DE BOER...
Zelfvoorziening
en de poppenkast
Even uw aandacht.
LS Jan Klaassen in z'n poppenkast ergens
optreedt, dan is de jeugd niet te houden, en
ieder mensch, die de zon in het water kan zien
schijnen, gunt hun gaarne de vreugde de gfap-
pige en tragische belevenissen van Jan en z'n
Mieke te smaken, maar.als men tracht met
den boer en den boerenstand een lolletje te
maken en hem als paljas uit een poppenkast
voor te stellen, dan moeten wij daartegen protes
teeren en zullen wij den toegeworpen hand
schoen opnemen.
Men hoort qog wel eens van vredige lui uit den
ouden tijd 1940 en vroeger!): „De Landstand
met z'n nieuwlichters over hoereneer en stands
eer en zoo al meer, daar geeft een boer ook
wat om!"
Maar, om te weten en aan te voelen wat er in
het binnenste van een boer om kan gaan staan,
dient men zelf boer te zjjn en tusschen en taet
de boeren te leven en de miskenning, de spot en
de vertrapping geproefd te hebben ener
niet als een Jan Kalebas tusschen rondkuieren,
die zich verheugt, dat zijn kudde zich zoo vlijtig
en rustig gedraagt om hem de lekkerste hapjes
en de vetste kluifjes maar steeds weer thuis te
bezorgen
Ja, nieuwlichters, als ge wilt, maar dan toch met
een tamelijk oud en nog steeds gezaghebbend
brevet: zijn wij, boeren niet door alle eeuwen
heen de allereerste, de allernoodzakelijkste en
de meest onmiddellijke medewerkers geweest
van God in Zijn ondoorgrondelijk Scheppings
werk? heeft niet door alle eeuwen heen het
geheele menschdom dagelijks een zeer bijzon
dere (onwetend of onbewust) belangstelling ge
toond voor het werk van de boeren om lijf en
ziel bij mekaar te houden en de zftinen te stree-
len?En, meent ge, dat God het kan ver
dragen dat Zijn meest onmiddellijke medewer
kers, de boeren, bij hun werken en zwoegen tot
speelbal van genot- en gemakzucht wordt in de
hand van Saltan, den boozen geest, terwijl zij
zelf in tobberij om eigen bestaan en dat van hun
kinderen de dagen moeten slijten....?.... De
Schepper zwaait niet voor niets den knoet over
jde aarde.
Ook in den ouden tijd is reeds menige veeg uit
de pan aan de niet-boeren gegeven: omstreeks
1935 schreef de bekende Pater Henricus reeds,
dat hij had bevonden, dat er meer geciviliseerde
boeren dan burgers waren; in 1938 bevatte de
Graafsche Crt. meerdere artikeltjes, waarin een
streep onder ongewenschte verhoudingen werd
getrokken, als, bv.: „in den oorlog 1914'18,
toen was het mijnheer voor en mijnheer na als
ze een stuk verschimmelde kaas of een stuk
gast spek konden koopen; toen voelden ze, dat
de boer het voetstuk van de maatschappij was.
(wat ie nou ook nog wel is, want nu gaan ze
er met de voeten op staan, als ze kunnen.
en „Oeteldonk", waarin aan de burgerij van
een stadje werd gevraagd, nadat ze aich kostelijk
hadden vermaakt in een zoowat openbare ge
legenheid met „boertje" spelen: „banaliteiten,
voelt ge die niet aan, of was uw onderschei
dingsvermogen door Jan Doedel weggespoeld,
ofis dat het culminatiepunt van uw be
schavingmaar, goed, het raakt de boeren
hun koude kleeren niet, of gij boertje speelt, of
winkeliertje (een boertje behoeft zijn zijden
petje niet voor iedereen gaan staan te verfrom
melenen toen kon iedereen voelen of
een boer op z'n eer gesteld is: ze hebben ge
daverd van het lachen!
