racht
Voor en door de Landjeugd
91 Was een milde zomer. Daar was veel ge
groeid. Ook het grasland van de oude Jan Teus
had veel hooi opgeleverd. Maar één vracht stond
nog aan den opper. Daarover piekerde de oude
Jan Teus en het werd hem moeilijk en zwaar
van binnen.
Hij woonde alleen op het gedoetje en hield twee
koeien'des zomers en des winters op stal. Nu
was het de gewoonte van de boeren uit den om
trek, dat zij den hooibouw van Jan Teus voor
hem binnenhaalden. Gok nu was dit weer als
altijd gebeurd. Alleen boer Allein maakte dit
maal een uitzondering en liet door zijn knechl
den ouden Jan Teus aanzeggen, dat hij geen
lijd had-
Zooeven was de aankondiger van dit slechte
nieuws er geweest en het oude boertje was da
nig in de war. Hij zat op het bankje achter de
woning en prakkezeerde over zijn laatste vracht.
Buur Jansen en van Lente hadden elk hun
vracht in zijn bergje gestopt. Vandaag was
buur Nelissen er geweest en in plaais dat Allein
dezen namiddag het laatste vrachtje ophaalde,
stuurde hij ijskoud den knecht met het bericht,
dat hij er geen tijd voor had.
Heereprevelde de oude Jan Teus, „je hemme
d'r altiet nog deur èholpe, dat doe je noe toch
weer? Je hebbe 't zelf beloofd, dat je de haand
tot de kleinen zoudt wenden".
Hij zat gebogen op het verweerde bankje en
z'n handen hielden zijn gezicht gevangen.
Toen zag hij op. Hij hoorde nog scherp. Voet-
- stappen naderden waar hij zat.
„Hè, bin jie daor nog Mota", groette hij.
Jazeker Jan Teus, ik kom eens kieken of jie je
hooibouw heb angekrege.
„Nei jong, dat nog niet! Of hei't geheurd?"
Opmerkzaam sloeg de oude Jan de bewegingen
van zijn jonge vriend gade.. Hij was wel zeer
benieuwd naar diens eigenlijke boodschap.
,jik heb t toevallig vandaag geheurd, ja. Die
bliksteen het iïbeer zoo'n streek cm uit te vol
len", zei Mota Petwas. „Jansen, mien baos en
van Lente hebben hun porsie as altiet gedaon.
dat is ók een vanzelfsheid!
De boerenknecht stampte met z'n rechtervoet
op den grond. Hij was eèn bestedeling bij Ne
lissen en hij had met de hulp van correcte lei
ding zich opgewerkt tot een gewenschte en ge*
waardeerde knecht. „Mer hie zal zien, vracht
hier lossen, Jan Teus!" Hij ging naast het oude
boertje zitten en begon zijn voornemen te ver
tellen. Maar over het hoe sprak hij niet. Dat
moest Jan Teus .maar stil afwachten. „Noe Jan
Teus, ik gao mer weer", zei hij.
Het oude boertje oogde hem na. Hij verdween
achter de oude schuur en zocht z'n kameraden.
Het duurde niet lang of hij trof Cees de Reu
ver bij de dam van diens vaders boerderij.
„Ha Cees, loop je nog een eindje mee gintop.
Ik mót den knecht van Alleine nog spreken^ Ik
heb een plan mit 't oog op het leste vrachtje
hooi van Jan Teus."
„Het Allein soms gien tiet gehad um z'n part
bie Ja/1 Teus te doen?"
„Krek", antwoordde Mota.
„ik het al teveul mest gélaoje."
„Je hangt te weinig an de rekstok joh, dat is
't um".
Daar was Jan van Lente bezig een paal in te
graven. De draden hingen slap naast hem.
„Ja zie je", zei hij zonder de aankomenden te
groeten," de koebeesten bin 't ur uut geweest".
„Je het d'r zeker een uutbreker bie?" vroeg
Cees.
„Ja die gindsche spitshoorn. Ziet 'm us loeren."
Het koebeest stond op een afstand te kijken,
hoe nu de opengebroken plek in de heining werd
gerepareerd.
„Zou zoo'n beest d'r noe nog arg in hebben wat
je noe an 't doen bin, Jan?"
„Je zou zeggen van wel, Mota. Zie 'm staon kie
ken."
,,'k Docht 't al wel. Lest sprak ik 'm op de
mart en toe zinspeelde hiè d'r op."
„Snap je noe, dat zoo'n kéérl dat noe nog teveul
of is, Cees?".\
,,'tls een oer-egoist. Hie past hier eigenlijk heel
niet in deze streek".
„En toch het zoo'n man zien eige d'r mee".
„Vrög of laot, jazeker!"
Ze wandelden hetjcoeland door naar van Lente.
