moet men zien in het raam van den tijd waarin zij gewerkt hebben., i In den liberalen tijd, toen de macht van het groot kapitaal overheerschte, hebben die organisaties trouw op post gestaan om veel onheil af te wen den en om vele wonden te heelen. Het getuigt van weinig eergevoel indien men nu dat werk van die organisatie zou gaan klein achten. Eenige geslachten hebben daar trouw aan gearbeid en wij moeten niet vragen wat door die organisaties is bereikt en nog veel minder mogen wij alles op gaan sommen wat zy niet hebben kunnen bereiken, maar één ding staat toch vast, en wel dit: als die organisaties er niet waren geweest dan zou er ook nooit een Landstand hebben kunnen komen, want menschelijk gespro ken zou ons hoerendom dan reeds lang radicaal kapot geslagen zijn. Voor den Landstand zijn die organisaties dan ook de erfenis van het voorgeslacht en die erfenis moeten wij trouw bewaren. Laat de leden van de Christelijke of van de Katholieke bonden nu toch niet met de oppervlakkige dwaasheid tot mij komen en zeggen: „dat zij wel konden arbeiden aan d.e organisatie in den liberalen tijd, maar dat zij, om des beginsels wil, niet mee kunnen arbeiden aan den opbouvV van ons hoerendom in den nieuwen tijd". Heel nuchter zeg ik hun dan: „Uw organisaties waren zeer zeker meer of min der christelijk, zij waren echter ongeveer 25 jaar oud terwijl het Christendom zoo ongeveer 2000 jaar oud is en dit 2000-jarige Christendom is toch zeker niet afhankelijk van een organisatie die 25 jaar bestaan heeft in onzen liberalen tijd". Het Christendom is niet gebonden aan een speciale maatschappelijke vorm. Het Christendom heeft zeer zeker zijn bewarenden invloed doen gelden in den tijd die nu voorbij is. Dat was de tijd die steunde op de beginselen van de Fransche Re volutie met zijn algemeen kiesrecht en zijn volks sou vereiniteit. Ook in den regententijd was er een Christendom en dat geldt evengoed "voor de maatschappelijke vorm, die wij voor den regenten- tijd hebben gehad n.l. de middeleeuwsche feoda- len tijd. Voor de leiders van de bonden die aan gesloten waren bij het koninklijk landbouwcomité het volgende: ,,gij hebt jaren lang gestreefd naar één organisatie van den boerenstand en nu die organisatie er eindelijk is hebt gij niet het recht U daartegen te keeren omdat die organisatie gekomen is langs een anderen weg dan gij voor wenscheïijk hield"" Om dit te verklaren wil ik eerlijk en onomwon den er bij zeggen, dat zij niet het recht hebben om te zeggen dat de wijze waarop de Landstand gekomen is niet de juiste weg was. Het recht pm dit te zeggen eisch ik voor mijzelf op, want gij in Zeeland, gij weet het, dat ik het anders heb gewild. Reeds jaren lang was het mij duide lijk, dat er een andere -ordening moest komen in het Nederlandsche bedrijfsleven. Mijn ideaal was het geweest dat de bestaande organisaties zich vrijwillig hadden verbonden om zoo gezamenlijk die nieuwe orde te stichten, doch de gevoelens van wrevel, die ik wel eens heb tegen sommige leiders der nu verdwenen organi saties verjjleek steeds, indien ik aan Zeeland denk, want Zeeland was de provincie die zich van stonde af aan het meest onbevangen en open heeft aangediend om mee te bouwen aan de nieuwe orde. Kort na Mei 1940 was het voor mij duidelijk, dat de oude vorm der landbouworganisaties had af gedaan en dat de boeren een nieuwe vorm zouden moeten vinden wilden zy niet overgeleverd wor den aan het staatsabsolutisme en wilden zij klaar staan om den landbouw te behoeden voor een inzinking als na den oorlog van 1918. Ik" wendde mij toen tot alle organisaties, die bij het landbouwcomité waren aangesloten en ik verzocht hen op een vergadering te mogen komen om daar te vertellen hoe naar mijn meening de nieuwe