in onze dorpssamenleving Ie Jaargang Nummer 4 en 5 Donderdag 5 Februari 1942 XMVcUtand REDACTIE-ADRES GROOTE MARKT 20, GOES Adv.prijzen^geh. oplage 1.75 p. r. voor gew. adv.; 4.75*p. r. voor Ing. Med. KI. adv. In 1 prov. blad: 50 ct. voor 1-20 woorden, 10 ct. voor iedere 5 w. meer. Gelegenh. tot plaatsen van adv. in comb, van prov. edities tegen sterk vermin derde prijzen. BIJ contract belangrijke reductie. Vraagt Inlichtingen: Uitgeverij ..Volk en Bodem". Kortenaerkade 10. Den Haag. „De geest moet sterk genoeg zijn om zich een lichaam te houwen, anders blijft hij een schim". Stein. DEZE woorden van den grooten Duitschen staats man uit lang vervlogen jaren zijn volledig van toepassing op den Nederlandschen Landstand. De geest van al degenen die dit nieuwe huis be wonen moet sterk genoeg zijn. Men moet ingesteld rijn op een elkander willen begrijpen, eikander wil len helpen, kortom op samenwerking, teneinde te komen tot een sterke eenheid als fundament van een gaaf Nederlandsch Volk. Dat moet ons aller streven zijn. Daarvoor zijn we mede tezamen ge bracht in deze beroepsorganisatie. Nu zijn er onder ons werkgevers die dwepen met hetgeen was en er zijn werknemers die alles heb ben aan te merken op degenen die hun arbeid ver schaffen. Tusschen deze beide uitersten zweeft de groote massa. Het is niet zoo dat alles wat in het verleden werd gewrocht op het terrein waarmee de Landstand zich bezig houdt, onderste boven gezet moet worden. Veel van hetgeen vroegere pioniers opbouwden moet behouden blijven en vervolmaakt worden. Maar degenen die den verleden tijd zoo verheer lijken, die vinden dat „we" het zoo goed hadden, hebben altijd met „oogkleppen" aangeioopen of hebben zich Oostindisch doof gehouden. Verreweg het grootste deel van de honderd duizenden die tot den Nederlandschen Landstand behooren, heeft aan den lijve ondervonden wat het zeggen wil te wor den miskend in cjeze samenleving. Slechts weinigdn hebben jarenlang op de bres gestaan voor hun standseer. Al deze noeste werkers, kleine zelfstan digen, (boeren, tuinders en visschers) met hun ar beiders en met de velen die door economische ban den aan de agrarische bedrijven verbonden zijn, zijn speelbal geweest van de politiek. Het is begrijpelijk, dat velen van hen afkeerig zijn gewor den van alles wat met politiek te maken heeft. Daaruit is te verklaren dat zij het meewerken in den Landstand, reeds als „politiek" beschouwen. Dat is echter een groot misverstand. Al is „De Landstand" een zoon van dit nationaal- socialistische tijdsgewricht, zooals de verschillende landbouworganisaties dochters waren van het democratische tijdperk, dat per 10 Mei 1940 heeft opgehouden te bestaan nadat het reeds jarenlang ziekelijk was, toch wordt in „De Landstand" niet aan politiek gedaan. Wel is daar drang naar eenheid om door gezamen lijk optrekken de kracht te putten, noodig om de sluimerende waarden van ons 'landvolk tot volle ontplooiing te brengen tot zegen van geheel ons volk. Voorheen werd meestal door anderen telkens opnieuw datgene naar voren geschoven wat ver deeldheid bracht, teneinde op die wijze de kracht van al degenen die thans in „De Landstand" thuis behooren, te breken. In die dagen werd het be langrijk geacht elkanders fouten en de tegenstel lingen tusschen de groepen breed uit te meten om dusdoende de kloof tusschen allen die de dorps gemeenschap in feite vormen, te verdiepen. We willen In dit opzicht geen enkele groep uitsluiten. Deze klove-verdiepende elementen kwamen en komen nog in alle kringen voor. Zooals vroeger zijn er ook thans nog werkgevers die het niet over zich kunnen krijgen om hun arbei ders een hooger loon te betalen als deze hen er niet toe dwingen, ook niet al weten ze drommels goed dat zoo'n arbeidersgezin nauwelijks van het weekloon rond kan komen. Al weten wij zeer goed dat de productenprijzen jarenlang zóó