\\UiU>/
en archeologische vondsten
in Brabant
N het Noorden, zegt Thomsen, in zijn be
schrijving der noordsche oudheden, behooren de
graven tot de oudste gedenkteekens. Het is den
mensoh als door de natuur ingeplant, om voor de
stoffelijke overblijfsels zijner geliefde betrekkin
gen een veilde rustplaats te bereiden en die plaats
althans voor eeuwigen tijd aan de vergetelheid te
ontrukken.
In bijna alle noordelijke landen ontmoet men
grootere heuvels en hoogten, door menschenhan-
den opgeworpen. Sommige van deze hoogten dien
den om door brandende houtstapels op verren af
stand sfeinen te geven, de*i inval van een vijand
bekend te maken en met verder af wonende volks
stammen en bondgenooten in tijden van gevaar
de gemeenschap te onderhouden.
•Andere heuvels waren offerplaatsen, óf boden in
landstreken die, als ons vaderland, aan gedurige
overstroomingen bloot stonden, bij het onderloo-
pen der lagere velden, den inwoners met hun have
en vee een veilige schuilplaats aan.
Hier en daar werden hoogten upgeworpen, maar
deze behooren tot latere tijden waarop misda
digers openlijk* terecht gesteld werden en waar
van de bestemming, ook lang nadat de vroeger
opgerichte-galg en rad verdwenen waren, zijn
bekend gebleven door den naam van „galgenber-
gen". In de gemeente Moergestel (N. Br.) vindt
men op de prachtige golvende heide ook nog 'n
„galgeven", als aerinnering aan de téreehtstel-
lingen^onzer voorouders.
Grafheuvels treft men het talrijkst aan in de
streken waar heide en stuifzand de bodemgesteld
heid vormen en zoo door haar hoogeren grondslag
minder aan de nadeelige werking van het natte
jaargetijde en de overstroomingen bloot stonden.
Vooral in Noord-Brabant zijn in de laatste eeuw
een groote menigte grafheuvels ontdekt en bloot-
fc gelegd, die de overblijfselen van vroegere volks
stammen (Gerrnanen-Galiërs-Romeinen) bewaren,
welke in eeuwen grijzen voortijd daarin werden
neergelegd en die schier de eenige bijdrage leveren
tot de kennis van de zeden en gewoonten van de
toenmalige bewoners.
Herinnerd mag hier worden aan den verdien
stelijken opgravingsarbeid van Prosper Cuypers
in de omstreken van Baarle-Nassau en Alphen,
van gmstreeks honderd jaar geleden. En dank
bare vermelding daarbij verdienen ook de namen
van den toenmaligen prelaat der abdk van Ton-
gerloo (België) G. Hermans, P. N. Panker, onder
wijzer te Duizel-Èersel, C. Ubagts e.a.
Reeds in 1793 verscheen van den hand van boven-
genoemden Norbertijner-monnik een interessante
publicatie over het opsporen van urnen bij Alphen
en andere dorpen in Brabant. En vijftig jaar
later is Prosper Cuypers dien arbeid gaan voort
zetten op de Molenheide, links van den weg Til
burgBaarle-Nassau.
Van den belangrijken uitslag heeft hij mededeeling
gedaan in de „Bijdragen voor vaderlandsche ge
schiedenisen oudheidkunde", jaargang 1843, deel
IV. -
Wat er opgegraven werd, was deels onaanzienlijk
van vorm en met weinig zorg in het vuur of in
de zon gedroogd. „Stellig afkomstig van weinig
beschaafde volksstammen, zooals de Germanen",
zegt Cypers. Maar er waren ook sierlijke schotels
en kannen bij, blijkbaar „op het rad gedraaid",
fijn van stof en zorgvuldig bewerkt. Getuigenis
allemaal -van meerdere beschaving, die wijst op
aanraking met de Romeinen. Prosper Cpypers
geeft in zijn publicatie een overzicht van hetgeen
32 verschillende opdelvingen hebben opgeleverd.
De fraaie fotografisohe reproclu--.ties, welke aan
zijn rapport zijn toegevoegd^ toonen inderdaad
duidelijk v<de kostbare archaeologische waarde van
deze vondsten aan.
In latere jaren zijn in verschillende streken van
Brabant het minst in het Westën de opgra
vingen en onderzoekingen dapper voortgezet, on
der de deskundige leiding yan de directie van het
Rijksmuseum van Oudheden te Leiden.
De verslagen van dit instituut geven daaromtrent
nauwkeurige bijzonderheden.
Vondsten van 3teekenis b.v. worden vermeld uit
de jaren 1907 e.v., toen de Jieer E. J. van Puijen-
4 broek, te Goirle er de aandaoht van den Rijks
dienst op gevestigd had, dat er op de z.g. Riel-
sehe heide Germaansche graven en urnen waren
ontdekt uit het Hallstatter-tijdperk (800-500 voor
Chr.}. Het gevondene kostbare laat-Germaam
sche amphora en scherven daarvan, verhuisde
naar Leiden.
