De Weeners
Moeten we foktoomen samenstellen?
Individueel, en landelijk bedrijfsplan
BIJENTEELT
VOOR den beginnenden konijnenhouder is
de beantwoording van de vraag van
welk ras hij een dier zal koopen vaak een
groot probleem, daar hij de keuze heeft uit
een groot aantal rassen en kleurslagen.
Onder de tegenwoordige bmstandigheden
moet hierbij zeer zeker de waarde als vleesch-
producent den doorslag geven. De voedsel
voorziening is nu eenmaal belangrijker dan
persoonlijke liefhebberij. Beide zijn echter ge
makkelijk te combineeren, daar we eenige
uitstekende vleeschrassen bezitten, die boven
dien tot sportdieren van den- eersten rang
gerekend mogen worden. Buiteh de Fransche
Hangoor, die tot de zware rassen behoort,
komen hiervoor eenige middenzware rassen in
aanmerking. De dieren van deze laatstge
noemde groep hebben het voordeel, dat ze
door hun geringer lichaamsgewicht minder
voedsel per dag noodig hebben, en daardoor
gemakkelijker te houden zijn dan de groote
rassen.
Tot de beste vleeschproducenten van de mid
denzware rassen behooren in de eerste plaats
de Weeners, en hieTvan vooral de blauwe en
witte kleurslagen.
De Standaard der in Nederland erkende ko
nijnenrassen geeft over de Blauwe Weeners
o.a. de volgende gegevens:
„De lichaamsbouw is iets gestrekt, met soe
pele afronHing van achterhand en flanken.
Het lichaam is dus rechthoekig. Het gewicht
van de dieren varieert van 6V2 tot 9 pond.
Dieren van 8 pond demonstreeren meestal het
beste type.
De dekkleur is van neuspunt tot staarteinde
zuiver, glanzend, donker staalblauw. De onder
zijde van den buik en den staart zijn iets
doffer.
Een kleur weike in het zwarte of lichtblauwe
gaat is foutief.
De kleur van den iris der oogen is grijs
blauw."
Bij den aankoop moet men er vooral op let
ten of een dier het geblokte type vertegen
woordigt. Helaas komen dieren van dit type
slechts in geringe getale in ons land voor. De
pas beginnende konijnenhouders zullen dan
ook wel tevreden moeten zijn met dieren, die
het eenigszins benaderen.
De Witte Weeners hebben een helder witte
pels met een fraaien glans. De kleur van den
iris van het oog is zuiver lichtblauw. Dit is
een van de typische kenmerken van dit
kleurslag, welke onder de halve Albino's ge
rangschikt wordt.
De Witte Weeners waren voorheen doorgaans
kleiner dan het blauwe kleurslag, doch in den
laatsten-tijd komt hier veel verbetering in.
Daarnaast komen de Weeners nog in de
zwarte en grijze kleur voor.
De Blauwe Weeners zijn gefokt door Johann
Constantin Schulz, spoorwegbeambte te Wee-
nen-Hetzendorf. Zijn doel was een zoo groot
mogelijk blauw konijn als nationaal nut-
ras te fokken, dat zoowel vleesch als bont
producent was, en een fraaie type had.
Schulz begon den opbouw van dit ras met
een gekruiste voedster, die iij verbinding met
zwarte Vlaamsche Reuzen en gele en blauwe
Lotharingers het uitgangsmateriaal vormde.
Het resultaat was in de eerste instantie een
groot blauw konijn, dat ongeveer met de tegen
woordige blauwe Vlaamsche Reuzen overeen
kwam. Deze dieren kwamen in 1895 het eerst
in het Prater te Weenen op de tentoonstel
ling. In dien tijd hadden de dieren een ge
wicht van 1213 pond.
In den loop der jaren heeft zich dit groote
ras tot een middenzwaar ras ontwikkeld.
De Witte Weeners werden door Wilhelm
Mucke te Prinzendorf bij Weenen uit te licht
geteekende blauwe Hollanders gefokt. Hierbij
werd de blauwe lichaamskleur steeds verder
terug gedrongen, zoodat ten slotte een geheel
witte Hollander ontstond. Om ze grooter te
krijgen werden waarschijnlijk Blauwe Wee
ners ingekruist.
De blauwe en witte Weeners zijn dus van
oorsprong geheel verschillende dieren, die
echter in den loop der jaren tot eenzelfde
type zijn uitgefokt.
