.Onze landvrouwen 1 WAT hebben wij dezen winter een gedwon gen rust. Wij krijgen het gevoel, dat er niets meer gebeurt, terwijl er toch zoo heel veel te doen is. WIJ konden eikaar niet be reiken en al onze samenkomsten moesten worden uitgesteld. En zoo we dat niet deden, beantwoordden ze niet aam de verwachtin gen, omdat velen niet komen konden. Maar nu gaan we weer aan den arbeid. We willen tenminste hopen ,dat de ergste kou de weer voorbij is. Er zullen er velen onder ons zijn, die nu wel eens een rooster zouden willen zien, van wat er nu precies te doen valt. Dat is heel begrijpelijk en het zou ook mooi zijn, als we dat zoo maar voor het oplepelen hadden. Maar zóó eenvoudig is het niet. Wij spreken altijd van .samen bauwen". Het is niet meer zoo, dat ons alles maar voorgezet wordt. Deze nieuwe tijd eischt van ons méér, dan luisteren. Zij eischt de „inzet van onze per soonlijkheid". Wij hebben zoo vaak gezegd, dat veel wat onze BoBo. deed, van belang was; Wij hebben zoo vaak gezegd, dat nü 0112e kans kwam om er alles van te maken. En wanneer wij gaan begrijpen, waarom bet gaat, dan is dat ook zoo. Waarschijnlijk in materieel opzicht, maar zeker in gees telijk opzicht. En dan juist, omdat wij nu zelf aan het werk moeten. Een mensch is zoo geneigd, om zich alles op te laten dienen, óók in het geestelijk leven. Er is echter wel gebleken, dat zoo'n systeem slechts oppervlakkige en gemakzuchtige mienschen kweekt. Wij spraken af„Wij gaan gewoon door." En dat is ook zoo, maar wij zelf moeten veranderen. Wij hebben nu in de Landstand de gelegenheid gekregen, om zélf uit te kie zen, waar we behoefte aan hebben, tiet eenige, wat de Besturen nu nog te doen hebben, is te zorgen, dat er leiding is en dat U raad kunt krijgen. Wij moeten echter trachten zelf onze winterprogxamma's op te stellen. Het mogen allemaal lieel gewone dingen zijn, die speciaal op het Pl.land noo- dig zijn en in het boerenbedrijf. Het hangt er echter maar vanaf, hoe wij staan t.o.v. ons volk. Misschien zult tJ zeggen, wat heb Ik daar nu mee noodig. Miaar daar hebt IJ nu juist alles mee te maken. Wij hebben on ze Landstand niet alléén, om het U mate rieel beter te geven, of om U het leven op de Boerderij gemakkelijker te maken. Dat alles is slechts heft gevolg van het feit, dat wij als moeder en vtöuw een zeer be langrijke positie hebben en .dat wij eigen lijk degenen zijn, die ons volk helpen vor men. Dat wij degenen zijn, die het eerste woopd hebben, en misschien ook wel het laatste, in het' leven van een menschenkind. En omdat dit feit er ligt, moeten wij er van doordrongen worden, dat er een groote verantwoordelijkheid op ons rust. Om ons klaar te maken voor die verantwoordelijke taak, is de Landstand georganiseerd, die ons helpt, om ons tekort aan te vullen. Deze nieuwe tijd kent slechte ééne algemee- ne vrouwenorganisatie, nl. de N.S.V.O., die alle vrouwen van Nederland omvat. De Landvrouwen, die een speciale en eigenge- aarde omgeving hebben en wier leven zoo uitermate geschikt is, om een krachtig volk op te bouwen, zijn apart georganiseerd. Wanneer wij gevoelen voor den .nieuwen tijd", bemerken wij, dat er een groot ver schil is tusschen het oprichten van een vereeniging, die vrouwen omvat, die graag wat leeren willen en de Landstand, die auto matisch de vrouwen van het FUand omvat, omdat zij moeder en boerin zijn en als zoo danig een taak in dienst van het volk te vervullen hebben. En dat is nu juist, wat onze vrouwen leeren moeften ni.: