Sterke mannen
„Dan brengen wij een leger op de been
en vechten tot den laatsten man voor
de vrede."
Dit klinkt vrij dwaas, maar bijna zoo
dwaas zal het sommigen in de ooren
klinken als wij in dezen tijd van ver
deeldheid en verscheurdheid alom in
Nederland de idee van .dorpsgemeen
schap" als een leuze naar voren durven
brengen.
Maar laten wij niet vergeten dat het
moet. Ons heele streven en ook het
streven van den Landstand staat of
valt met deze gemeenschapsidee.
Net moet en het kan. Laat er maar
eens een zwaar onweer, een storm of een
ander natuurverschijnsel ons dorp be
dreigen .Wij weten, dat de menschen
die elkaar nauwelijks groeten, dan ei
kaars gezelschap zoeken.
En bij groote hoogtijdagen, zooals de
Eriesche Elfstedentocht, valt bij duizen
den alles wat scheidt weg en wordt
iedereen beheerscht door datgene, dat
vereenigt.
Een nieuwe volksgemeenschap, die voor
alles beleefd wordt in de dorpsgemeen
schap, moet dus mogelijk zijn.
Gaan wij de straks gereleveerde punten
nog- even na.
Ieder, die streeft naar deze nieuwe ge
meenschap, zal moeten meehelpen om
de sociale breuk in ons dorpsleven te
lieelen.
Zeer veel is reeds over het vraagstuk
boerlandarbeider geschreven en ge
sproken. En wie deze uitingen goed be
luistert, krijgt den indruk, dat men op
den goeden weg is. Echter juist omdat
in de arbeidsverhoudingen ten platte-
lande een sterk persoonlijk element zit,
zullen enkel en uitsluitend organisato
rische maatregelen ons er nooit kunnen
brengen. De nieuwe geest moet in de
eenvoudige dingen van den dag worden
ingedragen en wel door menschen van
den nieuwen geest, die hetzij boer of
arbeider de wederpartij door him
arbeidsprestaties en hun persoonlijken
omgang respect weten in te boezemen,
zij het niet onmiddellijk dan toch op
langen termijn.
Veel neteliger zijn de verhoudingen,
welke zich om de kerkelijke scheidingen
groepeeren.
De vrijheid voor ieder om God op zijn
wijze te dienen en de grootst mogelijke
eerbied voor ieders eerlijke overtuiging
diene voorop te staan. Hiernaast is het
beleggen van dorpsavonden, waaraan
menschen van verschillende richting
kunnen deelnemen, aan te bevelen.
Tenslotte ons vereenigingsleven, de di
recte erfgename van het oude onder
linge hulpbetoon. De Nederlandsche
Volksdienst heeft reeds veel gedaan om
het van ouds bestaande op dit gebied
onder de leuze „geborgenheid in eigen
volk" nieuwen vorm te geven.
En dit streven verdient alle steun. Ook
hier is het recept, dat daden meer doen
dan woorden, tact meer dan het al te
luidruchtig schermen met principes. En
de spreuk, welke onze voorvaderen aan
den wand van hun huiskamer plachten
te hangen „het geduld overwint alles"
mogen wij daarbij de onze maken. Dik
wijls toch zullen de best bedoelde pogin
gen met spot en wantrouwen worden
begroet. Om deze te overwinnen heeft
men volharding en tijd noodig. Maar
wie volhardt kan er zeker van zijn, dat
hij op den duur de harten van zijn
dorpsgenooten verovert.
Een plattelander mag soms conserva
tief, dikwijls wantrouwig tegenover
.nieuwlichterij en bijna altijd gereser
veerd in zijn oordeel zijn, in wezen weet
hij te goed het echte van het onechte
te onderscheiden, dan dat ons streven
tot opbouw van een nieuwe dorpsge
meenschap het uiteindelijk niet kan
winnen van het probeeren van hen, die
vaak niet schromen het allerheiligste te
misbruiken om tweedracht te zaaien
tusschen menschen die van nature op
elkaar zijn aangewezen.
S. D. de Jong.
TN het vorige nummer hebben we ons bezigt
gehouden met een sterke vrouw, de Frie-
sche boerendochter, die zoo sterk was, dat
zij zichzelf bleef op een oogenblik van groote
overwinning.