Rijksvoorlichtingsdienst voor de
10 Pluimvee, afd.: Konijnen.
Alvorens deze vraag wordt beantwoord, eerst
een tweetal opmerkingen. In de eerste plaats
is dit een aangelegenheid welke door de
Nederl. Centrale voor Eieren en Pluimvee
dient te worden geregeld, waaruit als tweede
opmerking voortvloeit, dat het alleen de ca-
tegoriën fokkers en houders van vermeerde-
ringsbedrijven betreft. Niettemin acht ik het
niet ondienstig in deze een stem uit den
praktijk te doen hooren.
Het antwoord op de gestelde vraag hangt in
de eerste plaats af van de al of niet be
staande mogelijkheid of er kuikenvoer be
schikbaar kan worden gesteld. Is dit niet het
geval, dan wordt er in ieder geval niet ge
broed én blijft de vraag over, of we niette
min foktoomen moeten samenstellen. Aan
gezien deze foktoomen-samenstellingen min
stens een paar weken vóór het inleggen der
broedeieren dient plaats te vinden, vloeit daar
weer de noodzakelijkheid uit voort, dat spoe
dig bericht dient te worden, waar men zich
dit broedseizoen aan te houden heeft, opdat
men zoo noodig tijdig zijn maatregelen kan
gaan treffen.
Nemen we aan, dat er géén kuikenvoer be
schikbaar kan worden gesteld, zoodat er dus
niet zal worden gebroed, dan kan men het
samenstellen der foktoomen gerust nalaten,
daar het allemaal slechts overbodig werk zou
zijn.
Dit beteekent echter weer niet, dat men met
het verzamelen der foktechnische gegevens
tegelijk ook maar rustig de hand mag lich
ten, want dit werk behoort onder alle om
standigheden doorgang te vinden, waar de
hiervoren genoemde Centrale trouwens ook
wel de hand aan zal houden. De winterpro-
ductie-gegevens kunnen nu worden ingevuld
en men zal daarbij ongetwijfeld tot hoogst
teleurstellende ervaringen komen, welke men
de dieren echter niet te zwaar mag aanreke
nen, wan}, het is voor hen een onmogelijke
taak geweest ,om met een onvolwaardigen
opfok en onvoldoende voedersamenstellingen
tot bevredigende resultaten te kunnen ko
men. Alleen de hennen, die het in vergelij
king met de andere en onder dezelfde om
standigheden verkeerende dieren, heelemaal
hebben laten zitten, dienen te worden Opge
ruimd.
Hoe zwaar de fokkers en vermeerderaars ook
getroffen zijn, zoo is het pluimveetechnisch
bekeken nog zoo kwaad niet een jaar over te
slaan, daar we dan een volgend jaar over
uitsluitend overjarige dieren zullen beschik
ken. Alles wat gebleken is niet mee te kunnen
komen, is dan tegelijk van de legstaten ver
dwenen, zoodat we een heel goede basis heb
ben verkregen, om daarop verder voort te
bouwen.
Een andere kwestie zijn de den fok
kers en houders van vermeerderingsbedrijven
te geven vergoedingen, omdat zij die bij een
gesloten broedseizoen zouden misloopen. Ook
de Kuikenbroeders zijn dan weer opnieuw
ernstig gedupeerd. Allemaal vraagstukken,
welke de leiding van de Centrale voor Eieren
en Pluimvee wei nader onder oogen zal gaan
zien, wanneer een teleurstellend besluit geno
men moet worden.
Zie hier, in .een beredeneerde beschouwing,
het antwoord op de in den titel gestelde vraag.
D. J. H.
Wie schrijft, die blijft. In een vorig opstel
werd reeds de opmerking gemaakt, dat
de Nederlandsche bijenhouders over het
algemeen een hartgrondige 'afkeer hebben
van schrijven. Zelfs waar het zoo dui
delijk hun eigen belang is als bij het be
heer van hun bijenvolken, verzuimen zij nog
aanteekeningen te maken. Aanteekeningen, die
den grondslag moeten vormen voor het kun
nen opmaken van een bedrijfsplan. Velen mee-
nen alles wel te kunnen onthouden, in de
praktijk blijkt dit echter veelal juist op die
pijnten, waar het op aan komt, niet het getal
te zijn. Ook is het in ons land wel wat ver
zuimd, er sterk den nadruk op te leggen en den
bijenhouders te leeren waarvan en hoe zij deze
aanteekeningen moeten maken. Terwijl er wel
'veel over bedrijfsmethoden geschreven en ge
sproken is, werd het begrip, dat deze slechts
tot hun volle recht konden komen in een goed
doordacht bedrijfsplan, verwaarloosd, zoodat
dit voor de meesten iets onbekends is gebleven.
