Het Ignd en den Boerenstand Vaderlandsche dichters over: „Hoe genoeglijk rolt het leven Des gerusten Lantmans heen, Die zijn zaligh lot, hoe kleerj, Om geen Konings Kroon zou geven!" (H. K. Poot, 1689—1733). n den loop der tijden heeft menige dichterlijke ziel zich bij zijn beschouwingen van het boeren leven genoopt gevoeld daaraan verzen te wijden en dat landmansleven te idealiseeren. Dat de landbouw in ons vaderland maar al te dikwijls weinig ideaal voor den landbouwer geweest is, behoeft geen nader betoog wanneer men denkt aan de perioden van crisis aan het eind der vorige eeuw en in onze jaren. Na 10 jaar crisis centrales zal de normale boer wellicht woedend worden, wanneer hij het versje van den „burger boer" Poot leest, dat hierboven nog eens afge drukt is. Staan al die dichterlijke- ontboezemingen dan op gespannen voet met de waarheid? Het ware onjuist, de hulde over het hoofd te zien, die feitelijk al die dichters aan tien meest werkzamen stand gebracht hebben en daarom mogen we ons nóg wel eens vermeien in den tuin van agrarische poëzie. De dichter Poot, die in zijn jeugd zelf achter de ploeg lie^ verhaalt ons in zijn „Akkerleven" op prettige wijze van den boeren „stiel" en de ge neugten welke hen daarbij ten deel vallen. Hij begint met aan de „arme stadt" voor te houden welk een „lust erf welk een schat" er in het landleven en het boerenbedrijf gelegen is. „Welige akkers, groene boomen Malsche weiden, dartel vee, Nieuwe boter, zoete meê, Klaere bronnen, koele stroomen, Frisscheluchtenovervloet Maekt het buitenleven zoet. En dan volgt een plastische schildering van het „daeglijx tijtverdrijf „Appels enten, peeren plukken, Maeien, hooien; schuur en tas Stapelen vol veltgewas, Schaepescheeren, uiers drukken Zeven kinderen en een wijf, Zijn zijn daeglijx tijtverdrijf". Vork en riek en schup en spade Zetten zijne lusten pal, Wanneer de „lente 't land beschildert" Maar zoodra de „zomer zweet en gloeit", „Ploegt en spit hij overmoeit". De oogst van het „herfstsaizoen" stelt hem echter ruimschoots schadeloos voor zijn ploeteren, zoo vervolgt Poot z'n relaas. ,,('t) Snijt hem druiven, perst hem most, Most die slechts wat moeite kost: Hemelwaerde wijngertranken Vullen dan met wijn zjjn ton. - Nademaal echter „de wintqr 't wout [verwildert", „Houdt hij den berookten haert Met zijn vrienden, ont van aert". De groote Bilderdijk (17561831) is bepaald in de leer gegaan bij dezen inboorling, den Delft- schen landouwer, die, eenmaal gevangen in de netten van Apollo, zijn vroegere landleven op- smadelijke wijze heeft verloochend. „De^iantman, die de stadt op eenen Lfeestdagb ziet.. Veracht den loggen ploeg en wil naar L bui te niet Ook Mr. Willem Bilderdijk, die toch waarlijk niet van 't land stamde, wist ei toch inderdaad* de schoonheden wel van te onderkennen. In kleine, fijne tinten penseelde hij zijn indruk ken: „Waar gij, op akkers, graan ziet staan, In voren, zaadtjens schieten; Voor u is 't, dat het koren wast; En wat de boer in schuren tast, Gg mo»gt het al genieten". De psyche van den boer was blijkbaar volkomen tot hem doorgedrongen, als hij den „stadsmensrh" voorhield: ,De noeste boei besteedt Zijn zweet Voor U, voor uw genoegen: En als uw zuizen hem vermaakt, De vorsch rikkikt, het eendjen kwaakt, Vergeet hij al zijn zwoegen. Vader Cats heeft 't altijd wel geweten, welk een „gezegend Koningsdom" de boer op zijn erf bekleedt: „Die in een liefelycke streeck Bij 't ruischen van een klaere beeck Zijn lanthuijs sticht of acker-woning, Wat is dat een gesegent koning" Er zijn in de „gouden eeuw" (17e) wellicht geen dichters geweest, die- meer dan de „man van Brouwershaven", heeft bijgedragen tot de kennis van en de liefde voor boer- en buitenleven. Wanneer .Jacob Cats, die eenmaal de hoogste staatsambten bekleedde hij was in "1621 pen sionaris van Middelburg en later zelfs raads pensionaris