G.J. RUITER:
„Boeren in Nederlandtoont thans uw eer
hoog te houden in den dienst aan uw volk!''
„Tusschen honger en volk staat de boer"
Radiorede
van den Dir -Generaal van
den Landbouw tot ons
Nederlandsche volk
APRIL, Grasmaand, staat voor de deur. Het
eigenlijke voorjaar, waarbij men kan den
ken aan welige weiden, glanzende koeien, en
groen wuivende akkergewassen is echter nog
verre. De winter van '41'42, die ons zal lleu-
gen, doet zich oog overal gevoelen. Indien ooit,
dan kwam deze thans van onpas. De gevolgen
zullen niet uitblijven.
De voedselvoorziening van ons Volk, vrijwel ge
heel afhankelijk van de eigen Nederlandsche
productie, die volgens toezegging van meest
bevoegde zijde ook voor Nederland blijft be
stemd, is door het abnormale weer ernstig be
nadeeld. Mogelijk bemerkt men dat zoo niet.
De rantsoenen zijn nog dezelfde en men hoort_
dan ook herhaaldelijk, dat de voedselvoorzie
ning in het kleine Nederland met zijn zoo tal
rijke bevolking toch boven verwachting loopt.
Inderdaad is er reden voor die conclusie. Als
wij de voedselvoorziening echter willen hand
haven op een redelijk peil, dan stelt deze win
ter ons voor eenige opgaven, waarover ik in dit
kwartiertje iets wilde zeggen.
Zonder meer zal het eiken luisteraar duidelijk
zijn dat de opgave om uit Nederlandschen bo
dem 9 millioen menschen te voeden een bui
tengewoon moeilijke is. Daarbij is dan geko
men de abnormaal strenge winter, tengevolge
wlarvan op zichzelf,en indirect door een over
belast vervoer-apparaat de behoefte grooter
werd tengevolge van winterverliezen, die nim
mer geheel zijn te ondervangen. Ernstiger voor
de toekomst is .evenwel dat we nu reeds kun
nen constateeren dat van wintergraan en kool
zaad een zeer aanzienlijk deel is uitgevroren.
Voor al deze gewassen beteekent dit reeds dat
zaaizaad en arbeid van de herfstbebouwing
verloren zijn gegaan. Voorts, dat bij verbouw
van zomergraan een lagere opbrengst, moet
worden verwacht en dat er een opeenhooping
van werkzaamheden in het zaai- en oogstsei-
zoen zal komen, die aan de teelt zelve niet ten
goede komt en die aan de arbeidsvoorziening
zeer zware eischen zal stellen. Voor koolzaad
is de zaak nog veel erger. Voor elke ha kool
zaad, die uitv-alt, valt de teelt van dit gewas
daarmede, dat als gewas, dat in den herfst
moet worden gezaaid, niet voor oogst 1942 kan
worden overgezaaid. Dit beteekent een aan
zienlijk verlies aan olie en aan raapkoek, dat
te stellen is op 800 kg olie en 1300 kg eiwit
rijke veekoeken per ha. Als men nu weet dat
er vele duizenden ha koolzaad zijn uitgevroren,
dan beseft men tevens, wat dat zonder meer
voor onze vetvoorziening beteekent.
De moeilijkheden zijn echter nog grooter. Zon
der ze in details uit te gaan meten, dien ik nog
te wijzen op de gevolgen van dezen ijzigen win
ter voor cje vroege groentencultuur, die bij te
weinig warmte, zon en licht allerminst aan de
verwachtingen voldeed. En ten slotte wijs ik op
de ernstige gevolgen voor de melkveehouderij.
Ouder gewoonte hebben onze veehouders ook
dezen winter weer een te grooten veestapel ge
stald. Nog steeds heerscht onder onze veeboe
ren een zekere veezucht, zich uitende in het
vasthouden van zooveel mogelijk stuks rund
vee, vaak zonder daarbij voldoende rekening te
houden met den voorraad wintervoer, a.h.w.
speculeerend op een vroeg weideseizoen en op
het „desnoods" kunnen aankoopen van aan
vullend voer: hooi, stroo, bieten, enz.
Die boeren nu zijn thans de dupe geworden
van deze bedrijfsvoering, en dat niet alléén,
óók van dezen abnormalen winter. Door de
koude op zich zelf nam het voerverbruik der
koeien reeds toe.
