NAAR OOST LAND r De hof bij de boerderij De grootste koloniale arbeid van ons volk Niet buiten, maar in Europa O NB volk heeft overal in de wereld een grooten naam als koloniale mogendheid, waar ter wereld men ook over onzen kolonia len arbeid spreekt jiooit vormt de grootheid en de grootschheid van dezen arbeid een punt van discussie! En zeer terecht zijn wij als Nederlanders op dezen naam trotsch, evenals wij trotsch zijn-op onze voorouders, die over de verre oceanen uitawierven naar onibeikende landen, waar zij bezigheid von den voor hun arbeidzame handen, moeilijk heden om hun krachten te stalen en gevaren om hiun durf aan te meten. Wij hebben op school de geschiedenis van onzen kolonialen arbeid allen geleerd en bij de aardrijkskunde werden wij er weer aan herinnerd door de tallooze Nederlandsche namen welke men overal op de wereld tegen komt, zooals Kaap Hoorn, Tasmanzee, Nieuw- Amsterdam, Jan Mayeneilanid, om maar niet te spreken van de tientallen Nederlandsche namen in Zuid-Afrikia. In de geschiedenisboeken treft men echter niets aan van den grootsten kolonialen ar beid, welke ons volk^ooit heeft verricht en die niet buiten, doch in Europa heeft plaats gehad. Want bet zijn niet alleen de landver huizers der negentiende eeuw die naar Ame rika gingen en die vroegere Nederlanders die ündië voor het nageslacht hebben veroverd geweest, op wie wij, omdat zij moedige ke rels van onzen stam waren, trotsch moeten rijn. Reeds eeuwen en eeuwen daarna zijn er bewoners uit de lage landen bij de zee ge weest, die de roem van ons volk in verre stre ken hebben uitgedragen. Indien in breede lagen van ons volk de geschiedenis van deze kolonisatie bekend was, dian zouden velen nog heel wat trotscher zijn op de historische beteekenis van ons volk. Want wat de drie Genmaamsche stammen die ons land bewoonden en bewonen, in een reeks van eeuwen hebben tot stand ge bracht, niet in Amerika, niet in Indië, maar in Europa zelf, dat stelt ver en ver in de schaduw hetgeen voor velen onze trots was voor het oog der wereld. De grootste koloniale, arbeid dien het Ne derlandsche volk ooit heeft verricht, is in Europa geweest. Het belangrijkste gebied, dat mede door ons Nederlanders in een werkzaamheid van eeuwen en eeuwen weeT voor de beschaving is teruggewonnen en met de beste zonen en dochters van ons volk in kuituur werd gebracht, is het deel van Eu ropa, dat zich uitstrekt van de oevers van den Wezer tot diep in Hongarije en Rusland! Een belangwekkend boek Aan dezen kolonisatie-arbeid van ons volk is tot heden geen of vrijwel geen aandacht ge schonken. Het Is daarom goed, dat hierover thans veel belangwekkend materiaal wordt medegedeeld in het boek van Dr, Joh. Theu- nisz „Naar Oostland" dat bij de Uitgeverij „Hamer" te Den Haag verscheen. De beteekenis die de Nederlanders door deze kolonisatie hebben gekregen gaat immers uit boven die van vele andere volken! Men moet zich niet voorstellen, wat het lot ran Europa zou rijn geweest, indien vanaf de vroege Middeleeuwen er geen menschen in de lage landen bij de zee gevonden zouden rijn, bereid om alles, wat hen bond, te ver breken en een ongewisse toekomst tegemoet te gaan. Daardoor 'zijn ook zij geworden tot pioniers der beschaving en daarmede hebben zij zich onsterfelijken roem verworven. Laat men zich toch eindelijk, aldus Dr. Theunisz, van deze groote, historische kultureele taak van ons volk bewust worden! Laat men toch eindelijk beseffen, dat de drie stammen' van ons volk: Friezen, Saksen en Franken hier in Midden-Europa een arbeid hebben gedaan, die eenvoudig geweldig is, zoo geweldig, dat het ons tegenwoordig bijna ais eén sprookje in de ooren klinkt. Maar het