WINTERHULP NEDERLAND
REKENT OOK OP U!
Brabnntsche legenden
As-je-blieft, Méneer!
De vrouw moet teoen
haar man kunnen opzien
D E tijden begonnen te nijpen, er moest ge-
vochten worden, om den ourger behoorlijk zijn
boterham en z'n aardappels ce Kunnen geven. Er
mocht nu niet meer geklaagd worden: „zonde
van die mooie wei, dat die gescneurd moet wor
den",„jammer van den hoi, daar stonden
E R is een kentering onder de menschen te con-
stateeren ten aanzien van diverse instellingen van
den „nieuwen tijd". Een van die instellingen is
de Winterhulp Nederland. Eindelijk breekt dan
toch de veelgeroemde nuchterheid der Nederlan
ders baan en begint men in te zien, dat men op
wel zeer onwaardige wijze geroddeld heeft tegen
een instelling, die bewezen heeft een waarlijk
volksche instelling te zijn. Het is eigenlijk won
derbaarlijk, dat de leiders van Winterhulp het,
ondanks de felle tegenwerking verscheidene mil
lioenen hebben weten bijeen tè brengen en deze
onder onze behoeftige landgenooten te verdeelen.
Wel nooit hebben we het onwaardige van de be
strijding van Winterhulp beter kunnen peilen, dan
in de voorbije dagen van intense koude. Wanneer
men eenerzijds weet. dat duizenden landgenooten
zitten te snakken naar hulp en anderzijds ziet
men lieden, die zelf niets te kort komen en op
hun wenken Rijkelijk bediend worden, voortdu
rend op Winterhulp afgeven en anderen ervan
weerhouden iets te geven dan begrijpt men iets
van de redelooze haat. welke in sommige onzer
landgenooten is gevaren en die aan dien haat
alles blijken te kunnen opofferen. Dat zijn dan
nog doorgaans lieden, die voor ware Christenen
wenschen door te gaan. Ze missen echter het
kenmerk van den waren Christen, de naasten
liefde. En al mocht het zijn, dat ze gerechtvaar
digde bezwaren tegen Winterhulp konden koeste
ren. dan zijn ze nog schandelijk in gebreke want
zij vechten ook dien strijd dan weer uit op de
ruggen van hen. die den minsten of heelemaal
jgeen weerstand hebben n.l. de behoeftigen.
Zijn er echter wel gerechtvaardigde bezwaren
De kletspraatjes, die vertellen, dat al het in
gezamelde geld naar Duitschland gaat of aan
de N.S.B ten goede komt, laten we onbesproken.
We willen onzen lezers niet beleedigen door te
veronderstellen, dat zij daaraan nog geloof zouden
hechten. Bezien we echter wèl even het motief,
dat deze en gene nog aanvoert: waarom was
Winterhulp noodig. de voormalige liefdadigheids-
vereeniginaen deden hun werk toch ook goed ze
hebben tesamen in Nederland toch millioenen
verdeeld
Het zijn zeker niet de voorstanders van Winter
hulp, die deze kwestie naar voren gebracht heb
ben. maar als anderen ïu kos* wat kost bet
toch daarover willen hebben dan moet de waar
heid ook maar eens gezegd worden en die waar
heid is. dat de vorige vereenigingen het er heele
maal niet zoo goed vanaf gebracht hebben. Zeker,
ze hebber millioenen verdeeld maar dat waren
geen millioenen. die zij om liefdadigheidswille den
landgenooten uit de zakken w^ten te troggelen
maar dat was voor 81 geld van den Staat.
De Staat bezorade de verschillende liefdadigheids
instellingen die millioenen. ze mochten ze zelf
verdeelen Wat ze zelf bijeen wisten te brengen,
was een drunnei op een bloeiende plaat Dikwijls
zag men een heel regiment zeer achtbare heeren
in nog achtbaarder vergaderingen bijeen komen
en gewichtie redeneeren over liefdadigheid ter
wijl hun judget belachelijk klein was Het erger
lijke daarbij was dat ^omrnio^ lief da dierheids
instellingen een zoodanig bestuursapparaat in
stand hielden, dat het leeuwendeel van de spaar
zaam bijeengebrachte gelden wegvloeide aan
salarissen en onkosten.
