach
tereinde naar den
bezoeker gekeerd.
Zoo'n koehuis be
staat dus uit son
aantal naast elkaar
geplaatste en door
zg. hoorndierschot-
ten,har.dersket-
ten") van elkaar ge
scheiden boxen. De
ze boxen of „stalcel-
le,n" bestaan vóór
uit gemetselde klin
kers welke het
drenkstr aatje vor
men, in het midden
uit modder en ach'
ter (d.i. voor den be
schouwer de voor
zijde) uit een dikke
en breede plank,
het stalhout, waarop
de dieren met de
achterpooten staan.
Ik moet er bijvoegen,
dat dit de ouderwet-
sche stalinrichting
is, welke meer en meer voor modernere vor
men plaats maakt.
Tenslotte scheidt een diepe grup de stallen
van de middengang. Deze grupstallen zijn in
Friesland al oud. We bezitten aan tee kenin
gen van een boer uit de jaren omstreeks
1570, waaruit blijkt, dat hij zij.n koehuis van
gemetselde gruppen en nieuwe stalhouten
liet voorzien.
Maar al moge de grup wellicht een verbete
ring uit de late middeleeuwen zijn, het be
ginsel van den Frieschen stal plaatsing
3. Stalling in een Saksisch boerenhuisHet vee staat met de koppen
naar de deel gekeerd en
2. Plattegrond (sche
matisch) van een
(schuurloos) oud-
Friesch huis. 1 is het
woonvertrek, II de
melkkelder, III het
karnvertrek, IV het
koehuis. Links en
rechts van de „miel
gong" iMbevinden zich de stallen met er ach
ter langs het stalhout (5) in de grup. (g).
Rechts op dezelfde schaal het grondplan van
een der voor-Romeinsche huizen uit de dorps-
wierde van Ezinge (naar Van Giffen). De
groote overeenkomst van het stalgedeelte is
opmerkelijk.
is aan de stapalen of reppels gekluisterd.
(Foto-Archief S. J. v. d. Molen)
die der stallen voer jongvee in oud-Friesche
huizen omstreeks 1700. Wanneer men derge
lijke feiten constateert, komen de sprookjes
over onze barbaarsche voorouders die in arm
zalige hutten woonden, toch wel in een
eigenaardig licht te staan!
Voor ik nu iets over den Saksischen stal zeg,
moet ik er nog op wijzen, dat het Friesche
boerenhuis aanvankelijk geen schuur bezat.
Die is eerst in den loop der 15de en- 15de
eeuw ontstaan. Voordien was het koehuis
een alleenstaand laag gebouw waarvan de
breedte bepaald werd door de diepte der
belde rijen stallen plus de breedte van dé
middengang. H-oe meer stallen er waren, hoe
langer het koehuis. Overblijfselen van deze
bouwwijze hebben zich, zij het zeer spaar
zaam, tot in onzen tijd gehandhaafd. Op de
illustraties bij dit artikel zijn schuurlooze,
dus oud-Friesche, huizen J afgebeeld. Dit ter
voorkoming van misverstanden.
En thans dus de Saksische stal. Die levert
wel een geheel ander beeld op. Zeker, bij de
oude Saksische huizen, zoowel die welke voor
landbouw- als die welke voor veeteeltbedrijf
ingerich-t waren, zijn er ook twee rijen
standplaatsen, eveneens ter weerszijden van
een middengang (de deel) gelegen, doch daii
Ls de overeenkomst ook uit. Er zijn geen stal-
boxen voor twee stuks vee, er zijn geen,
hoor ndierschot ten, geen verhoogde stand
plaatsen, geen gruppen, geen stalhouten. Er
ls althans bij oude voorbeelden (en die
van het vee met de koppen naar den wand
en in door schotten gescheiden stallen welke
plaats bieden voor twee stuks vee is zeer
oud. Niet alleen wijst hierop het feit, dat
ook in Denemarken en in Engeland de dieren
op een dergelijke wijze gestald worden,
doch ook de resultaten der bekende opgra
vingen in de dorpswierde van Ezinge (een
maal Friesch gebied) door Van Giffen laten
zien, dat de Friesche boeren op de Groninger
klei reeds in de derde of vierde eeuw vóór
Christus, dat is dus niet minder dan 2300
jaar geleden, hun vee reeds op precies de
zelfde wijze stalden: met de koppen naair den
wand en twee bij twee in stalboxen. Ja, zelfs
de stalhouten ontbraken niet. Wel waren
dit geen planken, doch matten van gevloch
ten twijgen. Prof. Van Giffen meende deze
„matten" eerst ais voedermatten te moeten
opvatten en besloot hieruit, dat het vee dus
met de koppen naar het midden gestaan had,
doch het is wel gebleken, dat deze opvatting
niet verdedigbaar is en dat het vee in die
Friesche of proto-Friesche huizen met de
achterpooten op die twijgvlechtingen heeft
gestaan. Onderzoekingen van schrijver dezes
hebben zelfs uitgewezen, dat deze „matten"
dezelfde breedte hadden als de latere stal
houten en dat de diepte (lengte) en de wijd
te (breedte) der stallen overeenkwam met
4. Saksisch boerenhuis voor weidebedrijf
(Kamp er eiland). Ter weerszijden van de deel
bevinden zich de stallen, waarop het vee met
de koppen naar de deel geplaatst is.