Daarbij bestaat er geen schijn van kans meer
op een extra vroeg voorjaar. Het stagneerend
vervoer van ruwvoedermiddelen, bij gesloten
water, maakte tenslotte de tijdige aanvoer wan
voldoende stroo onmogelijk, om van bieten en
hooi maar niet te spreken. Als men dit over
ziet en men weet daarbij dat de wintervoor
raad eigen gewonnen voer niet overmatig groot
„Wil iemand dragen eenig pak
En dat ook zonder ongemak,
Dan grijp het wel van aanbegin,
En draag het met een luchten zin;
Want al wat iemand willig doet,
Al is 'et zuur, zoo wordt het zoet."
(vader Cats).
was, dat de krachtvoertoewijzing zeer gering
was, en dat de veestapel daarbij ook ten ge
volge van het te laat overnemen van koeien
door de Centrale gevolg alweer van onvoor
ziene omstandigheden als mond- en klauwzeer
en dergelijke gróóter was dan verantwoord,
dan is het duidelijk dat de voerpositie thans
slecht moet zijn.
Zulks is ook inderdaad het geval. Het is me uit
eigen ervaring en persoonlijk onderzoek be
kend, dat honderden veehouders thans per 1
April al hun voer zullen hebben opgeteerd. Dat
beteekent verkoop van het vee, stallen bij de
weinige gelukkige boeren, die nog een over
schot hebben, of een trachten het voorjaar te
halen met toevoer van stroo en wat er nog an
ders maar te koop is. In het laatste, meest
voorkomende geval, zullen magere, weinig pro
ductieve dieren weer te vroeg in de weide ko
men en dan reeds weer gaan eten van het voer
dat voor den volgenden winter zou moeten
worden bewaard! In beide gevallen zal de
melkproductie nu en in de toekomst zeer ern
stig worden benadeeld. De dan volgende over-
groote categorie boeren heeft in den loop van
deze maand ook alle ruwvoeder opgevoerd. Hier
kan tijdige levering van stroo en ander ruw-
voer nog veel onheil voorkomen. De betreffen
de veestapels zullen echter nü en in de weide
reageeren op hun thans in de productieperiode
te veel op stroo ingesteld rantsoen, hetgeen de
melkopbrengst weer ernstig zal benadeelen.
Bij den melkveehouder speelt zich
gedeeltelijk door eigen schuld een
drama af.
Alleen van de categorie der boeren, die het eind
flink kunnen halen, mag worden verwacht dat
ze hun reeds door veéverkoop en krachtvoer-
vermindering sterk verminderde melkproductie
op peil zullen kunnen houden.
Hier baten verwijten niet. Het is trouwens ook
niet juist dat de veehouders alleen de gevol
gen van een onjuiste bedrijfsvoering krijgen te
dragen. Was er als normaal stroo en ander
ruwvoer bij redelijke vervoersmogelijkheden
beschikbaar geweest, dan zou het grootste deel
der middenklasse der veehouders, die thans
vast liepen omdat ze de strooaanvulling moes
ten missen, de weidetijd zeker hebben gehaald.
Er speelt zich momenteel op vele veebedrijven
een drama af, dat alleen valt te peilen door
hen, die den veehouder kennen in zijn gehecht
heid aan zijn vee en zijn bedrijf. Lege stallen
en holle, magere dieren verwijten den boer te
recht en ten onrechte zijn onjuiste-bedrijfsvoe
ring. Magere grauwe jongbeesten, hier en daar
uit grooten nood reeds nu „grazende" op gras-
looze, geelbruine weiden, omzoomd door nog
met sneeuw en ijs gevulde sloten, demonstree-
ren een ieder dat op het betreffende bedrijf de
zaak vast liep.
Voor de voedselvoorziening van Nederland wil
dit alles echter zeggen, dat de grootste,- be
houdens eenig te verbouwen oliezaad, eenigste
vetbron voor ons volk voor het komende jaar,
zeer sterk is opgedroogd, doordat de melk- en
daardoor de boterproductie tengevolge van dit
alles belangrijk zal dalen.
Aldus is in vogelvlucht het vgoruitzicht der
voedselvoorziening tengevolge vooral van dezen
abnormalen winter.
Rest ons om te trachten deze kwade factoren,
resulteerende uit een samenloop van omstan
digheden, die men zich moeilijk erger kan in
denken, zooveel mogelijk weg te werken.