is geen fantasie, het is werkelijkheid ge weest, deze Oositkolbnisatie. Reeds va» de zesde eeuw a£. Wanneer we de oude kronieken nalezen, dan gaat de Oostkolonisatie feitelijk terug tot de zesde eeuw van onze jaartelling, dat wil dus zeggen tot kort ma den tijd der Groote Volks verhuizing. West-Europa werd toen bewoond door de Alemanaien, de Franken en Saksen, terwijl oorspronkelijk tusschen Eems en Flevomeer, later ook ten Westen daarvan, de groepen der Friezen woonden. De Franken waren een verband van krachtige stammen tusschen den benedenloop van Rijn .en Wezer. Zdj schoven in den loop der tijden over den Rijn naar het Westen. Ohlodwig de feitelijke stichter van het rijt der Franken (481511), kwam in strijd met de Alemannen, die hij uit hun Noordelijke streken verdreef. Daar, ten Noorden van den Neckar, zette hij Franken ais kolonisten neer, dus menschen uit de streek, die later Neder land, België en Noord-Frankrijk omvatte. Deze eerste kolonisten waren dius voortge komen uit de voorouders van de tegenwoor dige bewoners van de Nederlanden ten Zui den der groote rivieren. Latere kolonisatoren waren o.a. St. Adelard die een aantal land bouwers en handwerkslieden uit het dorp Huysse bij Oudenaarden naar Höxter aan den Wezer overbracht (822) en St. Anskar, die in 834 iets dergelijks deed, toen hij be noemd werd tot eersten aartsbisschop van Hamburg. In de elfde eeurw trokken vele bewoners van het Luiksche tengevolge van den hongers nood die in hun land heerschte, naar Hon garije, waar zij rich vestigden ten Noord- Oosten van Boedapest, terwijl een eeuw later Vlamingen rich vestigden in de Hongaar- sche provincie Zips en het komitaat Honth. Vtele belangrijke kolonisaties volgden hier na, in het begin van de twaalfde eeuw aan dien Wezer, welke vooral in de tweede helft Van die eeuw snel om zich heen greep. Waarom kolonisatie? Miaar waarom, zoo' zal men zich afvragen, voelden die bewoners der Nederlanden zulk een behoefte om te verhuizen? Waarom wil den zij naar Oostland? Waarom gaven zaj reeds in kuituur gebrachte landstreken op voor haast ontoegankelijke moerassen, voor lage veengronden, die eerst behoorlijk ont waterd moesten worden, voor zij oogsten konden leveren of in bruikbare weiden wor den herschapen? Hiervoor waren^twee oorzaken: overbevolking en landverlies in de Nederlandsche gewesten. Zander twijfel waren deze streken in de twaalfde eeuw veel dunner bevolkt dan te genwoordig. Miaar men vergete niet, dat de bewoonbare landen ook veel en veel gerin ger in aantal en omvang waren dan in onze dagen. Daarbij doet men goed in het oog te houden, dat de vele bestaansmogelijkheden van tegenwoordig toen nog niet bestonden. Mijnbouw was er nog niet, de nijverheid van die dagen was in geen enkel opricht met de huidige industrie te vergelijken. De handel, die in otnze dagen zoovele mogelijkheden biedt, was amper aanwezig. En niet alleen, dat vele streken, zooals de uitgestrekte zand gronden in het Oosten en Zuiden van ons land toen eigenlijk niet voor bebouwing in aanmerking kwamen, ook de hoeveelheid be staand land was veel kleiner. Bij een bevol king die veel en veel dunner was dan tegeft- woordSg ontstond in die dagen dras veel snel ler overbevolking. Daarbij kwam dan nog, dat in de twaalfde en dertiende eeuw en in de vorige eeuwen stellig ook, maar Saarover zijn we natuurlijk heel slecht ingelicht een groot aantal overstroamingen ons land heeft geteisterd. Geen wonder dus dat de boeren naar andere streken uitzagen, wel van een soortgelijke hoedanigheid als de landen waalraan zij ge wend waren, maar met meer zekerheid voor een geregeld bestaan, ook al mocht dat m de eerste jaren misschien verre van