Laten we eindelijk een toegeven, dat de feitelijke
toestand in ons land zoo was. dat steeds weer
dezelfden steeds wisten te geven, maar dat ook
weer steeds dezelfden steeds wisten te zeggen
dat ze al gegeven hadden, daf ze niet aan de
deur gaver en jaarlijks „gireerden", of dat ze
niet aan het geven konden blijven, terwijl ze in
werkelijkheid nooit iets gaven. Liefdadigheid is
een deugd, welke evenals de meeste andere zon
der eenigen nadrukkeliiken ^wang van de over
heid niet zoo breed beoefend o: dt. als wel wen-
schelijk is. En daarom is Winterhulp een nsvcho-
logisch luiste instelling die door voortdurende
propaganda tenslotte eeni°der bet bpsrip wil bij
brengen. dat men eerst dan t>as mensoh is. wan
neer men steeds weer van zijn overvloed aan
behoeftigen meedeelt.
Is het noodig onze Landstanders aan te sporen,
actief aan het werk van Winterhulp deel te
nemen er, dikwerf er mild te geven - We geloven
het niet. Ten plattelande is Ie liefdadigheid nog
het langste bewaard gebleven, is zij nog het
langste blijven spreken in de menigvuldige snede
gewoonten van behulpzaamheid. Slechts valsch'e
voorlichters zouden erin ki^nne- slasren verwar
ring te stichten en ons goede andvolk tot een
tegennatuurlijke hardheid te brengen Sluit der
halve uw huis en uw hart voor zulke valsche
voorlichters en ereeft met mild hand. wanneer
Winterhulp ook bij U aanklopt
Hoe Brabant aan zijn kasteelen kwam
f3 RABANT, het schoone rijke hertogdom van
weleer, was in de middeleeuwep het land van
de kasteelen! Nog immer getuigen vele bouw
vallen van verleden roem en glorie.
Ook zijn er nog kasteelen, die de storm des trjds
weerstanden hebben geboden en thans nog een
sieraad en een lust voor de oogen plegen te zijn.
Men denke slechts aan de kasteeler te Breda,
Ginneken, Helmond, Boxmeer, St. Oedenrode,
pronkjuweelen van middeleeuwsche bouwkunst.
Hoe nu, zoo vraagt men zich dikwijls af. komt
het. dat zooveel kasteelen en adellijke huizingen
temidden van/ de bosschen liggen en zoo onregel
matig verspreid?
De fantasie en de volkslegende doen U hierop
een antwoord aan de hand.
Door 's duivels list zouden zij hier gekomen zijn!
De toedracht is als volgt:
Eens was Ons Lieve Heer uitgetogen om kastee
len, dorpen en steden te zaaien. Gabriël verge
zelde Hem ah trouwe bode. Samen zweefden Zij
over de verrukkelijke Brabantsche heiden en bos
schen. Reeds waren tal van blokken huizen neer
gelegd die steden en dorpen zouden worden en
waar menschen konden wonen. Gabriël droeg den
zak met kasteelen en verblijd over het goed ge
slaagde werk zweefden Zij op Hun zachte vleu
gelen voort. f
Doch de duivel, uitgeslapen in listen en lagen,
zat niet stil!
Onzichtbaar was hij naderbij gekomen en met
zijn vlijmscherp zwaard ging hij, rats, over den
zak van Gabriël, waardoor een groote scheur
ontstond. En het eene kasteei na1 het andere
viel eruit op den grond en dat juist boven
Brabant!!!
Gabriël spoedde zich naar Ons Lieve Heer, Die
voor hem uit zweefde.
Ons Lieve Heer zag het ontstelde gezicht van
Zijn bode en dat wekte Zijn medelijden op.