„Zou Jan al klaor zin?", vroeg Cees.
„Wel ja man, 't is noe tien uur."
Met de platte hand op een hein\ngpaal stejl-
nend, sprong Mota over de scherpe draden.
„Daor bin ik noe weer te stief veur", zei Cees,
Jan van Lente sloeg een kram op het draad in
de paal. „Zoo, zei hij, „dat is beter as 't ge
weest is.'*
Ze liepen nu samen op de boerderij Van Jan's
vader aan en keuvelden ov.er den stand der
werkzaamheden van het seizoen. Toen kwam
Mota met zijn gerijpt plan voor den dag. Jan
van Lente sloeg de hand op Mot's schouder
„Jonge ja, dat 's een plan. Zulle we dat straks
eens klaorspeulen?"
„Berend van de Zwarte Steven moste we nog
spreken, die moet in ieder geval ök helpen".
'„Ja zeker, die iê mit 't een en aander op de
hoogte."
Berend van de Zwarte Steven is de bouwmees
ter van Allein. Hij is een groot vriend van de
kameraden, die nu beraadslaagden over de
thuiskomst van de laatste vracht van Jan 'Teus.
Samen liggen zij vaak aan den wegkant en be
spreken de daverende dingen der dagen van
1895. En of het spul) zoo sprak, daar treffen ze
Berend aan op een paard gezeten, komende van
het gehucht en zingend een liedje van de drie
studenten jong en dartel, zooals meest studen
ten zijn. 4
Hij, nu nader gekomen, wordt opgehouden om
het voornemen der vrienden aan te hooren.
,JJaor bin ik vur te vienden, jong es", zegt Be
rend. „Mer dan wachte we nog een uurtje, went
jie motte goed en wel thuus zingen de boer mot
vanzelf naor z'n nest weze", merkte Cees de
Reuver op.
Berend bracht de bruine naar-.de stal en de drie
kameraden wandelden voorloopig nog. een wegje
om. Na een half uur komt Berend naar den
Welweg loppen en treft al aanstonds de kame
raden daar aan. De warmte van den heeten zo
merdag hangt tusschen de houtwallen.
„De boer is naar kooi, luuj. We hebben pap ge
geten. Heur de hond de tinnenschaol us over de
betonvloer haolen!"
,,'t Is nu kwart veur elf", zegt Mota, „zulle we
nog effe wachten?"
„Noe, 't het gien last meer. We kun gerust in
spannen, jong es," meent Berend.
Zoo gezegd, zoo gedaan.
Berend weet den weg. Hij is vol goeden moed
en levenslustwant daar wachtte hij op om z'n
baas eens een teen uit te trekken zónder hem
evenwel een groot nadeel te bezorgen. Even laat
de hofhond z'n basstem hooren, maar de kal
meer ende woorden van Berend doen hem te
vreden zijn hok weer opzoeken.
Daar is de loods. Berend trekt fluks den wagen
eruit. Het tuig ligt nog op-het achterhek.
„Zeg, trekken jullie de waogen alvast een eind
de weg op, dan maokt die niet zoo'n leven. Dan
volg ik met de Bruine", adviseert Berend.
Rap springt Mota tusschen het lemoen en de
anderen duwen' de wagen van achteren.
„Jan", zegt Cees de Reuver, „een paor gaofels
ontbreken d'r nog en een hark!!"
„Zoowaor, we món de kop d'r bie houwe."
Beiden keer en om en zoeken in de ruime loods
net zoo lang tot zij de noodige gereedschappen
hebben gebonden.
Intusschen spanden Berend en Mota het paard
voor den wagen. De andere jongelui legden de
gaffels op den wagen en wipten toen op het
achterhek. Toen ging het voorwaarts. Vroolijk
klepperde de wagen over den weg. Heerlijk
woei de zachte wind over de vlakte. Eer ze bij
de weide Pan Jan Teus kwamen moest de Lange
rechte gepasseerd worden. Dat was de halfuur-
weg. Op de helft daarvan gekomen konden ze
links afslaan en regelrecht naar het hooiland
van Jan Teus rijden.
Mota Petwas, de jongen uit de stad, Was bij
zonder in zijn sas, want dit nachtelijk avon
tuur kon hem bekoren. En wat zal de oude Jan
Teus de oogen wijd open zetten, als hij, ziende
over de achterdeur, zijn laatste vracht behou
den bij het bergje ziet staan.
Daar is reeds het hooiveld. Mota telt vijftien
oppers.
„Een aordig vrachtje wordt het nog, Berend",
zegt hij
„'t Gaot wel mee heur, denk je ök niet?"
„O ja, Cees mot 'm mer laoije, die verstaot die
kunst prima!"'