vorm waarin wij zouden moeten door werken er uit zou moeten zien. Tevoren, dus kort na Mei 1940, had ik in Den Haag een onderhoud met Mr. Dieleman, den voorzitter der Zeeuwsche Maatschappy en ik deelde hem meae, dat ik het Agrarisch Front ging oprichten, uitsluitend met de bedoeling om door dit Agrarisch Front de voorbereidende maat regelen te kunnen nemen om te komen tot den Nederlandschen Landstand en dat het mijn bedoe ling was om het Agrarisch Front op te heffen zoodra de nieuwe vormen gevonden zouden zijn. Met Mr. Dieleman was ik het er over eens, dat dit Agrarisch Front in Zeeland niet behoefde te worden doorgezet en dat de voorzitten van de Zeeuwsche Mij. de taak op zich zou nemen Zeeland klaar te maken voor dat, wat nu wer kelijkheid is geworden. Kort daarop ben ik op een bestuursvergadering van de Zeeuwsche, Mij. geweest en ik heb daar de pla iaën en de richt lijnen uiteen gezet en achteraf wil ik gaarne snel genoeg is gegaan, dat er andere fouten by zijn gemaakt, maar men kan niet zeggen, dat de Regeering voor dit vraagstuk geen oog heeft". Tot zoover de toenmalige Minister-President. Dit alles geschiedde in een tijd, toen men drach tige koeien afslachtte en onze groenten bij mil- lioenen kg. naar de mest hoop bracht. Zeer zeker de regeering betaalde z.g.n. „steun" aan onze boeren uit, maar die steun was geen „steun", want het geld daarvoor kwam uit het z.g.n. landbouwcrisisfonds, «waar millioenen inkwa men, die men de boeren zelf liet betalen door de Boerenleider Roskam tijdens het uitspreken van zijn rede, die door alle aanwezigen met zooveel belangstelling werd aangehoord. Foto: Warburg, c. meerprijzen op de geïm porteerde granen. Toen dan ook in 1939 de wereldoorlog uitbrak was dat voor de leiders in die dagen een groote verlossing, want het hee- le kaartenhuis van god Mammon stond op in storten. Ik herinner U er slechts aan, dat minister de Wilde eenige maanden voor het uitbreken van de oorlog het bijltje erbij neer gooide, omdat hy geen kans zag onze ont redderde staatsfinanciën langer op de been te houden. reldeconomie. Heel eenvoudig kan men het zoo zeggen: „in Londen en New York zetelden groot- kapitalistische geldbaronnen die er belang bij hadden, dat er drie millioen ton graan in Neder land werd ingevoerd. De boer had dus tot tdak deze buitenlandsche grondstoffer door het lichaam van zijn dieren te jagen om daardoor artikelen te telen die weer op de wereldmarkt tegen uit- verkoopprijzen werden versjacherd". Als ge hierbij denkt aan de drie buitenlandsche factoren van minister Steenberghe en als ge dan nadenkt over de kwakzalvers waar Colijn tegen sprak, dan weet ge ook: „Waar Abraham in die dagen de mosterd haalde". Op het oogenblik wordt er in Nederland veel ge klaagd over te lage rantsoenen van de voedsel voorziening en wij zijn de eersten die liefst zouden zien dat de rantsoenen verhoogd konden worden. Doch laat die klagers toch eerst eens bedenken dat in het jaar 1935 het gemiddelde gebruik in ons vaderland van boter, _,melk en vleesch niet hooger was dan nu. De statistieken uit dien tijd zijn er om dat te bewijzen. Toen in -1935 de groote inkrimping van onze land bouw met geweld werd doorgezet, toen leed ons volk aan ondervoeding zooals bleek uit de rap porten, van de geheeskundïgen in de groote steden. De landbouw werd beperkt; ook alweer omdat dé wereldmarkt in een crisis verkeerde en daar men nationale hulpmiddelen kwakzalverij noemde durfde men er zich nog op te beroemen, dat onze bedrijven werden afgeslacht. Op 9 December 1934 verklaarde Colijn in de Tweede Kamer völ lof het volgende: „Mag ik er nu wijzen, dat r>.v. het suikerbieten areaal is teruggebracht tot 72 pet. vaiji wat het vroeger was; dat de fabrieksaardappelenproductie