Maarnou komt de klap op den vuurpeil:
terwijl elke burger (niet-boer) thans iedqren
boer wel zou willen zoenen om dat vervelende
gekriebel in den ransel, komt onze pers ons
doodleuk vertellen, wat voor 'n sufferde, 'n suk
kels, 'n stumperds wij boeren toch maar zijn:
Het Noord-Brabantsch Dagblad en De Graafsche
Courant geven in de eerste week van Februari
een berichtje, wat op z'n zachtst uitgedruk, om
den vorm en toon erg onsmakelijk is en waarin
het streven uit den ouden tijd om de boeren
zoo nietig en belachelijk mogelijk voor te stellen,
nog voortwoekert: „Een boertje valt door de
mand...."; „Hij kon niet passen"Wat die
man daar in Oss uitgevoerde moet afgekeurd
worden-punt; of hij landbouwer is of advocaat
laat ons Siberisch (Nederlandsch) koud-punt;
maar.dat wij boeren er maar steeds met de
haren bijgesleept moeten worden als er iets ver
dachts, iets misdadigs of iets onhandigs gebeurt
om voor dergelijke aardigheden als klassiek
voorbeeld te dienen, daar bedanken wij voortaan
heel vriendelijk voor en zullen ook in de toe
komst het balletje erg beleefd in z'n juiste
proportie en het meest gelegen tempo terug
kaatsen
In het bedoelde berichtje nu, wordt een voor
stelling gegeven van een man, die iets ongeoor
loofds en iets onhandigs deed (hij verzamelde
zilveren pasmunt en onttrok die aan circulatie
en liet daarna zijn beurs vol pasmunt liggen,
nadat hij eerst met klam had betoogd geen klein
geld te hebben).
Waarvoor het verzamelen van zilvergeld noodig
is, weet ik niet: misschien voor een armbandje
van dubbeltjes of een halsketting van kwartjes,
zooals ik vroeger wel eens heb gezien, maar
niettemin is het geheel erg onhandig, en waarom
hier nu de boer als klassiek voorbeeld moet
dienen als „boertje", „buitenboertje", „buiten
mannetje" is mij totaal een raadsel.... of,
totaal een raadsel wel niet!
In 1938 las ik in de Graafsche Crt.: „Niemand
ontkomt aan den invloed van zijn omgeving;
door het steeds terugkeeren van dezelfde ge
waarwordingen, het ondergaan van steeds de
zelfde indrukken gaat de aandacht verloren,
wanneer niet door een goede wisseling de aan
dacht wordt geprikkeld en geschept, waarbij de
dingen tot hun juiste proportie teruggebracht
kunnen worden. Zoo zal bij landelijk wonen de
wisseling en speling in de natuur van nabij
gevolgd worden, wat vragen en antwoorden doet
ontstaan, die dichter bij den Schepper brengen,
waartegenover de indrukken van steden steeds
dezelfde door menschen gevormde dingen zijn".
En daar zit 'm de kneep! Maken we het niet
meermalen mee, dat de St. Jansbasiliek in Den
Bosch niet als een beroering van de ,ziel ten-
opzichte van den Schepper wordt beschouwd,
maar dat ze in stomme verbazing wordt aan
gegaapt als een machtige kolos vol krullen met
de uitroep „Hoe krijgen ze 't toch klaar!", terwijl
als zoodanig het bouwsel van een achteloos ver
trapten wurm heel andere waarden inhoudt, die
niet opgemerkt worden. Lezen we niet, hoe de
aanschouwing van een berg al3 de Mont Blanc
of de piek van de Jungfrau den adem beneemt,
terwijl een achteloos weggeworpen kale kerse-
pit of een nietig grasspierke oneindig meer
mysteries van den Schepper bergen, waaraan
niet wordt gedacht.
En dan de nuchtere feiten: waar vindt men het
meest een rostvast, onwrikbaar geloof en een
bewusten innigen omgang met God?bij den
boer! Waar vindt men het weinig of minder?
In groote of kleinere steden en niet-boeren!
Ook op dit gebied gaat de booze geest briesend
rond om ^iet meest hechte bolwerk van den
Schepper, den boer, tenminste in zooverre on
schadelijk te maliën, voor hem als een belache
lijk wezen, als een carricatuur voor tè stellen,
op dat van daaruit geen invloed op de rest uit
geoefend zal worden.
We kennen misschien wel de mop uit den ouden
tijd: Een Parijsehe dame liet zich eens met een
taxi door het landschap buiten Parijs rijden.