„Toe Gabriël. houd je hand maar ondei het gat,
anders hebben we geen kasteelen meer voor de
andere gewesten en zou Brabant alle krijgen".
Zoo is het verklaarbaar, dat er in Brabant zoo
veel kasteelen zijn en zoo ordeloos gelegen liggen.
D. A. de St.
Hé-zeg! wat zie ik daardaar ginds
[achter dieploeg,
Dat, wat daar gaat tot 's avonds
laat van 's morgens vroeg?
O jao! ik weet het al: zooiets noemt
[meneen boer.
O leuk! Frappant! Komiek! zoo'n
[modderklitj die le&ft!
Of ook zoo'n boerenhoofa nog wel
[gedachten heeft?
Zoo ja! dan zijn die.t toch wel heel
[dicht bij den vloer!
Kom zeg! Laat mij zoo'n boer eens
[van nabij gaan zien!
Maar zeer voorzichtig aan hij is
[schuw misschien
Dat zou tevoren reeds bederven mij
[de pret
Vooruit daar is mijnheer
Bonjour! moot weer vandaag!
Is het gepermiteerd, dat ik V stel
[een vraag?
Zeg mij, wat leeft bij V onder
[die groote pet?
Veul zit daoronderveul en
[toch is het niks wè-ërd......
Een boer is lomperg lomp
[nog lomper dan z'n pè-èrd
Hij sjouwt en slaoft en slaoft maar
[deur d'n héélen dag
Waorvoor Voor ime? Voor wa'?
[Jao, daor qaot et juist om,
Da' is de lompigheidda maokt d'n
[boer zoo dom:
Die lompe boer, die sjouwi voor
[menschen van jouw slag!
Klundert. A. MARIS.
HET KORTE VERHAAL:
altijd zulke mooie dahlia's, zulke schocne oost-
indische kers" Elk plekje grond rond de boer
derij moest nu benut worden om bezaaid te wor
den, net Komt er niet op lan met wat, als 't
maar gedijen wilde. De vrouw van Pinus Willeme
had dat begrepen, ze had hcir' aangemoedigd:
„Ai is net een vierkante meter grc td, zie er uit
te halen, wat er uit te tialen is. Gooi de sloot
dicht, trek de helft van 't >rt br dei akker, 't
Kan me niet schelen, al pioet ik van de bedsteê
in 't koren stappen". En Rinus Willeme had,
aanvankelijk iets onwennig, ren laatste haar raad
opgevolgd en aij voelde, 1at her zoo goed was.
De ander- boereD hadden tiet ook gedaan, en
hij wou bij geen een achter lijven.
En zoo had dit jaar z'n boerderij als het ware
dicht genepen gelegentusschen het winterkoren.
De aardappelenoogst was veel rijkelijker geweest
dan andere jaren. De mannen van de regeering
die den oogst kwamen opnemen, hadden hem ge
feliciteerd: „Goed zoo, Willeme, gij hebt gedaan,
wat ge kondt doen". Vrou-tf Willeme was tevre
den over haar man, maar, üaai opeen, en heel
onverwacht, was me daar Dams met zijn honden
wagen, die ieder jaar twee keeren op de boerderij
kwam om garen en band en zeep en naalden te
verkoopen kwam daar, op n goeden morgen, op
eens over den vloer. De man zag er uit, armoe
dig, met lappen in z'n oroek en thans zonder
wagen en negotie. Hij kwam zoo maa. eens buur
ten, en Willeme en z'n vrouw zagen op slag. dat
hij het zeer moeilijk had. iathij erg achteruit
geboerd was.
Ze hadden goeo gezien, want Dams vertelde, dat
het met de negotie niet meer ging. Maar, om
dat alleen te vertellen Kwam-ie nou niet op be
zoek. Hij wist dat Willeme nou al weJ „ge-
dorsch' zou nebben en daarom kwam hij nou
eens nooren, of er niet n beetje graan voor m
over kon schieten.
