LANDELIJKE
RUITER
Als de vorst regeert
IN DEN WINTER
DE wintertijd is theorie-tijd. Het is de tijd
br uitstelt geschikt om eens gezamenlijk
of alieei na te denken over het „hoe en
waarom van allerlei op paardengebied.
Wanneer het waar is, dat het waardevol is,
wanneer iemand, die met motoren moet om
gaan, ook zooveel mogelijk van den motor af
moet weten, dan is dit zeer zeker nog veel
meer een dringende eisch voor hen, die met
paarden moeten omgaan.
Een paard „met handleiding" bestaat nu een
maal niet en ook wonden er geen paarden
„op bestelling" geleverd of wel „in serie" in
de fabriek aan den loopenden band gefabri
ceerd, waarbij dus het eene exemplaar precies
gelijk s aan het andere.
Neen, geen paard is als een ander paard;
evenmin als twee menschen volkomen gelijk
zijn. Een paard is een levend wezen, heeft
karakter, heeft temperament, ja heeft ook
een humeur, dat bovendien dikwijls wisselt en
ook aan allerlei omstandigheden onderhevig is.
Om met zulke wisselvallige, fijngevoelige en
dikwijls onberekenbaar reageerende dieren
te werken, vergt van hem, die dat moet doen
paardenkennis". Nu is door de practijk
veel te leeren. Vooral gebeurde dit vroeger
voor den oorlog van 1914-'18, toen er veel meer
paarden werden gehouden en men van jongs-
af aan veel ervaring kon opdoen.
Na dien is dat erg veranderd en tegenwoordig
is het slechts den enkeling gegund iets groo-
tere routine en ervaring op te doen, dan het
meerendeel dergenen, die met paarden dage
lijks moeten omgaan.
Er moeten dus hulpmiddelen aan te pas ko
men. Vroeger werd het ambacht ook niet in
de ambachtsschool of nijverheidsschool ge
leerd, toch verstond men minstens evengoed
het vak als tegenwoordig met de geperfection-
neerde opleiding.
Thans is de volgorde nu echter eenmaal ver
anderd en zoo ook in het paardenvak, waar
door landbouwcursussen en door de landelijke
rijvereeniging het gebrek aan ervaring moet
worden aangevuld.
Op de theorie mag men niet neerzien: want
zij, die een groote dosis theoretische kennis
hebben en daar een practisch gebruik van we
ten te maken, zijn de anderen in de meeste
gevallen een geweldig eind voor.
Daarom de wintertijd gebruikt voor het ont
wikkelen van het inzicht ih allerlei kwesties
de paardenwereld betreffende.
Wat iedere ruiter behoort te kennen.
Het gebied is zoo geweldig uitgebreid; vooral
voor den landelijken ruiter. Naast de gewone
paardenkennis, die ook op gewone landbouw
cursussen wordt onderwezen, en die behandelt
het exterieur van het paard, de rassen en de
fckleer, is daar het uitgebreide wedstrijdvoor-
schrift.
Dit voorschrift met zijn honderden bepalin-
NA een periode van betrekkelijk zachte
winters zijn achter elkaar vier strenge
winters gevolgd.
Zijn de beschikbare rassen van granen tegen
vorst bestand of is er nog het een en ander
aan te verbeteren?
Het is algemeen bekend, dat de hier ver
bouwde winterroggerassen winterhard zijn.
Ook na strenge winters ziet men in het voor
jaar weer groenende roggevelden
In tegenstelling met de winterroge is de win-
tergerst matig winterhard. In de drie voor
gaande jaren winterde ongeveer de helft uit
(afhankelijk van de ligging der perceelen,
zaaitijd, enz.)" zonder dat vastgesteld kon wor
den dat één der rassen zich gunstig onder
scheidde. Hieruit volgt, dat Nederland behoef
te heeft aan een wintergerstras, dat behoor
lijk tegen vorst bestand is. Voor onze kwee
kers Is het een dankbare taak er alles dï> te
zetten onzen landbouw is verrijken met een
winterhard gerstras; er is geen reden aan de
mogelijkheid hiervan te twijfelen.
Bij de wintertarwe is het beeld geheel anders;
enorme rasverschillen komen in strenge win
ters voor den dag. Enkele rassen staan onge
veer op het winterhardheidspeil van de rogge
(de Duitsche Carsten V tarwe en de Zweed-
sche Mendeltarwe), andere daarentegen zijn
nog mindeT winterhard dan de wintergerst
(de Gransche Bersee tarwe). Er zijn echter
tamelijk veel rassen, die ongeveer met de
wintergerst overeenkomen. Het zijn juist deze
rassen, die het meest worden verbouwd (in de
hoop op een zachten winter of op een sneeuw-
dljk bij felle koude) en daardoor in strenge
winters enorme schade kunnen berokkenen.
Hoe streng de natuur kan regeeren, bleek in
het voorjaar 1939 toen van de 111700 hectaren
tarweland meer dan 100.000 hectaren veron
gelukten. Prof. Broekema becijferde de vorst-
schade in 1939 voor de tarweverbou.w op 5
millioen gulden! Het geheele land werd toen
door de vorst getroffen; dit in tegenstelling
met de winters 1940 en 1941, waarin de vorst-
schade hoofdzakelijk beperkt was tot het
noorden van ons land.