Het eigen bestaan te zien, als een deel van het geheel, ons volk. Dat legt een plicht op ons,' die maakt, dat wij be langstelling hebben voor alles wat er te lee ren valt. Wij behoeven nu niet Ineens alles na te loopen, want daarvoor hebben wij geen tijd. Men kan ook thuis veel leeren. En daar voor zijn er de krant en de radio. Alleen al, als wij die goed benutten, kunnen we reeds veel leeren. Dit is het groote verschil; Onze instelling op alles wat er te leeren valt. De ellendige uitdrukking: „Daar voel ik niet voor", zal hoop ik eens uit onze mond verdwijnen. Iemand, die zich bewust is van haar taak en haar plicht, vindt alles belangrijk, wat voor haar past, en zal ten allen tijde graag wat leeren. Het gaat er inderdaad om, uit ons eigen kleine bestaan te treden en ons in te stellen op ons volksbestaan. Ik kan mij riiet begrijpen, dat velen dat nu toch zoo erg vinden. lifter, die wel eens in het Bui tenland geweest is of slechts van het eigen heem, voelt zich gelukkig weer thuis te we zen. „Thuis" beginnen wij het leven en wij kee- ren er steeds weer naar terug. Maar het doel is toch, een mensch te wor den, waar wat van uit gaat; een mensch, die wede heeft met het leven niet geslin gerd wordt van het een naar het ander, maar die op zijn plek en in zijn omstandig heden, doelbewust zijn leven leeft, afhanke lijk van een Hoogiere macht, van God, die een bedoeling heeft met dit leven. Naar dat doea zoeken wij in dit' leven. En dat kun nen wij slechte vinden temidden van ons volk en in dienst van ons volk. Wanneer men een christelijk volk is, dan kan ik mij niet begrijpen, wat er voor verkeerds in ligt, de sfeer in ons gezin zóó te richten, dat de kinderen voelen, dat rij een dee] van hun volk zijn en daartegenover hun plichten en rechten hebben, in liefde tot den naaste. Wij weten altijd precies, dat de kleine kin deren met andere kinderen moeten leeren spelen, omdat ze anders te veel op zichzelf ingesteld zullen worden. Zou dat nu in het groote leven zooveel anders zijn? Wanneer wij als moeders en opvoedsters zoo onze taak zien, dan is daar niets bizonders of afschrikwekkends aan. Hoe meer wij en onze kinderen ingesteld zijn, op het zien van ons persoonlijk leven, deel zijnde van ons volk, hoe gelukkiger zeker ons volk zal worden. Alles gaat er dan heel anders voor ons uit rien. Bij persoonijke moeilijkheden denken wij di rect aan anderen, die het veêl minder heb ben; wij kunnen ons beter verplaatsen in den ander; wij zien, direct alle dingen in greater geheel. Wij leeren de moeilijkheden samen dragen, als volk. Ik geloof, dat het ons leven veel rijker maakt. Hoe men dit nu onchristelijk kan noemen, of niet sfcrookend met het christendom is mij een raadsel. Dat het er toe zou^ kunnen leiden, wanneer wij het bovenstaande, boven God stellen, is een andere zaak. Maar daar hebben wij dam ook voor te waken. In ons persoonlijk leven en in de opvoeding van onze kinderen. Nu heeft de PL landsvrouw een zoo mooie positie, omdat zij in haar werk steeds weer aam God herinnerd wordt.' Ik las een dezer dagen in een boek, waar de vader tegen rijn vreuw zegt, wanneer zij samen over de op voeding van het kind spreken: (Hét zijn boeren); Als hij God lang genoeg op de Vingers heeft gekeken, laat hem dan maar de wereld in gaan. Hij kam dan nooit heelemaal meer verknoeid worden". (Hit „der Herrensohn" van Auguste Supper) Mede om deze instelling is het Platteland de krachtbron van een volk. Hitier heeft eens gezegd; „Er is