De, boer stapte schouderophalend naar z'n
schouw, ging daar met de nanaen op den rug bij
het vlammende vuur staan: „Graan?Man,
ik zal je wat zeggen: dat is verboden en dat zal
wel lang verboden blijven. Als ik jou graan geef,
en ge bent er tien stappen mee buiten de boer
derij, net jij kans dat ze je aanhouden en 'n
proces geven. En. daar is 't nog nie mee gedaan.
Ze willen weten, waar gij dat graan vandaan hebt
gehaald, en dan word ik er in betrokken."
Dams gaf geen antwoord. Wat Willeme- hem
daar vóórwierp, was waar, daar was geen speld
tusschen te steken en hij zag duidelijk, dat de
boer onverzettelijk zou blijven. Maar vrouw Wil
leme. die doende was met haren arbeid, had nog
iets anders m de oogen van haar man gelezen.
Voor haar lag daar duidelijk in: „Maar. 't voor
naamste is, Dams, dat jij een armoedzaaier bent,
die geen rooden cent in z'n zak heeft."
Toen richtte Willeme zich tot haar: „Zeg nou
eens zelf, Mie, is 't verfden of niet?"
„'t Is verboden," antwoordde ze eenvoudig, maar
met nadruk en, n oogen blik later zag ze. den
krommen Dams teleurgesteld, langs den water
put over net erf verdwijnen. Het deed naar 'n
beetje pijn aan 't hart. Daar zou ze weJ over
heen gekomen zijn, want, net was niet de eerste
maal, dat n burger met zulk een verzoek op de
boerderij Kwamals daar enkele minuten later
niet Meneer Buvsten uit de stad in de hulskamer
gestaan had Willem^ kende Meneer Buvster» bui
tengewoon goed, want die zat als bestuurslid in
alle soorten vereenigingen, waar ook de boeren
stand wel eens mee te maken had. Meneer Buys-
ten was in goeden doen. Die kwam mets te kort.
Ja, nou, m dezen tijd, kwam ieder menscb na
tuurlijk iets te kort, En daarom was Buysten
vandaag op de boerderij gekomen. Maar. nu was
Willeme niet schouder-ophalend van z'n stoel op
gestaan nou nad-ie niet zoo gedecideerd ge
sproken. Hij had zich enkej maar eens onder de
pet gekrabd: ..'t Is veel gewaagd, meneer Buys
ten, ge weet, wat er in de kranten gestaan
heeft." Dat was alles wat Willeme antwoordde.
Maar. ook ditmaal las vrouw Willeme de gedach
ten van haar baas achter de peinzende oogen.
Er was nou misschien n slaatje te slaan, 'n vet
slaatje. En, daarom bromde hij voor zich uit: ,.'t
Scheelt natuurlijk veel, de een of de ander. Ik
ken jou al zoo lang en. ik weet heel goed dat
de menschen elkaar in deze tijden moeten helpen,
als ze kunnen en
„En, as ze mogen" had zij aangevuld. Toen
had ze gezien, dat Meneer Buysten in z'n bin
nenzak had getast en er 'n leeren portefeuille
uit had opgediept, waaruit hij iets nam dat-ie
tusschen de krant schoof, die op tafel lag. Wil
leme had die krant *niet aangeraakt, maar hij
moest toch gezien hebben, wat die meneer
daar deed. Dat hoorde ze oogenblikkelijk: „Nou,
omdat gij het zijt, en,' omdat wij elkaar nou al
zoo lang kennen
Verder werd er niets gezegd. De mannen wan
delden net erf op en vrouw Willeme, te midden
van de kamer, hoorde haar man zeggen: „Nou
komt dan maar Zaterdag achter middag". Toen
was ze driftig tegen hem uitgevallen: „Wa ver
boden is voor den eene, moet ook verboden zijn
voor den andere, al is-ie* rijk. Ik had dat nooit
achter jou gezocht!"
Beduusd stond Willeme een oogenblik te kijken,
toen nam hij schielijk de krant met het ingevou-
wen briefje van de tafel en den voldanen 'mijn
heer Buysten naloopend. zei hij: „Hier, zie, leest
toch die krant maar liever zelf