Het leven triumfeert De vulling van hun leven p ASCII EN negentien honderd twee en veertig. Bommenwerpers kruisen door de voórjaars- nachten, oorlogsschepen klieven alle wate ren van Noord en Zuid en Oost en West, vechtwagens ronken vuurspuwend over de steppen van Azië en de woestijnen van Afrika en de eilanden van het Oosten. En de kleinmoedige mensch, die zijn krant opslaat, leest verhalen van strijd en dood en vernietiging, de kleinmoedige mensch, die den knop van zijn radio-toestel omdraait, hoort dezelfde verhalen van dood en ver nietiging en hij laat het hoofd in de han den zinken en verzucht: hoe vreeselijk is dit alles, waartoe dient het bestaan van den mensch? Dan luiden de klokken van Paschen over de landen en als hun klanken zich mengen met het gedreun van kanonnen, dan dringt zich een woord naar boven uit het ver schrikte gemoedwaanzin! Staan zoo niet velen tegenover het Paasch- feest van het oorlogsjaar negentien honderd twee en veertig, tot geep, andere gedachte in staat dan deze eene: waanzin? Want Paschen, dat is toch het Feest van de Herleving? Het Feest van de Verlossing de Bevrijding van het in banden des doods geklonken wereldleven? Maar hoe is dat te rijmen met de oorlogsdriften in een zich Christelijk noemende wereld? Ik weet wel, er zijn menschen, die ongaarne deze vragen hooren stellendie er maar liever aan 'voorbij gaan, die meer aan dacht schenken aan de vraag of en hoe zij toch, net als altijd hun Paascheieren zullen eten en anderen wien de dood of 't leven van strijdende volken minder deert dan het feit dat de bakker zonder bonnen geen Paasch- brood leveren kan. Maar bij deze oppervlakkig en wil ik niet ons boerenvolk rekenen en daarom dunkt het mij goed, even in te gaan op de drama tische tegenstrijdigheid van het Paaschge- beuren en de oorlogswerkelijkheid. En bij de kleinmoedigen, die er niet uit kun nen komen, die blijven staan bij de ont moedigde klacht over het leed en de pijn, ook daarbij wil ik ons boerenvolk niet tel len. Wij zijn nuchtere werkelijkheidsmenschen, die werkende'in het volle leven, de dingen aanvaarden, zooals ze zijn, de verklaring der verschijnselen aandurvende, menschen, die het Leven in zijn grootheid wenschen te leven en den Dood niet vreezen. omdat hij behoort tot de volheid der Schepping. Zoo althans wil ik den boer zien: de sterke mensch, vertrouwd met de orde van God in de Schepping en dus evenwichtig in alle omstandigheden. En zoo een mensch weet, dat de vreugde van de Herrijzenis van het Leven er niet zou zijn, ware er niet de pijn van den Dood. Onlosmakelijk zijn die twee aan elkaar verbonden, zooals de donkerte aan het licht, de schaduw aan den zonne schijn, de aarde aan dén hemel. O ja, er donderen kanonnen en er vloeien stroomen bloeds en in een onbarmhartigen totalen oorlog worden onschuldige vrouwen en kinderen vermoord, door nachtelijk bom- geweld overvallen op hun slaapsteden, want de duivel is los en door een van' de strij dende partijen aanvaard als opperbevelheb ber. Dat is gruwelijk en van dien gruwel valt niets af te dingen Maar achter deze donkere werkelijkheid staat onmiddellijk ook de lichte werkelijk heid van het herrijzen eener nieuwe wereld, van de zegepraal van het Levenwaarvan Paschen spreekt en door de eeuwen heen gesproken heeft. Als de menigten nog spre ken over' de trinm-fantelijke voleinding van het proces, waarin het vonnis van het „Kruist Hem", geveld werd over den verkon diger van een nieuwe orde, dan staat in een stillen hof een goddelijke gestalte te pra ten met een eenvoudigen hovenier en ver neemt deze in de mare van -de Herrijzenis den Gevonniste en dan heeft de „nieuwe orde" haar zegetocht