Men vraagt zich af waarom de Groningsche
boeren dan niet uitsluitend de meest winter
harde tarwe uitzaaien om daardoor hun ri
sico aanzienlijk te beperken en de oogstzeker-
held te verhoogen. Het feit dat dit niet ge
beurt, spreekt boekdeelen. Onze meest winter
harde tarwe is behept met verschillende ge
breken, dit dat ras in den weg staan om alle
overige geheel te kunnen verdringen.
De conclusie kan niet anders zijn dan dat
hier een taak ligt voor de Nederlandsche
kweekers. In gedachten zie ik ergens in het
Groninger Oldambt (in het gebied, waar de
vorst vrijwel steeds klappen uitdeelt) een
jongen boer opstaan, die zich geroepen ge
voelt om de tarweveredellng in de richting
van winterhardheid ter hand te nemen. Het
Instituut voor Plantenveredeling zal onge
twijfeld gaarne uitgangsmateriaal ter beschik
king stellen, bijv. oudere kruisingen met win
terharde tarwerasser», waaruit menschelijker-
wijze gesproken winterharde selecties te kwee
ken zullen zijn.
Er is veel werk aan den winkel; er is behoefte
aart versterking van het kleine groepje Ne
derlandsche kweekers!
gen moet elke landelijke ruiter, die op wed
strijden uitkomt, vrijwel geheel kennen, doch
ook voor hen, die niet op wedstrijden uitko
men", is een geheel negeeren van deze bepalin
gen ook al niet mogelijk, omdat ze bij de op
leiding zelf ook al te pas komen.
Het rijvoorschrift is minstens even belangrijk
en is het allereerste voorschrift, dat elke lan
delijke ruiter en amazone moet lezen.
Daaruit moet elk jaar theorie worden onder
wezen en ook voor den instructeur is dit voor
schrift „dagelijksch brood".
£ij, die wat langer rijden, gaan over tot het
boekwerkje „Dressuurrijden en Dressuurproef",
een uitvoerige handleiding op het rijvoor
schrift. Het is een Nederlandsch werkje, dat
tot het allerbeste behoort, dat er in onze taal
Is verschenen. De uitspraken van intematio-
raal op den voorgrond tredende personen zijn
daar, om dit te bevestigen.
Een voorschrift over „Longeeren en het wer
ken met hulpteugels", eveneens door de Ned.
FWleratie van landelijke -rvereenigingen uit-
KEN UW PAARD!
gegeven, is het eenige, op dit gebied, dat in
enze taal is verschenen.
Naast deze theorie kan ook des winters prac
tijk worden beoefend. We bedoelen daarmede
niet practisch rijden of mennen, omdat dat
voor de meeste vereenigingen een onbereik
baar ideaal is, tenzij men over een overdekte
rijbaan kan beschikken.
Neen, er zijn tal van zaken, die werkelijk in
de practijk moeten worden beoefend, die in
derdaad ook voor eiken praetischen paarden-
gebruiker van groot belang zijn. Bovendien
is het voordeel van het 's winters oefenen, dat
men het dan in de andere jaargetijden kan
en dien tijd dus weer vrij heeft voor andere
zaken.
Practisch beoefend kan worden lom maar en
kele voorbeelden te noemen); het optillen van
een voorbeen en van een achterbeen; het aan
leggen van het „touwtje" (een soort praam,
die echter geen kopschuwe paarden kweekt);
het model opzadelen en optrenzen (en na
tuurlijk ook weer het' afzadelen en af trenzen)
het opleggen van een vierkanten en van een
langwerpigen deken als zadelonderdek; het
poetsen van paarden en tuigen; het invlechten
van de manen; het opknoopen van de staart;
het toilletteeren van manen, staart en bee-
r.en; het verzorgen der voeten; het tijdelijk
vastslaan van een los ijzer; het inslaan van
ijsnagels in het indraaien van schroefkalkoe-
cen of inslaan van stiften (idem natuurlijk
weer het uithalen); het opmaken van een
signalement van een paard, zooals dat wordt
vereischt voor het stamboek of voor den ver
koop; het model op- en afstijgen; het mon
steren en voorbrengen van een paard; het
leeren mennen aan het men toestel; het mo
del-aanspannen voor voertuig; het uit en in
elkaar zetten van tuigen; het leeren aanbren
gen van kleine reparaties aan leerwerk, de
kens e.d.; het leeren leggen van verschillende
knoopen; het maken van enkele touwverbin-
riingen; eerste hulp bij paarden; opnemen van
de.temperatuur, pols en ademhaling; het con-
stateeren van kreupelheid en van de oorzaak
van strijken of klappen in de ijzers enz.
Men ziet het: er is heel wat te doen en vrij
wel alles van wat we hier opsomden, komt in
bet bedrijf ook te pas. Een instructeur, die
zijn taak goed opvat, komt dan ook meestal
tijd te kort in den winter en toch zal op die
wijze opgevat, de rijvereeniging een zegen zijn
voor het platteland. SLOB.