van Holland vaak „moede van de stadt ontrent gebraeckte lander zat" dan liet hij zijn gedachten den vrijen loop en vond hg een rijmseltje op allerlei schijnbaar nietige dingen, welke hij rondom zich zag. Ik denk aan zijn „Ouderdom en buijtenleven" dat hij inleidde met deze ode aan den lantbouw, die, „nam begin soo haest daer menschen waren". „Geen ambacht, nu gepleeght, en teel [so lange jaren. „De lusthof was een werek, dat [Godes eijgen ham Had cierlijck toebereijt, en wonderlijk [geplant". „Een gront daer lastbouw is te plegen", vindt deze goedmoedige dichter, maar soms vervelend zedemeester, die uit de natuur vele wijze lessen trok en zijn tijdgenooten, daarmede gaarne schier te pas en te onpas, overstelpte heeft Cats ook gehuldigd in zijn „Hofgedachten" welk hg heeft neergeschreven, toen hij op zijn Haagsch landgoed „Sorgh-vliet" een nog bestaande paradijselijke tuin zijn laatste levensdagen sleet. Het waren „invallen" gelijk hij in den titgl van dit werk aangaf, .bij gelegentheyt, oft op t gescolle van boomen, planten, bloemen, kruvden, en dier gelijcke aardt-gewassen". - We vinden er opmerkingen en uitspraken te kust en te keur, xüe elk minnaar van het land schap of deelhebber aan het boerenbedrijf, gaarne tot de zijne zal willen makerr. Uit de ons geboden volle garve, plukken we om te beginnen, dit liefelijke tuiltje bijeen. Een bizonder zwak had Cats voor de nijvere bijen, die honing uit de bloem trekken zonder haar te beschadigen. Aldus „Als ick met aendacht, oversie Den gantschen handel van de bie En hoede door de velden dwaelt, En hier en ginder nederdaelt; En hoede door de bloemkens kruypt En daer uijt was en honingh suypt... Dan is 't daf" ick van herten wensch Dat al den handel van den mensch Juyst op die wijse mocht geschiên..." Het boerenwerk, zooals „ploegen, missen en spitten "in d' aerde", heeft hij met de volgende noten op zijn snarenspel gezet: HET GEVIEL: dat daer een huysman wrocht En mit (mest) op synen acker brocht. Ook was er een, die met de ploegh Gantsch sneligh door de veuren joegh. Een ander, op het naeste lant Die maeckte greppen in het zant En haelde bagger uyt den gront, En wat hij 'in 't water vont En daarop „soo quam wij binnen dit gespeijs" dat alweer een aantrekkelijke zedeles inhoudt: „Siet, die een ander heeft gequelt, Die wordt ter aarder neêr-gevelt, Gedult, dat is een groote deught, De beste, die je vinden meught De ^scjioone boómen Gods", waarvan Guido Ge- zelle zoo geestdriftig kon zingen, stonden ook bij Cats aireede in booge eere. Nietwaar „Wat sou een machtigh perek, of velt, of lantschap wezen, Indien 't £r uijt den gront geen boom en er quam gerezen?" De boomen, die dienst doen 'tot „herberg" van ons gevogelte. Immers: „Waer sou de nachtegael met haar geselschap singen Maer sou het kraembed zijn, daer menigh •vogel broet? Besluite ik, met een aanhaling uit Pater Poirters, den „Brabantschen Cats" die ook het ,bie- ken" tot voorwerp zijner dichterlijke beschou wingen heeft genomen en ons aanmaant, in over eenstemming met den aard van het Brabantsche landsvolk, dit beestje na te volgen, eer wij ons landwerk beginnen: „Want 's morgens als 't zijn pootjes kuischt. Dan ziet men, dat 't zijn pootjes kruist, En zegent zich, gelijk het blijkt. Eer 't veldwaarts naar den bloemoogst wijkt. Het wenscht, opdat zijn winst gedij. Dat 't ook van God gezegend zij." A. J. Pr. „HET NEDERLANDSCHE TREKPAARD" Afdeeling Zeeland Te Goes werd een verplichte keuring voor dek king gehouden van die hengsten, die in Januari j.l. niet voorgeleid konden worden. Goedgekeurd werden: Certain K 1985 geboren 1938 van C. J. de Kam te Wisenkerke en Gebr. Leenderte te Kamper land. Deze hengst werd in het keurstamboek opgenomen. Carlo K 1930 geboren 1937 van gebr. J .en M. v. d. Weele te Colijnsplaat. Roland van Bottemaheerd K 1886 geboren 1936 van Hartog te Colijnsplaat. Op de