Zelfs hoorde ik weieens de heel snuggere op
merking, dat zij bijen voor hun 'liefhebberij
hielden, geen bedrijf hadden, dus ook geen be
drijfsplan noodig hadden! Niet veel wijzer doen
zij, die hun aanteekeniAgen van 1 Jan. tot 31
Dec. laten loopen, fnplaatsvan van moer tot
moer. Nu zijn dit gelukkig uitzonderingen,
maar een feit is het, dat de overgroote meer
derheid der bijenhouders bedrijfsplan-loos en
zonder verstandelijk vastomlijnd doel voort
sukkelen; behalve dan natuurlijk het begeerde
doel: veel honing! Hierbij meenen zij, dat bij-
enhouden zoo'n soort geluk-spelletje is, als het
eens een keeltje lukt valt het mee en waant
men zich reeds imker en als het gewoonlijk
mis gaat, zijn er altijd ontelbare omstandig
heden die de schuld kunnen krijgen. De wer
kelijk goede imkers zijn er om te bewijzen, dat
het met bewust toegepaste kennis regelmatig
anders en goed zijn kan. Zij hebben geluisterd
en gelezen de rijke ervaringen van anderqn
benut, hun eigen aanteekeningen gemaakt en
de voorlichting gevolgd die den weg wees naar
doelbewust imkeren.
Orde. De nieuwe tijd zegt niet alleen, dat het
anders kan, maar eischt, dat het anders moet.
Er zal ook aan de kracht- en materiaalverspil
ling in de bijenteelt een einde gemaakt moe
ten worden en orde komen. Wij kunnen ons
niet langer een liberalistisch dilettantisme ver
oorloven ten koste van de Volksgemeenschap.
Dit beteekent niet de vernietiging van de in
ons land overheerschende' liefhebbers-bijen-
houderij, eerder haar opheffing tot de belang
rijke plaats, welke zij in kan nemen bij doel
treffende maatregelen. Foute maatregelen of
onredelijke inleveringsdwang doen deze bijen
houders op „echt?" Nederlandsche wijze zeg
gen: „Dan verd.'... ik het, dan ruim ik de
heele boel op"; waarmede aan onze Volkshuis
houding een enorme schade zou worden toege
bracht. Er zijn immers eerder meer dan min
der bijenvolken noodig en er zijn nog slechts
heel weinig Nederlandsche bijenhouders die
nationaal-socialistisch denken en uit plicht
tegenover hun eigen Volk zullen handelen door
ook dan toch bijen te blijven houden en mede
te werken aan beter toestanden. Maar voor het
zoover komt, is het beter met goede tegemoet
komende voorlichting en het opvoeden tot
saamhoorigheid en gemeenschapszin over te
gaan, wat in één vertrouwd organisch imkers-
verband zeker lukken zal, omdat het gros der
bijenhouders goedwillend is. Hierbij zullen de
omstandigheden, die maken, dat het winnen
van honing meer beteekenis, een hooger waar
de zal krijgen, een zeer belangrijke hulp blij
ken te zijn. En nu bedoel ik met hooger waarde
niet zoozeer de geldswaarde, deze geld-denk-
wijze beheerscht helaas nog de mentaliteit, die
bij zakelijkheid misschien op zijn plaats is,
maar op een geheel ander niveau zoo funest
de houding bepaalt van de zatte burgerlijk
heid ook onder de bijenhouders. Ondanks, dat
deze lieden met het houden van hun bijen, in
hun behoefte aan Natuurverbondenheid ge
deeltelijk of zelfs geheel voldoen en het daarbij
ook wel aardig vinden eens wat eigen honing
te winnen, mist men hier die waarachtige na
tuurverbonden dankbaarheid voor de waarde:
„Vóedsel". Ook in de bijenhouderskringen zal
het Godsvertrouwen, de eerbied voor den ar
beid en de liefde voor het vak en de aan onze
zorgen toevertrouwde levende wezentjes, de
bijen, moeten doordringen om het gilde op te
heffen en te schragen.
Ohdanks dat er meer honing en meer was zul
len moeten worden gewonnen en er meer bij-