Laten we het dezen keer eens even hebben
over sterke mannen.
Ik wget wel: daar zijn menschen, die at
schrikken, als ze de twee woorden „Sterke
manhoor en. Dan rijzen al de schrikbeel
den weer op, die in de laatste jaren door de
valsche propaganda tegen Mussolini en Hit-
Ier werden opgeroepen. Sterke mannen, dat
zijn dictatorsgeweldenaren, aanvoerders
van barbaren en wat voor fraais nog meer.
Zoo werd het ons voorgesteld en zoo heb
ben we het, de een korter de ander langer,
geleerd.
Nu is er intusschen zooveel gebeurd, dat we
van de waanvoorstelling genezen zijn en de
genen, die er vroeger het bangst voor wa
ren, roepen er nu in hun hart het drin
gendst om.
Niewaar? Och, dat Roosevelt en Churchill
toch maar zóó sterk waren, dat zij die an
deren baas konden, dat zij de As konden
breken en aan de wereld hun wil opleggen.
Dat is het stille gebed van velen, die nog
niet over den gekweekten haat kunnen
heenkomen en die nog immer vasthouden
aan de dwaze hoop, dat de krijgskansen
toch eindelijk eens mogen keer en.
Het heeft geen zin, in ons blad daar veel
over te zeggen, want de loop van de ge
schiedenis zou er niet het minst door ver
anderen.
Ik denk dan ook niet aan de groote leiders
van de oorlogspolitiek, als ik hierboven
schrijf: „Sterke mannen gevraagd
Deze vraag wordt in
het midden van Ne*
derland's boerenvolk
gelegd met de gedach
ten bij dat boerenvolk
zelf, ja, het is vraag,
regelrecht tot dat boerenvolk gericht.
Wij waren met een honderd of wat Hol
lands che boeren in Alkmaar toen Jan Saai
daar in een plechtig samenzijn de verant
woordelijkheid voor wel en wee van het
Hollandsche landvolk op zich nam. En wij
werden getroffen door den toon van de daar
gesproken woorden, tot hen, die nog in het
„andere kamp" vertoeven. Zoowel Roskam
als Saai hébben uit het diepst van hunjxart
den roep laten opklinken om wélgezinde sa
menwerking, om wezenlijke bundeling van
alle boerenkracht. Ge hebt er allen kennis
van kunnen nemen en die woorden behoe
ven dus hier niet te worden herhaald.
Maar er even ernstig over doordenken mo
gen we, ja, moeten we wel doen.
Wat de leiders van den Landstand doen is
eigenlijk niets anders dan vragen: „waar
zijn de sterke mannen? Dat zij aantreden!"
Sterke mannen
De waarlijk sterke man is hij, die zichzelf
weet te overwinnen, die zichzelf kan zijn,
die zijn gaven en krachten weet te stéllen
onder den dwang van zijn wil, die zich niet
her en der laat slingeren van de eene ge
wisheid in de andere ongewisheid, maar, die
zijn doel in het oog vat en er regelrecht op
af weet te gaan.
Daar gaat het in dezen geweldigen tijd
meer dan ooit om.
En nu moeten onze „medestanders van den
beginneniet met de wijze koppen knikken
en zeggen: Ja, ja, tegenstanders, dat is het,
jullie moet nu eindelijk eens baas worden
over jezelfhet wordt meer dan tijd!
Zeker, het is meer dan tijd. Maar dat geldt
ook naar de andere zijde. Ook en vooral zij,
die van den aanvang meegedaan hebben,
omdat zij zich vroegtijdig bewust waren van
hetgeen er in de Schepping plaats greep,
moeten in deze dagen zichzelf baas kunnen.
Ik wil dat eens openlijk uitspreken.