„Zeg, chauffeur", zei ze, „als je nou eens een
boer tegenkomt, moet je dat eens zeggen". Na
een poos wijst de chauffeur een boer aan. „Maar,
m'n lieve hemel", zegt de dame, „en hij lijkt
wonderveel op een mensch!"
Ja, en wat moeten wij leden van den boeren
stand thans doen? Moeten wij als normaal den
kend wezen onze natuurlijke, door God gestelde
positie zien te heroveren, nu ons daar in Den
Landstand de „kans en gelegenheid yoor wordt
geboden, of moeten wij dij kop daartegen in
zetten om ons ptraks misschien voor goed te
laten afslachten, wanneer de scheepvaart weer
op volle toeren draait? Het antwoord is voor
een normaal mensch wel overbodig!
Misschien verwijt me iemand, dat ik spijkers
op laag water ga zoeken. Mijn antwoord is: een
Toen in 1940 plotseling alle invoer van overzet
was afgesneden, was Nederland op zichzelf en
de omringende landen van Europa aangewezen.
Door de reserves, die wij als rijk land Tiadden
kunnen aanleggen, voelden we dat in het eerste
oorlogsjaar nog niet zoozeer. In 1941 echter be
gonnen we te merken, dat de grondstoffen voor
de industrie, maar ook de reserves voor de voed
selvoorziening begonnen op te raken. En in 1942
zullen we dat nog sterker merken.
Vroeger is wel eens uitgerekend in hoe
verre Nederland zichzelf van grondstoffen voor
industrie en voeding kon voorzien. Iedereen be
grijpt, dat we voor metalen, zooals ijzer, koper,
tin, zink, etc. geheel op invoer waren aange
wezen. Vlas, hennep, wol hadden we zelf wel wat,
maar lang'niet voldoende. Katoen en zgde kon
den we zelf niet produceeren. Wel hadden we
grondstoffen voor kunstzijde en kunstwol in
ons stroo en in ondermelk. Allerlei soorten hout
moesten uit vele landen ingevoerd wordeii. Cement
en steenen konden we zelf weer uit onze eigen
bodem produceeren.
Met den landbouw stonden we er iets beter
voor. Volgens berekeningen kwam men ertoe vast
te stellen, dat' we ons volk voor circa 70 80 pet.
uit eigen bodem zouden kunnen voeden. Men zou
dan echter moeten eten, wat in ons eigen land
groeit, d.wjz. meer roggebrood en veel minder
fijn witte tarwebrood. We zouden dan echter veel
minder kippen moeten houden, omdat die alleen
zouden mogen opeten, wat niet voor menschelïjke
consumptie geschikt was. Ook de varkens- en
koeienstapel zou ingekrompen moeten worden,
omdat ook zij alleen zouden moeten leven van
voeder, dat niet door menschen gegeten zou kun
nen worden. Onze weilanden zouden dan inge
krompen moeten worden en daartoe geschikte
perceelen omgezet in bouwland.
Noodgedwongen zijn we tot de2en toestand ge
komen. Nederland is er op aangewezen zijn eigen
voedselvoorziening te verzorgen. En het lot van
het Nederlandsche volk ligt in de handen van
den boer. Hij moet er voor zorgen, dat ons volk
geen honger behoeft te lijden. Hij moet zijn be
drijf aanpassen aan de nieuwe productie, die niet
meer op export, maar op zelfvoorziening moet
zijn ingesteld.
Maar anderzijds moet hg ook in staat gesteld
worden door betere ontwatering, door ruilver
kaveling, door toewijzingen van kunstmeststoffen,
door loonende prijzen der producten, door meer
onderwijs en voorlichting het opbrengstvermogen
van zijn grond te doen stijgen ten bate van zijn
eigen bedrijf, maar tevens ten voordeele van ons
volk. - Z.
belofte van links of rechts kan de boer niet
meer aanvaarden; zijn geschiedenis is te versch,
te hard en te wreed! De boer wil thans daden
maa geen dingetjes meer die in de lucht zweven
en de Landstand is al met daden begonnen! en
voor de rest verwijs ik naar Goethe:
Willst du dich am Ganzen erquicken,
So muszt du das Ganze im Kleinsten erblicken.
DE MAASKANTER.
FRAAI LANDSCHAP IN DE OM GEVING VAN EPENLIMBURG
(Foto: archief „De Landstand")