laag waren dat de arbeider met zijn karig loon nog meer ont ving aiS menig boer, al weten wij dat beider loon uiteindelijk uit de productenprijzen betaald moet worden, toch zijn er mogelijkheden te over als men ze zien wil om elkaar ter wille te zijn. Wij weten dat er tal van werkgevers zijn die hun ar beiders volkomen als hun medewerkers behande len en niet ais ondergeschikten. Wij kennen boeren, die des zomers in den slapsten tijd met hun per soneel een dagje uit gaan, wij kennen anderen die ze tegemoet komen met het beschikbaar stellen van een stukje land voor den verbouw van groente en aardappels of het arbeidersgezin melk ter beschik king stellen. En heeft de arbeider een grooter stuk land te bewerken of huurt hij des zomers voor zijn koe wat los land of een berm, dan doet het paard van den boer dienst in den productieslag bij den arbeider. Overal waar de verhouding zóó is, ligt reeds het fundament voor eén hechter dorpsgemeenschap. En nu weten wij wei dat het zoo lang niet overal is. We weten zeer goed dat er boeren zijn die het egoïstische principe huldigen: hebben is hebben en krijgen is de kunst. Wij kennen daar ook voorbeel den van. We hebben er ons meermalen aan ge- ergerd als men een arbeider nog durfde beknibbe len op een paar centen loon. We hebben ons niet minder geschaamd over onze collega's als hun op treden tegenover hun arbeiders zóó ui* de hoogte was, dat de arbeider toch vooral moest voelen dat hij afhankelijk was van zijn boer. Wij hebben ook geconstateerd dat als boer en arbeider die zoo tegenover elkander stonden, tezamen op een dorps- avond waren, het standenverschil bleef gehandhaafd. In dezen tijd, waarin de eer van den arbeid de haar toekomende waardeering zal ondervinden, pas sen dergelijke verhoudingen niet langer. Natuurlijk moet ieder weten waar hij behoort te staan en moet ieder z'n plicht kennen op de plaats waar hij of zij gesteld is. Velen zullen zich daarbij moeten herzien. Zoowel boeren als arbeiders, zoowel werkgevers als werknemers. Voorheen was het echter zoo, dat terwille van den klassestrijd en van stemmingmakerij een hardvoch tige boer, die een „geval" met een arbeider had gehad, ten voeten uit werd geteekend om de ar beiders tegen de werkgevende boeren op te zetten. Daar moeten wij thans vanaf. Even dwaas zou het zijn om alle landarbeiders over één kam te schee- ren met slechte, d.w.z. hun plicht verzakende arbei ders, die er evengoed zijn als hardvochtige egoïs tische boeren. In dezen tijd dient gezocht te worden naar de flinkste arbeiders, de'flinkste boeren en de flinkste ambachtslieden die oog hebben voor de gemeenschapsgedachte om leiding te geven aan de dorpssamenleving. Zij zullen dan onder leiding van de dorpsboeren leiders deze dorpssamenleving opnieuw moeten bundelen en allen moeten doordringen van hun die nende taak in het groote verband. Zij zullen te zamen een nieuwe sfeer moeten scheppen op menig dorp, dat door oude politieke hartstochten, gods dienstige twisten en standenverschil in brokken uit een is gevallen en waar van een dorps samen leving weinig meer te bespeuren valt. Ais men zoover is dat men zich In wil spannen voor een gelukkiger dorpsgemeenschap, als men over de onderlinge verschillen waardeering voor elkanders arbeid kan vinden, als men zich tezamen wil zetten om elkanders ontwikkeling en geluk te bevorderen, dan staan wij aan de mijlpaal in de dorpssamen leving, die wij zoo gaarne zouden bereiken Het is de taak van hen, die leidende persoonlijk heden zijn in De Landstand op de dorpen, om het zoover te krijgen. Eerst moet deze geest gebracht worden aan de dorpsbewoners, alvorens men tot practische samenwerking kan komen. Arbeider, boer en middenstander moeten als gelijkwaardige dor pelingen tezamen worden gesmeed om de echte (Foto-Archief Agr. Pers)

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 1