ruim en wellicht zeer zwaar rijn. Een Nederlandsche boer heeft nog nimmer opgezien tegen ar beid! Heldhaftige pioniers. Maar welk een mioed om in die dagen zon der eenig middel van verkeer het van ouds zoo vertrouwde land der vaderen vaarwel te zeggen! Zie het van ouds zoo vertrouwde land der vaderen vaarwel te zeggen.! Zie ze daar wegtrekken in een langen, trein van boerenkarren, die opgetast zijn met het noo- dige huisraad en met allerhande landbouw werktuigen èn gereedschappen. De mannen mennen de paarden, dfe gezichten strak en mager, hard bijna, maar met heldere oogen, die verweg kijken naar een nieuw verschiet. Zij, de vrouwen, dag-in, dag-uit op de bol derende karren onder de witte hoezen geze ten, de kinderen sussend, die juichend den tocht begonnen zijn., maar ai spoedig vem- veeld naar het einde verlangen. En achter den stoet het meegevoerde vee: de breede bedachtzame runderen, de wagens met var kens en pluimgedierte. En na den vermoeien- den dag is er het tamp, waar men om beur ten de Wacht betrekt. Na dagen van verschroeiende zon over stof fige wegen is er het langzame verder trek ken in trieste regendagen, terwijl de raderen der karren diep wegzinken in de modderpoe len, vastzuigend in de trage klei. Wanneer wij cms deze heldhaftige pioniets voor oogen halen, deze oude dappere strij ders tegen het hoirdendam der Slaven, deze taaie, onverschrokken Nederlanders, ons volk, ons bloed, dan rijst terzelfder tijd een ander beeld voor ons oog van soortgelijke trekkers, volksgeruooten, die ook hun haar den verheten voor nieuwe landen: de Boe ren !_Alleen zij kunnen met die oude kolonis- ten vergeleken worden. En hoe heeft hun lijdensweg niet eens de edelste gevoelens van ons volk wakker geroepen! De geloofsveTvolff'nffen. Na de dertiende eeuw vermindert de stroom van kolonisten naar het Oosten. Waarom»? Omdat de oorzaken van de Oosttokmisatie waren weggenomen. De opkomst der steden in de Nederlanden, bracht voldoende werk. Tot plotseling in de zestiende eeuw een nieuwe vloed de lange ebbe afbrak. Dit kwam dtoor de godsdienstvervolgingen, waar om vele Nederlanders hiun land verheten om elders rustig te kunnen leven. In het Noor den bood Einden een veilige schuilplaats, ver der Zuidwaarts waren het Wezel, Gogh, Em merik, Aken, Duisburg, CaJcar en Keulen maar ook Siegen, Augsburg, Neurenberg, Mlannheim, Frankfort en Hanau die Neder landsche vluchtelingengemeenten konden aanwijzen. De meeste dezer koloniën hielden geen stand, toen de oorzaak der emigratie in ons land was weggenomen, keerde men weer te rug. Een enkele kolonie zooals bijvoorbeeld die in Woifenb ütel, Meid stand. TJIND Februari, begin Maart of wei zoo tegen het einde van de Sprokkelmaand kunnen onze erwten, peulen, capucijners en tuinboonen voor gekiemd of voor geweekt worden. Dat voor- kiemen of voorweken bevordert het snelle op komen en wij vervroegen er daadwerkelijk mede. Heeft men een broeibak, een zoogenaam de koude bak, dat ie een broeiraam op een af gesloten ruimte en waar dus de warmte van de zon moet komen, dan kan men dicht bij elkaar, het zaad daarin uitzaaien en de jonge planten dadelijk buiten uitplanten. Maar als wij over slechts één raam beschikken, rf zelfs twee, dan t/inden wij voor ons het zonde van het glas, wij zouden er liever vroege sla, vroege spinazie of radijs in kweeken, dat voorkiemen of voorweken kunnen wij eenvoudiger doen. Wij nemen daarvoor platte kistjes, bijvoorbeeld van die platte kistjes waar ze het jodensmeer in verkochten. U weet -wel, versch gekamd, de eigenlijke margarinekistjes. Hierin doen wij zand of zuivere aarde, dus zonder mest en

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 6