In 1924 heeft dr. A. E. Remouchamps z.g. nog
weer een zeer interessant urnenveld uitgegraven
'ten Westen van Goirle, langs den Rielscheweg,
welke werkzaamheden in 1925 met goed succes
zijn ^oortgezet. Een urn van het pro to-Saksische
typeren Gallo-Germaansche diti, met als inhoud
verbrande beenderen, een bronzen scheermes uit
22 het „bronzen" tijdperk, verrijkten opnieuw de
Leidsche verzameling; deels ook die van den oor-
spronkelijken ontdekker, Ed. J. van Puijenbroèk
te Goirle.
Voorts vinden wij nog melding gemaakt van vuur
steen-vondsten in 1927 te Vessem, waar ook een
Gallo-Germaanscfc grafveld moet liggen.
Volledigheidshalve zij hier aangeteekend, dat de
Rijkspublicaties van dr. Holwerda, ook nog spre
ken van prachtige urnen, afkomstig van Gal
lische staïnmen, in ^vroeger jaren opgegraven te
Rietaoven.
De Zuid-Oosthoek van Brabant is trouwens zeer
rijk aan grafvelden van de Gallo-Germaansche
cultuur. Blijkbaar heeft hier, in de omstreken van
Deurne en verderop naar Bergeijk en Valkens-
waard, eenmaal een dichte bevolking van deze
-Gallo-Germaansche stammen gewoond.
Later zijn deze stammen met de Romeinsche cul
tuur in aanraking gekomen. En zoo is er ook te
Cuijk a. d. Maas een Romeinsoh grafveld ontdekt,
waarin b.v. ook werd aangetroffen een munt van
keizer Domitianus (51-96 na Chr.). En bovendien
Romeinsohe vuursteenen, werktigen, bronzen voor
werpen enz., alles uit het begin onzer jaartelling.
In West-Brabant is, zooals wij' reeds opmerkten,
eerst in later jaren aandacht aan de archaeologie
gewijd Belangrijk w§rk L hier verricht door
Pastoor Binck te Alp-hen, in samenwerking met
kanunnik Erens van de Abdij van Tongerlo.- De re
sultaten van hun werk wettigen een beschouwing
op zich.
Belangrijke opgravingen hebben indertijd ook nog
plaats gehad op de Aarlesche heide nabij Bést; en
de resultaten zijn verrassend geweest.
Drs. Willems uit Den Bosch, die de werkzaam
heden leidde, onder toezicht van dr. A. E. van
Giffen, directeur van het Biologisch-Archaeolo-
gisch instituut der Rijksuniversiteit te Groningen,
heefte er, in een rapport aan het Provinciaal Ge
nootschap te 's-Bosch, uitvoerige mededeelingeh
over gedaan.
Men bleek te doen te -hebben met een grafveld uit
den ouderen La Tène-tijd en wel bijzonder met een
zg. „kringgroepurnenveld'', zooals ook reeds waar
genomen zijn in andere streken van Brabant. Ook
in België, Frankrijk en Duitschland is dezelfde
grafbouw geconstateerd. Volgens dr. van Giffen
zou deze grafbouw meestal dateeren ui1, de-laatste
eeuwen vóór Chr. Gallo-Kelt'ische invloeden zou
den waarneembaar zijn bij dezen grafbouw.
Als eerste bijzonderheid valt op dat de kartelran-
dige, ruwwandige: z.g. vroeg-Germaansche urnen,
hier, in tegenstelling met waarnemingen elders,
in het centrum van een daarbij behoorende kring
groep werden aangetoffen. Zij wijzen zoodoende
op geheel andere (stam)-ver-houdingen dan in het
Noorden. De Keltisch-Gallische invloed schijnt
hier sterker, de vermenging der beide culturen
schijnt meer intens geweest te zijn, aangezien het
typische grafritueel der Kelten geheel blijkt te
zijn overgenomen. Zij geven o.i. duidelijk de af-
spiëgeling weer van een meer innig samengegroei
de vóórrRomeinsc-he beschaving.
De geheele constellatie van het Westelijk grafveld,^
met zijn tweeërlei bijzettingswijze, wijst er voor-
loopig dus op, dat het, zoowel krachtens den graf
bouw, als wegens den aard der daarin gedane
vondsten, tot den;ouderen La Tène-tijd (circa 500
vóór Chr.) gerekend moet worden. Het opdringen
der Germanen zou zich hier dan al vroeg hebben
doen gelden, d.w.z. sinds deze op het einde van
dén eersten Ijzertijd reeds in het linker Rijnge
bied tusschen Sieg en Wupper waren doorgedron
gen.
Na de opgraving is men onmiddellijk overgegaan
Jot de restauratie van het gevondene. Een en an
der is in goed geconserveerden vorm te bezichtigen
in het' Centraal Nóord-Brahani^ch Museum te
's-Hertögénbosch. Met het leen-bezit uit het Rijks
museum van Oudheden vormt het tentoongestelde
een kostbare archaeologische collectie, betrekking
hebbend op de vroegste geschiedenis van de Bra-
bantsche gewesten. A. J. P.