te Hulst gehouden nakeuring werden goed gekeurd: Herman K 1996, geboren 1939 van H. Kerck- haert te Breda en H. de Maat te Stoppeldijk. Deze hengst werd in het keurstamboek opgeno men. Nikkel van Rustwat 100065, geboren 1939 van dezelfde eigenaren. Adolf van Luntershoek 101121, geboren 1939, van C. de Feijter te Bosch- kapelle. Tom van Luntershoek 94277 geboren 1938 van dezelfde eigenaar. Jan van Schenge K 1987, geboren 1937 van R. A. C. Hendriks te Stoppeldijk. Deze hengst werd in het keurstam boek opgenomen. Dragon van Hoek K 1950, ge boren 1938 van H. Kerckhaert te Breda en H. de Maat te Stoppeldijk. Hercule van de Louisa K 1876, geboren 1934 van gebr. Kerckhaert te Nieuw Namen (voor 4 jaren). Solon van Certain K 1567, geboren 1931 van wed. Ed. Verschueren- Rosseel te Hengstdijk (voor 4 jaren). Uitslagen Premiekeuring Hengsten geboren 1939, groote maat, opgenomen in het keurstamboek, Herman K 1986 van H. Kerckhaert Breda en H. de Maat Stoppeldijk. Hengsten geboren in 1939, kleine maat, niet opgenomen in het keurstamboek: 2. Nikkel van Rustwat 100065 van H. Kerckhaert en H. de Maat. Hengsten geboren in \938, groote maat: 1. Dra gon van Hoek K. 1950 van H. Kerckhaert en H. dr Maat; 2. Certain K 1985 van C. J. dfe Kam te Wissenkerke en gebr. Leendertse Hz. te Kam perland. Hengsten geboren 1937 of vroeger, groote maat: 1. Hercule van de Louisa K 1876 van gebr. Kerck haert te Nieuw Namen; 2. Jan van Senge K 1987 van R. A. C. Hendriks te Stoppeldijk; 3. Roland van Bottemheerd K 1886 van A. de Har tog te Colijnsplaat. Tijdens de in Januari en Maart gehouden keu ringen getoonde kampioenhengsten Clairon van Hoek K 1714 van gebr. Verdonk te Nieuwdorp 50; Solon van Certain K 1567 van wed. Ed. Verschueren te Hengstdijk 50. KLOETINGE Boerenleenbank De jaarvergadering van de Boerenleenbank werd gehouden onder voorzitterschap van den heef Trimpe. De heer Zandee bracht verslag uit over het jaar 1941. ïferkozen,. werd de heer Q. Trimpe als lid van het bestuur. De heer P. Staal werd tot lid van den raad van toezicht herkozen en tot plaatsvervangend lid van den raad werd benoemd de heer J. van de Velde. Voorts werden de heeren P. Staal en A. C. Noteboom herkozen tot plaatsvervangende bestuursleden. Mestcontracten voor runderen De L.C.O. voor Zeeland maakt bekend, dat over enkele weken weer contracten beschikbaar ge steld zullen worden. Deze contracten hebben tot doel de vetweiders en andere daarvoor in aan merking komende veehouders, gelegenheid te bieden in den zomer van 1942 voldoende weide- vee aan te houden. De runderen dienen in het tijdvak SeptemberNovember 1942 afgeleverd te worden aan de Bedrijfsorganisatie. Alleen vrouwelijke runderen en geschetste fok stieren met een levend gewicht van tenminste 250 K.G. die men wenscht te mesten, kunnen gecontracteerd worden. De contracten kunnen afgesloten worden op: a. C en D runderen welke door de Bedrijfs organisatie worden beschikbaar gesteld. Hier van komt het gewicht niet in mindering op de aanslag. b. Vrije runderen welke van een anderen vee houder worden overgenomen. Het levend ge wicht op den dag van contracteering komt in mindering op de aanslag van dengene die recht heeft op het copie-contract (geldige bon). c. Eigen vee voor zoover zulks noodig blijkt. Ook hier komt het levend gewicht op den dag dat het contract wordt afgesloten in mindering op de aanslag van dengene, die recht heeft op het copie contract. Belanghebbenden dienen vóór 10 Maart 1942 aan de L.C.C. voor Zeeland, afd. Veehouderij, Goes schriftelijk op te geven hoeveel contracten zij denken af te sluiten, gespecificeerd in de ru brieken a, b en c. De prijs van de runderen door de Bedrijfsorganisatie beschikbaar te stellen be draagt: slachtvee-prijs plus ƒ15.— vermeerderd met eventueele kosten van de levèringsplaats naar het bedrijf.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 3