Hei kon niet anders, in den donkeren tijd,
die achter ons ligt, den tijd, waarin de groot
ste lapzwans en het domste kind van de
straat het toegejuichte recht hadden om él-
ken strijder voor een nieuwe orde uit te
lachen, na te jouwen, te belasteren en met
vuil te smijten, toen de vroomste prediker
hij was, die de krachtigste haatwoorden
wist te bedenken en het leek, alsof alle
machten van hemel en hél een verbond had-
hadden gesloten tegen ons, het kon niet
anders of tn dien tijd moest ondef ons de
stemming groeien van: wacht maar, als
onze tijd eens komt dan zullen we je wel
mores leer en! En nu dan „onze tijd" inder
daad komende is, nu onze hoop op de be
geerde kentering tot een vast gélooven in
de nabije vervulling werd en nu we noch
tans zooveel zien gebeuren, dat niet meer
gebeuren mocht, nu zet die stemming zich
bij menigeen pas goed vast.
Nietwaar, we zijn menschen. En we kunnen
er echt menschelijk „duvélsch" over wor
den als we zien, hoe onze felste tegenstan
ders ons den strijd laten strijden en zelf in
goedbetaalde functies stappen, die met over
heidsgelden betaald, hun gelegenheid geven
om de waarheid van nu en de toekomst
zooveel mogelijk tegen te werken. Ik zal
geen namen noemen. Maar we kennen alle
maal wel voorbeelden van benoemingen en
functieverwisselingen, waarover ons de ha
ren ten berge rijzen en waarvan we zeggen:
hoe ter wereld is het mogelijk! Wat zijn er
een schuïlkéldercommandanten aangewezen
en in de laatste weken, menschen, die „den
Landstand niet motten", die het vertikken
met Roskam en zijn mannen samen te wer
ken en die daarom „vluchten" in bedrijfs-
vereenigingen, stichtingen en ambtelijke
bureaux!
Als we dat aanzien en ik vraag van de
buiten onzen strijd geblevenen met ernst
begrip hiervoor dan is het geen wonder
als het ons wel eens bitter te moede wordt
en we verzuchten: hebben we daarvoor al
onze offers gebracht en al deze smaadheid
gedragen?
Neen, wonder is dat niet. Het verleden is
er naar geweest om
ons erg critisch en erg
kribbig tg, maken. En
ook om het moeilijk
te laten wezen, nu in
te stemmen met den
algemeenen aandrang op samenwerking.
En daarom is het, dat sterke mannen ge
vraagd worden, vooral in de rijen van de
oude vechters voor wat we nu gaan bou
wen.
Wij zijn geen femelaars. Wij zijn zoo
vergevensgezind, dat we verrotting en eer
loosheid en bedrog maar dulden. Wij kun
nen en wij willen en wij zullen hard zijn
waar het noodig is.
Maar wij moeten vóór alles zoo sterk zijn,
dat wij baas zijn in het bepalen van het
oógenblik van de noodzaak en wij mogen
dat oogenblik niet te vroeg voor aangebro
ken verklaren.
Want wij zijn dragers van een groote ver
antwoordelijkheid, wij zijn vervuilers van
een groote en schoone roeping. De verant
woordelijkheid geldt de toekomst van ons
volk, de roeping is de vereeniging van dat
volk en het scheppen en instandhouden van
een gezonde levensbasis.
Bij dat volk béhooren ook zij, die tegen
standers zijn geweest en nog zijn, het bloed,
dat in hun aderen stroomt is ook Neder -
landsch boerenbloed. Dat moet beslissend
zijn voor onze houding aan weerskanten
en daarbij moeten wij achterstéllen elke
persoonlijke grief, die werd geleden, elke
opkomende gedachte aan wraak of vergel
ding voor wat vroeger gebeurde.
Zie, daarom is het, dat wij sterke mannen
behoeven.
Sterkte bij hen, die bij het oude zouden wil
len volharden, maar ervaren dat dit niet
gaat. Van hen vragen wij, dat zij hun ge
voelens overwinnen en als eerlijke, vol
waardige Nederlandsche boeren hun plaats
bezetten.
Sterkte bij hen, die het nieuwe reeds met
overtuiging aanvaardden en zich nu de
overwinning tn de hand gelegd zien. Van
hen eischt de Landstand, neen, eischt ons
volk, dat zij bescheiden zijn in het gebruik
van de verkregen bevoegdheden, die immers
niet van hen maar voor hen en voor het ge-
heele volk zijn.
Sterke mannen gevraagd
Zij zijn er overal en als zij elkaar als MAN
NEN de vereelte boerenhanden reiken dan
verzekeren zij daarmee Nederland een
goede toekomst.
D. v. d. B.