Zeg niet alles wat ge weet,
Maar weet alles wat ge zegt.,
voor de weèk van
22-28 Maart 1942
ZONDAG 22 MAART brengt de serie „De zin
van het boer zijn" van 8.15 8.30 uur op
Hilversum I een praatje over het onder
werp „Het oog van den Schepper waardig".
Te^t van Dirk v. d. Bospoort. Van 15.00
15.45 uur hoort daarna over Hilversum IX
een luisterspel van J. de Nobel getiteld:
„Boer wil ik blijven". Hoofdinhoud van dit
spel is de strijd tusschen Drentsche boeren
en een ontginningsmaatschappij om het be
zit van den ouden „boergrond", de bodem
reserve voor het groeiende dorp. Aan het
slot wijst de boer zelf aan langs welken weg
het gepleegde onrecht zooveel mogelijk her
steld zal kunnen worden. Aldus staat het
boeiende spel midden in dezen tijd.
MAANDAG 23 MAART hoort U van 13.00
13.15 uur over Hilversum I: „Practisebe
wenken aan boer en tuinder". Landmans
Lust bsengt van 18.00 18.30 over Hilver
sum I een luisterspel van H. W. de Rijk,
getiteld: „Ontwortelden". Het geeft een be
schrijving van de gebondenheid van den
boer aan zijn grond. Dit spel zou Maandag
9 Maart zijn uitgezonden, maar door om
standigheden moest het worden uitgesteld.
DINSDAG 24 MAART bespreekt Ds. W. E. M.
Eggink van 13.00 13.15 uur over Hilver
sum I de roman van J. W. Ooms: „Lydia
en de Erven Neuteboom". Zooals uit deze
bespreking zal blijken had dit boek even
goed niet geschreven kunnen worden. Deze
bespreking is Dinsdag 10 Maart komen te
vervallen in verband met de rede van den
Leider der N.S.B.
WOENSDAG 25 MAART kunt U van 13.00
13.15 uur op Hiiyersum I een reportage be
luisteren over het onderwerp: „Wat is
modelmelk?" De verslaggever D. Hiddinga
brengt een bezoek aan een consumptie-
meikbedrijf te Katerveer bij Zwolle, waar
melk afgeleverd wordt, die men „zoo van de
koe kan drinken". De serie „Uit Neeriands
Gouwen" brengt van 14.15 14.30 uur op
Hilversum II een programma getiteld:
„Goeie klompen, warme voeten". We gaan
daarin bij den klompenmaker op bezoek en
kinderinonden zingen het loflied van d'
klompen.
DONDERDAG 26 MAART hoort U van 13.00
13.15 over Hilversum I een reportage met
als onderwerp: „Het Westland van het
Noorden". De verslaggever H. P. Wouwer.aar
brengt een bezoek aan het 'nbouwceD-
trum Hoogezand-Sappemeer.
VRIJDAG 27 MAART brengen we van 10.40
11.00 uur over Hilversum II in de serie
„Streekcultuur" een Limburgsch programma
met als titel: „Uit bet land van de Boeke-
riejers". Het zal worden verzorgd door demo
heer J. Delsing. In het kader van den Pro
ductieslag 1942 spreekt van 13.00 13.15
over Hilversum I Ir. J. K. Groenewolt,
landbouwkundige aan het instituut voor
plantenveredeling over: „Rassenkeuze op
geseheurd grastand".-Het is wel van buiten
gewoon groot belang, dat we bij de keuze
'van onze landbouwgewassen rekening hou
den met de eisohen. die de voedselvoorzie->
ning aan ons volk stelt. In de eerste plaats
nebben we behoefte aan graangewassen en
aardappelen, terwijl bovendien den nadruk
wordt gelegd op gewassen, die onze vetpo-
sitie kunnen verstevigen, zooals b.v. kool
zaad. Bovendien stelt onze veestapel zijn-
eischen. We zullen voor de voedering van
ons vee geheel aangewezen zijn op produc
ten van eigen bodem en in den loop van difc
jaar onze veestapel moeten aanpassen aan
de hoeveelheid voeder, die we in Nederland
kunnen verbouwen, waar als verzwarende
factor nog bijkomt, dat het vorige jaar te
>veel kalveren zijn aangehouden. Eiken boer,
die dit jaar niet voor uitzonderlijk groots
moeilijkheden wil komen te staan, raden
wij daarom aan Vrijdagmiddag naar de uit
eenzettingen vafl Ir. Groenewolt te luisteren
ZATERDAG 28 MAART hooren we van 13.00
13.15 uur op Hilversum I een uitzending
getiteld: „De landarbeider is boer". Moge U
dit bij eerste oogopslag overdreven lijken,
uit het té voeren tweegesprek zal U blijken,
dat dit inderdaad juist is. A. J. Herwig
spreekt ditmaal over: Wat zaaien we in
April in den grcententuin", Be uitzending
zal deze maal plaats vinden van 15.45
16.00 uur ovér Hilversum I. Dirk van den
Hul spreekt ditmaal in zijn bekende kwar
tiertje „Als ik het voor het zeggen had" ven
19.15 19.30 op Hilversum I over: „Wat
niet is kan komen."