ingekrompen is tot 65 pet. van wat, ze vroeger was; dat bij de veehouderij teeltbeperking wordt toegepast om den veestapel te verkleinen en dat de resultaten daarvan inderdaad de moeite van het vermelden waard zijn. Wanneer men ziet, dat zooals in het voornemen ligt, he, aantal kalveren met 50.000 in een jaar en het aantal varkens met 300.000 in een jaar te verminderen, wanneer men ziet, dat nu laatstelijk de zuivelproduct ie beperkt wordt door beperking van de melk met ten minste 10 pet., wanneer men ziet, dat in den tuinbouw een vermindering van productie is bereikt met percentages, die wisselen van 5 pet. voor de kleine bedrijven tot 60 pet. voor de groote be drijven, dan kan men toch waarlijk niet zeggen, dat de Regeering blind zou zijn voor de nood zakelijkheid om onze productie aan te passen bij gewijzigde omstandigheden. Men kan natuurlijk zeggen, dat wat de Regee ring gedaan heeft, niet genoeg is, dat het niet Ik zeg deze dingen niet, om U hiermede aan te toonén, dat onze bceren het op het oogenblik zoo veel beter zouden hebben, want ik weet, dat de nood van onze boeren vooral op de kleine zandbedrijven, waar de veestapel is ingekrompen en de kippenstapel is afgeslacht zeer groot is. Ook weet ik, dat de lawine va~ bepalingen en maatregelen die over onze hoofden rollen nog steeds door gaat. Dat ik deze dingen nogmaals in uw geheugen roep, doe ik alleen om den zin en de beteekenis van den Landstand duidelijk te maken, omdat de Landstand op een gansch andere grondslag berust dan buitenlandsche factoren en wereldeconomie. Evenmin maken wij van den Landstand een ambtelijk apparaat. Juist tegen deze dingen keeren wij ons en een radicale prin- cipieele omwerking zullen wij doorzetten. - Ik sprak U straks over den vrijen boer, die zich verantwoordelijk wist alleen aan den Schepper en die zijn.grond bebouwt tot heil van eigen volk en ik noemde U dat als grondslag voor den op bouw van den Nederlandschen Landstand. De Landstand is geen nieuwe landbouworganisatie, die gekomen is enkel en alleen om de arbeid der vroegere landbouw rganisaties door te zetten, evenmin is de Landstand gekomen met als log ste doel de crisismaatregelen in andere banen te leidén, maar de Landstand is de vrije zelfstandige boer zelf en de georganiseerde boeren in hun natuurlijke verbanden. Wij zijn gekomen om het aloude boerenrecht te bevestigen en den boer weer heer en meester te maken op eigen bedrijf en door een gezond erfrecht den grond aan den boer terug te geven. Het is niet de wil van den Schepper, dat de boeren in Nederland een verlengstukje zijn van de wereldeconomie, maar de wetten der goddelijke orde leeren ons dat wy geroepen zijn ons eigen volk te voeden uit eigen bodem, onafhankelijk van de booze wet van vraag en aanbod op de wereldmarkt en vrij van groot kapitalistische in vloeden. Beginnen bij het begin De grondslag van de prijzenpolitiek mag dan ook niet liggen in het buitenland volgens het recept van minister Steenberghe en de zijnen, maan de grondslag der prijzenpolitiek moet zijn een rechtvaardige belooning voor den arbeid onzer handen. Om dit mogelijk te maken moesten wij beginnen bij het begin en dat was dus de vroegere land bouworganisaties allen oplossen in den Ne derlandschen Landstand. Dat geldt evenzeer voor de Zeeuwsche Mij. van Landbouw, als voor de Christelijke Boeren en Tuindersbond ende Katholieke organisaties. Ook de technische landbouworganisaties voor stamboekvee, enz. enz. zullen dezelfden weg gaan. Denk nu niet, dat wij daarmede ons doel hebben bereikt, want dit alles was slechts noodig om daardoor een zelfstandige en krachtige organi satie te kunnen bouwen. De landbouworganisaties

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 4