door de wereld aange vangen Want het Leven, het waarachtige goede, de groote Waarheid blijft overwinnaar en als het lichaam, de vorm, waarin het zich gehuld heeft, vernietigd wordt, dan staat het in vernieuwden vorm op en vervolgt zijn weg. Wie beter dan wij, boeren, zouden weten, dat de Dood eigenlijk anders niet is dan zaad voor nieuw leven? Onbarmhartig slaan wij de sikkel in het gouden korenwant wat daar alsdood ge maaid wordt, dat is ook het zaad voor een honderdvoudig nieuw gewas. Wij doorleven het van dag tot dag en daaromr is het ons niet zwaar te gelooven in de weder-opstan- ding van het Leven uit den Dood! En omdat wij het Leven gewijd zijn, daarom is ons die wederopstanding in alle tijden en in dlle omstandigheden een vreugde ge weest. Daarom hebben de boerenvolken altijd en overal elk nieuw leven met vreugde begroet en elke daad, waaruit nieuw leven kan voortkomen, met gewijden eerbied gedaan. Daarom was het Feest der Jonge Lente, het feèst, dat de jongste bruiden deed ingaan tot de grootheid van 't vrouw-zijn, vanouds van zooveel oeteekenis en daarom heeft de chtristelijke kerk de leer van de weder opstanding verbonden aan dit Feest van het Leven. Daarom ook is het geenszins toevallig, als in het wonderlijke verhaal van het Geopen de Graf de opgestane Christus het eerst ont moet den hovenier, den eenvoudigen boer en de vrouwen, zij, die het dichtst staan bij de eeuwige levenvernieuwing. Het is goed, als wij in dit geweldige getij van wisselwerking tusschen dood en herle ven, dat thans in het bijzonder gansche vol ken aangrijpt, de simpele natuurlijkheid der dingen zetten in het licht van de goddelijke Scheppingsorde om dan met al de nuchter heid en al de grootheid van het zuivere boerengemoed rustig en blijmoedig de belij denis te mogen uitspreken: wij gelooven in de wederopstanding! Wij treuren niet over doodgaande vormen, wij verschrikken niet van de ook nu weder klinkende kreten: kruist elkeen, die een nieuwe orde van waarheid en recht ver kondigen, want wij gelooven in de Herrij zenis van wat waarachtige orde is. Zoo vieren avij een gezegend Paaschfeest en is de boodschap der Weder-opstanding geen holle leuze maar een diep doorleefde waar heid, die recht geeft tot het ontsteken van vreugdevuren, tot blijmoedig feestgezang, tot opgewekte deelneming aan het verbrei den der nieuwe orde, die den chaos der godverlatenheid moet vervangen, die weder wet maakt, wat de Oppermachtige als wet vastgesteld heeft en die uitbant, wat de groote Verderver aan verwarring en valsche leuze onder de volken gezaaid heeft. Wij gelooven in de Wederopstanding in den geestelijken, maar ook in den natuur lijken zin. En wij bereiden ons in dit geloof voor op de groote taak, die ons, boeren, juist nu, voor het nieuw begonnen groei-getij is op gedragen. Gezegend Paaschfeest, boerenvolk. Het sterke U tot den strijd voor het Leven van geslacht, volk en vaderland D. d. B. En wedergekeerd zijnde van het graf, boodschapten zij al deze dingen aan de elven en aan al de anderen. (Lukas 24 9) J~^E vrouwen, uit den kring van Jezus' jongeren, waren op den „Goede Vrijdag" terugge keerd, naar de plaats te Jeruzalem, waar zij tij delijk vertoefden. Vóór zij gingen hadden zij gezien, hoe het doode lichaam van den Heiland van het kruis was genomen en neergelegd was in het graf, in den tuin van Jozef van Arrima- thea. Ook wisten zij, dat een wacht van solda ten dit graf zou bewaken. Niettemin waren zij besloten, om des Zondags s morgens vroeg terug te keeren naar het graf, om het lichaam van hun Meester te balsemen. Zoodra dan ook de sabbat voorbij was, hadden zij de bënoodigde specerijen bereid en vroeg nog, op