Bij den eersten opper wordt halt gehouden.
„Wie laoit 'm?" vraagt Cees.
„Cees de Reuver," zegt Mota.
Zonder een woord te zeggen springt hij op den
wagen en legt de burriehouten in 't gelid. Jan
en Mota steken op. Berend harkt de resten
hooi ten ruwste bij elkaar en rijdt telkens een
opper verder. Het bruine paard staat zoo kalm
te kijken 'in den schemer en vangt bij elke ge
legenheid naar een wis van het geurige hooi.
Als er tien oppers hooi geladen zijn, vraagt
Cees op gedempte toon: „Mota, is ie recht?"
Iets de vanderhandsche kaant in de gaoten
houwe, Cees. Anders is ie vierkant!"
Zoo werken de kameraads al zwijgende voort
voor hem, die niet meer werken kan en voor
hem, die niet werken wil als alleen voor~ zich
zélf. Nog enkele vlokken van het kostbare hooi
en de wagen is volgeladen.
Dan gaat Berend op het kistje zitten en stuurt
de bruine kalm naar Jan Teus, kleine hooiberg.
De jongens volgen als de werkers van den goe
den arbeid al keuvelend achter de laatste
vracht. Ze zijn gelukkig, omdat ze wat mochten
doen dat den adel van het boerengeslacht be
stendigen kon en ze waren zich daar evenwél
nauwelijks van bewust. Ze spanden het paard
uit en Berend greep de manen van het dier en
sprong er boven qp. v
„Zoo, ik rij weer mee en morgen kan de baos
de vracht gaon lossen, wil hij tenminste z'n wa
gen weer terug hebbe", zei hij lachend.
Toen den volgenden morgen Jan Teus de bo
vendeur open gooide, zagen z'n verbaasde oogen
de laatste vracht, zoowaar bij z'n bergje staart.
Dat was hem een wonder. Ja, een wonder. Een
diepe, oprechte dankbaarheid doorstroomde
hem. Dat bleek-'uit de belijdenis die hij uitboe
zemde: Och Heere, Gij bint zoo goed, mer ik
bin zoo'n ondankbaor mins."
DESTE"neefjes en nichtjes,
Jullie zult wel blij zijn dat het voorjaar ge
komen is. Nu gaan jullie natuurlijk veel de 'vrije
natuur in. Als ik maar even tijd heb, trek. ik er
ook op uit, om te genieten van al het jonge
leven dat er nu in bosch en heide is.
Als het nu met Paschen ook maar mopi weer is,
dan kunnen we profiteeren
Met de uitslag van sde' teekenwedstrijd zul je
nog even geduld moeten hebben.
Veel groeten van neef Henk
p. a. Zeestraat 69, Den Haag.
RAADSELS (ingezonden door neef Jacob D. te Hoog-
karspel).
1: Wat heeft noch deuren, noch vensters en gaat toch
open ei), dicht? i
2Wanneer is de molenaar zonder hoofd in den molen?
3. Wat is de sterkste tor?
Er z"ïjn 10 mooie prijzen. Inzendingen vóór 15 April aan
neef Henk.
CORRESPONDENTIE.
Lize K. te Sneek, Fr.: Je Vader is nu zeker al druk
aan het werk op het land? Leuk zeg, dat je feest hebt
gehad op het gym, omdat het 45 jaar bestond. Leer
maar goed. De groeten aan allèmaal.
Jacomina B. te Siddeburen: Ik vind het altijd fijn
een brief van je te krijgen. Jij vertelt altijd zóó veeL
Zoo'n extra vacantie op school zal je zeker wel bevallen
eijn. Nu maar weer aan den slag, want je moet een
knappe meid worden. Nog wel gefeliciteerd met je ver
jaardag. Wat had je die. laatste brief leuk onderteekend.
Willem D. te Dalen: De volgende keer komen, de raadsels
van jouw aan de beurt. Vriendelijk gegroet.
Jacob D. te HóogkarspelJe; raadsels zijn, zooals je ziet»
geplaatst. Ik zal je nog wel eens gauw een brief schrij
ven hoor en dan met die mooie groene inkt. Daag.
Silain A. te Lidlum. Fr.: Wat een vraag! Natuurlijk
qiag je meedoen met raadsels enz. Jij hoort toch im
mers ook bij ons kr.ingetje. Los de raadsels in dit!
nummer maar gauw 'op.
Gerrit Willem van E. te Balkbrug: Tjonge, wat een
lange brief, zeg. Ook al sneeuwvacantie gehad, hè? Ja,
dat is wel fijn. Leuk zeg, zoo'n sneeuwhuis; maar toch
kan ik me best begrijpen dat je vader zei: ,.Ik wolle dat
't vannacht warm water regende". De groeten aan alle
maal.