Voederwinning voor hei komende sekoen Voorheelden irektn Mocht er dit voorjaar nog mest, compost of terpaarde over uw grasland gestrooid worden, zorg dan vooral voor een gelijkmatige verdeeling van de meststoffen. (Foto de Jong) HET is. net of de melk dit jaar niet los" wil komen. Aldus klaagde dezer dagen een Directeur van een groote zuivelfabriek ons zijn nood. Nu is einde Februari nog wat rijkelijk vroeg voor die klacht, temeer omdat menige boer de koeien in den afgeloopen zomer wel wat later bij den stier zal hebben toegelaten, dan andere zomers, omdat hij er rekening mee moest houden, dat heel weinig kracht voer ter beschikking zou komen. Dit later afkalveren kan daarin dus een deel van de schuld hebben. Echter, het is ook een feit, dat de hoeveel heden ruwvoedar op menig bedrijf te klein zijn, zoodat men daar een beetje zuinig mee aan moet, „Voldoende ruwvoeder!" dat is voor de vee houderij een eerste vereischte. Als tweede voegen we daaraan toe, dat we er'naar moe ten streven, de kwaliteit zoo goed mogelijk te hebben. Soms komt de eene eisch min of meer in strijd met de andere. En dan moet in een tijd als deze het winnen van een ruime hoe veelheid toch boven aan het lijstje staan. Het gemengde bedrijf zal er dus naar moeten streven om naast veel en goed hooi ook veel en goed voederstroo te winnen, en verder vanzelfsprekend zooveel mogelijk kuilvoeder en kunstmatig gedroogd gras en nog wat bie ten. Van de meer eenzijdige veebedrijven, zooals we die in enkele lage gedeelteh deir provin cie aantreffen, zal vrijwel aljes van het graslaind moeten komen; deze voorraad zal daar dan later wellicht nog iets kunnen worden aangevuld door de aankoop van voederstroo en wat bleten, maar het komt er toch het eerst op aan, dat het eigen grasland zooveel mogelijk levert. Om dit bereiken zullen we reeds thans ons plan voor de zomerperiode zoo doelmatig mogelijk moeten opzetten. Nu is een soort „planmatige productie", vooral voor 't weidebedrijf gemakkelijker op te zetten dan uit voeren. De natuur stoort zich nu eenmaal niet aan de mooist opge stelde plannen en stuurt deze al te vaak in de war. Men moet zulke plannen dan ook niet op zetten met de bedoeling zich daar nu eens precies aan te houden, doch alleen om ze als leidraad te gebruiken en wanneer alles wat anders loopt, dan men té voren had bere kend, dan moet men zich natuurlijk bij die veranderde omstandigheden aanpassen. Als men het zóó hanteert, dan heeft het vooraf opzetten van een plan wel degelijk zijn waarde. Het grasland moet zomervoeder leveren en wintervoer. Hoe grooter oppervlakte geweid wordt, des te kleiner wordt ons hooiland. We moeten dus zuinig weiden. Dit kunnen we doen, door het weiland in te deelen in niet te groote perceelen. Al naar de vruchtbaar heid van het gTasland zouden we de opper vlakte der perceeltjes 58 aire per koe willen nemen. We rekenen er mee, dat voor 't grasland wel heel weinig stikstof zal over schieten, en in verband daarmede «moeten de perceeltjes wat grooter worden, dam an ders. Van 't overige is het zoo, dat het weer veel invloed kan hebben. Wie had begin Juli 1941 kunnen denken, dat de aardappels nog een bevredigende opbrengst zouden ge ven? Dat was toen niet te denken. Toch brachten de Eigenheimers het op de proef velden van de AJE. nog tot zoo'n 400 kg. per are! En zoo kan op goed grasland ook zonder veel stikstof heel wat groeien als het weer meewerkt en de beschikbare re serve tot volle uitwerking kan komen. Daar om mogen de perceeltjes ook weer niet te groot zijn. Willen we economisch weidén, dam zullen wé moeten rekenen op 6 perceel tjes, elk ter grootte van 58 are per koe. Valt de groei mede, dam. kam misschien nog een van deze perceeltjes uitvallen voor het bereiden van kuilvoeder; is de groei minder voorspoedig; dan valt daar niet op te reke nen. We zitten op 't oogemblik krap met het materiaal voor afrasteren; degenen, die vo rige jaren al tot dit zoogenaamde moderne omweidingssystéem zijn overgegaam, hebben daardoor veel voor. Wat het welden zelf betreft, dient men den regel te volgen, dat de perceelen goed wor den afgeweid, vóór de koeien in het volgende perceel worden gelaten, maar dat al te kaal weiden ook weer oneconomisch werkt. Immers, men berooft de zode dan te veel van de bladgroenhoudende deelen en daardoor wordt een krachtige uitgroei van