den ochtend van den eersten dag der week, waren zij op weg gegaan om hun taak van liefde en eerbied te vervullen. Toen zij echter bij Het graf kwamen, zagen zij tot hun verbazing, dat de steen, die het graf had afgesloten, was afgewenteld en terzijde lag. Van de wacht, die het graf bewaken zou, zagen zij niemand. Zij gingen den grafkelder in en vonden daar het graf ledig. Twijfelmoedig en ontsteld keken zij elkaar aan, niet wetend, wat daarvan te denken. Plotseling stonden bij hen, twee gedaanten in blinkende kleederen. Zij voelden, dat konden geen menschen zijn, dat waren schepselen van hooger orde. En inderdaad, het waren engelen neergedaald uit den hemel. Bevreemd bogen de vrouwen het hoofd ter aarde. Doch de engelen waren gekomen met een goede, blijde tijding. „Wat zoekt gij", zoo vroegen zij „den Levende bij de dooden?Hij is hier niet, maar Hij is op gestaan, Gedenkt, hoe Hij tot U gesproken heeft' als Hij nog in Galilea was, zeggende„De Zoon des menschen moet overgeleverd worden in de handen van zondige menschen en gekruisigd worden en ten derde dage weder opstaan." Vol aandacht hadden de vrouwen geluisterd en het was, als verschenen opeens 's Heilands woor den voor hen in een heel ander licht. Het Evangelie-verhaal vertelt'ons niets van een afscheid. Als wilde het, ook in den vorm waar in het tot ons komt, duidelijk weergeven, hoe sterk de aandoening was, die de vrouwen be zielde, vervolgt het aldus: „En wedergekeerd zijnde van het graf, boodschapten zij al deze dingen aan de elven en de anderen." Wat zullen die vrouwen den weg naar de stad terug, in een gansch andere gemoedsgesteldheid hebben afgelegd, dan zij kort te voren, die van hun huis naar het graf waren gegaan. Toch was, ook toen zij nog op weg waren naar het graf, de blijde gebeurtenis van het Paasch feest reeds geschied. Christus was herrezen uit den dood, doch zij wisten het niet en ook de elf discipelen en de anderen, die Jezus lief hadden, waren er niet mee bekend. Allen zouden zij, evenals de vrouwen, den Levende gezocht hebben bij de dooden en dat, omdat 's Heilands eigen woorden niet doorgedrongen waren tot hun hart. „Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan", zoo hadden de engelen het aan de vrouwen gezegd en als blijde verkondig ster s van een vreugde volle, goede tijding waren de vrouwen weggeijld, niet uit vrees, maar vol blijdschap en vol van verlangen, ook de anderen van hun blijdschap deelgenoot te maken. Zij hadden de beteekenis van het Paaschevange- He in vollen omvang verstaan. Zij voelden zich van blijdschap overstelpt en konden het daarom niet voor zich zelf houden, doch zij moesten er fover spreken en ervan getuigen aan anderen, Hun blijdschap dreef hen voort. De Heiland is opgestaan, men zoeke de Levende niet bij de dooden, dat is nog DE zin van het Faaschfeest en het zal dit blijven, zoolang het Paaschfeest wordt gevierd. Dat ieder, wie bij die boodschap inderdaad indachtig wordt aan 's Heer en woorden, dat wil zeggen, voor wie die woorden zin en leven krijge, dan ook evenals die vrouwen er van spreken tot en getuige aan anderen. Het Leven overwon den dood. Het Leven over won den dood te allen tijde en in alle opzich ten. —r S. „Een boer, die werkelijk boer in zijn hart is, die ploegt zijn grond en die zaait zijn koren, omdat dit de vulling van zijn leven is. En de visscher die met zijn schuit de wateren bevaart, hij doet dat in het vaste vertrouwen, dat hij hier in den wil volgt van zijn Schepper, die hem roept het voedsel van zijn volk daar te gaan halen, waar de ordening van den Schepper dat voedsel leven laat". Roskam.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 2