niets, dat de vrouw meer adelt, dam moeder van de zonen en doch ters van een volk te zijn." Misschien zult U n,u begrijpen, wat er mee bedoelt wordt, wanneer wij spreken van het inzetten van de persoonlijkheid en dat wij zelf aam het werk moeten. Immers schijnt ons nu niets meer van om- waard, wat voor ons past. Het geheele leven komt dan in een ander licht te staan en we hebben haast geen tijd genoeg, om ons be kwaam te maken voor onze taak en te lee ren, wat er te leeren valt. Komen er dan v van onze kinderen, dam zullen wij er met vólle belangstelling op im gaam. Wamt de jeugd heeft het wel heel bizonder moeilijk. Vooral zij, wier ouders de „nieuwe" (alsof het nieuw is) tijd niet willen begrijpen. Onze kinderen worden er mee geboren en het is niet te keeren. Wanneer dam de ouders het uiet willen be grijpen en met macht onderdrukken, dan hebben deze kinderen het moeilijk Max Blokzijl heeft daar zoo treffend over ge sproken. Wanneer wij de zuivere Nat. Soci alistische houding aannemen, dan mogen wij deze fout niet maken. Bedenk ook na déze tijd komt een andere. Er zijn dingen, die eeuwig waar zullen zijn en dan is wel één er van bovenstaande hou ding t.o.v. het leven. Wat passen bij deze opvatting goed de ken nis -van het eigen erf (Heemkunde) en Sib be (kennis van de stam)wat weten wij eigenlijk van de Plaats waarop wij wonen en vam onze familie. Is het U niet opgevallen, dat onze kinderen graag verhalen over „vroeger" hooren? Wat kan geschiedenis niet mooi zijn, wan neer het zóó verteld wordt, dat de personen voor ons gaam leven. Wat is het- interessant, om eens te hooren, hoé en waarom men daar „zus en zóó" woont, of dié en dié gewoonten heeft. En om dan op te merken, dat in den grond er niet zoo heel veel veramidert Wat gaat onze belangstelling dan uit naar al het nieuwe, dat er op huishoudelijk ge bied geboden wordt. Hoe zullen wij probee- ren .er alles van te weten te komen en wat zulten we fijn alle ondeugdelijke middelen en alle dingen, die in den handel gebracht worden, om ons geld uit den zak te kloppen, of dingen, die niet bij ons passen, er uit gooien. Wij Landvrouwen zijn vereenigd, door onze arbeid en onze speciale omstandigheden, te midden van de andere vrouwen van ons volk. Wij willen er van maken, wat er van te ma ken is, juist, nu wij ons zelf mogen organi- seeren. Dit alles is toekomtsmuziek, waarmee wij al een begin mogen maken. Alles moet nog groeien. Wij hebben echter al onze BoJBo., waar wij de vooruitstreven de vrouwen maar uit te zoeken hebben. Het zit echter zóó, dat ze zich nog een beetje schuil houden en meenen, dat ze te dom zijn, omdat ze niet zooveel „geleerd" heb ben. Alsof dat in het leven altijd de waar de heeft, die het hebben moest. Nee„ bij de rechte instelling vam den geest, is het noodige gauw geleerd en wordt het gelou terd door ervaring en een liefhebbend hart. Vertrouwen in God, liefde tot den naaste en dus tot ons volk allereerst en eerbied voor het werk van een aoder en vooral begrip van de levensomstandigheden van onzen naaste, zijn de dingen, die wij noodig heb- benk om onze taak te begrijpen en goede Landvrouwen te worden, waaraan ons volk en onze kinderen behoefte hebben. Ais wij dam oud zijn en onze kleinkinderen luisteren naar onze verhaten, dan zullen wij hen ook werkelijk wat te vertelen hebben en zij zulten hun heele leven een steun heb ben aan onze moed en uithoudingsvermogen. H- J. W. EGGINK—LOVXNK.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 7