het gras belemmerd. Die groene bladdeelen zijn organen, welke de plant niet kan missen voor zijin voeding en al te kaal geweid grasland is dan ook eenigszins te vergelijken met een paard met een slecht gebit; ze willen beide slecht groeien. Ook hier dient dus de gulden middenweg te worden gevolgd.. Het ovejige grasland zal gedeeltelijk wor den benut door het gras te kuilen en ver der te hooien of het gras kunstmatig te la- en drogen. Vroeg maaien! is een recept, dat gewoonlijk kwistig wordt uitgedeeld. En tot op zekere hoogte terecht. Want te vroeg maaien is minder erg dam te laat maaien. Doch beide komt voor! Er was een tijd, dat in meerdere streken te laat werd gemaaid. En misschien zijn er nog wel zulke gebieden, al zal er ook op dit stuk van zaken wel eens overdreven zijn. In Drachten vertelde ons indertijd een boer, dat zijn vader, die wat moeilijk liep en daar om een wandelstok gebruikte, tegen den tijd van maaien naar het hooiland toog en daar met zijn stok tegen de halmen sloeg, om eens te tóen of er al zaad uit wilde vatten. Want pas, als dit het geval was, dan was het maaitijd! Dat kan waar zijn, en anders is 't wel een aairdig verhaaltjeMiaar als het waar is, dan was die vader lang geen' beste boer, want 40 a 50 jaar geleden wist men in Friesland ook al drommels goed, dat tijdig maaien beter hooi geeft. (Sommigen hebben bet echter noodig, an dere boeren en vooral het voorgeslacht, wat naar beneden te1 duiwen; ze lijken dan zelf wat grooter Wij weten nu allen wel, dat we niet te laat mogen maaien. Maar ook niet te vroeg. We hebben op drie factoren te letten, als we de maaitijd willen bepalen, aldus doceerde de heer A. Rauwerda, graslandkenner bij uitne mendheid. En die drie factoren zijn massa, gehalte en verteerbaarheid. .Wie te vroeg maait, krijgt te weinig massa. En dat geldt niet alleen voor die eene sne de, doch ook berekend over het heele jaar. Want na elke maaltijd heeft het grasland een tijd noodig om zich te herstellen en weer uit te groeien, en zulks duurt vooral lang, als na het maaien wait scherp droog weer invalt. Daarom.... wachten tot er een behoorlijke snede opstaat, als zulks eenigszins kan. Het kan niet, als het bestand te dun is en door droogte lijdt. Dan kan men wel langer wach ten, doch het te dunne betand verhout dan te veel en de groei zet toch niet door, zoo dat langer wachten geen voordeel kan ge ven. Doch als het grasland krachtig aan den groei Is, komen er elke dag heel wat kilo's bij. En dan zou het schade beteekenen, als men zoo'n heel sterk groeiend gewas al te gauw ging maaien. Dit geldt van hooi en voor kunstmatig ge droogd gras en voor kuilvoer. En nu heeft men de laatste jaren nogal veel met eiwitgehalte en verteerbaarheid gewerkt om de boeren te bewijzen, dat de voeder- waarde zoo heel sterk daalt, als men iets later maait, doch dienaangaande moeten dan toch twee opmerkingen worden ge maakt. De verteeibaarheid wordt gewoonlijk in t laboratorium bepaald, en de daar .ver kregen resultaten zullen het niet steeds de werkelijkheid weergeven. Eh wat de gehalten van dit en dat betreft, die zeggen ook nog niet alles. Het is dius wei .zoo, dat men tijdig moet maaien, maar men moet niet overdrijven en men moet allerlei cijfers niet al te klakke loos overnemen, doch ze steeds toetsen aan de praktijkervaringen van de beste boeren. IN 1889 schreef de verm Amsterdam* sche hoogleeraar Huge Vries een „volksgeschrift" voor de schappij tot Nut van 't Algemeen oveiedelde land- bouwplanten. Prof. Hugo dfS had de gavfe In woord en geschrift belarfhg te wekken voor de vorderingen van bienschappelij k onderzoek. In genoemde bre noemde hij uitsluitend buitenlandsche eelden, op de laatste bladzijde 'schreef „voorbeelden trekken, het is te hoopen dhpau meer en meer navolgers vinde". Waarom niet de aandachistigd op het kweekerswerk in eigen -lanék Prof. Hugo de Vries over hum. hoofden? Dit geeft mij aanleiding 't kort op te sommen wat er ln het laan de vorige eeu.w in Nederland aan itenveredéllng werd gedaan. Spoedig na de indijking vh Westpolder (Ulrum) te 1876 vestigde aldaar J. H. Mansholt op de boerderij F. In het begin legde hij zich toe op heldenteelt van Groninger win tergerst, Grf dikke witte haver en andere landrasie toen veel werden verbouwd. Ongetwiieelt de zaai-

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 8