„Wanneer de veehouders letten op
den melk- en vetnood, vooral in de
groote stad, zullen zij geen enkel
kalf ten koste van honderden kilo
gram volle melk méér opfokken,
dan voor de instandhouding van
hun bedrijf beslist noodzakelijk is."
G. J. Ruiter,
Directeur-Generaal van
den Landbouw
Een woord tot den consument
Daarvoor is het dan opk, dat ik me richt tot
ons volk. Tot den 'consument in het algemeen,
om te beseffen voor welke bijkans onoplosbare
moeiiijkheden.de boer is geplaatst om het Ne
derlandsche volk te blijven voeden. Besef ook
van de noodzaak om dien boer en tuinder zoo
veel miogelijk tegemoet te komen in zijn rede
lijke eischen als contra-prestatie voor zijn ver
antwoordelijken inzet.
I
en tot den producent.
Tot boer en tuinder wil ik me richten met jeen
dringend beroep om zich geheel te geven aan
hun grootsche taak, Nederland te voeden, óók
nü waar alles is tegengeloopen, eri nu de ge
allieerde blokkade nog steeds tot doel heeft
ons volk te laten hongeren.
Reeds eerder bezigde ik de stelling, dat tus
schen honger en volk, slechts de boer staat.
Laat dat voor ons volk een aanleiding zijn om
dien boer te waardeeren naar deze, zijn ver
antwoordelijke plaats in de Volksgemeenschap.
Laat het boer en tuinder prikkelen tot zijn ge-
heelen inzet om te komen tot de grootst moge
lijke voedselproductie, ook ongeacht zijn ver
der direct eigen belang. Laat het den arbeider
doen beseffen, welk een verantwoordelijke
taak hij in het geheel vervult en hem met een
daardoor versterkt besef van arbeidseer zich
doen geven aan zijn langen, zwaren arbeid.
Indien de inzet van de betrokkenen aldus is
verzekerd en hun de waardeering gegeven wordt
waarop zij recht hebben, dan valt er nog veel
te bereiken.
Dan zal er gehoor worden gegeven aan onzen
oproep om thans in de plaats van het uitge-
winterde koolzaad, blauwmaanzaad te telen,
zoe. mogelijk nog een grootere oppervlakte,
welke teelt zal worden aangemoedigd door een
behoorlijken prijs en 250.— scheurpremie.
Dan zullen zij, die aandrongen op uitbreiding
van erwtenbouw, thans die erwten telen met
de toezegging om in den stoppel daarvan voor
1943 koolzaad te telen.
Dan zullen zooveel mogelijk aardappelen wor
den gebouwd om onze aardappel- en Dr-ood-
meelvoorziening veilig te stellen.
Dan zullen alle daarvoor nog in aanmerking
komende boeren zich haasten om te scheuren,
wat er nog te scheuren un te bebouwen valt,
gedachtig het feit dat de productie op goed
behandeld gescheurd land de voedselvoorzie
ning ongeveer vijftig procent meer dient dan
dit het geval zou zijn als het grasland geble
ven was. Dan zullen de veehouders letten op
den melk- en vetnood, vooral in £e groote stad
en zullen zij geen enkel kalf ten koste van
honderden kilogram volle melk méér opfokken,
dan voor de instandhouding van hun bedrijf
beslist noodzakelijk is.
Dan zullen deze boeren zorgen door het toe
passen van het nieuwe weidesysteem, het uit-
nutten der bestaande grasdrogers en het in
stellen van de grootte van hun veebeslag op
hun voerproductie in oorlogsomstandigheden,
de omzetting van hun bodemproductie op melk,
vleesch en vet zoo economisch mogelijk te doen
verloopen.
Als zóó ieder zijn taak ziet, als de Overheid den
boer de mogelijkheden geeft voor zijn algehee-
len inzet voor zijn volk, zooals ook inderdaad
geschiedt, als boer, tuinder en arbeider juist
reageeren op deze gestelde mogelijkheden en
zich, hun verantwoordelijkheid bewust, aan
hun taak geven, als nooit te voren, dan zal
deze winter óók in zijn gevolgen worden over
wonnen en kan de toekomst met vertrouwen
worden tegemoet gezien.
Het is oorlog. Wij worden geblokkeerd. Het
komt thans op den boer aan!
Alle hens aan dek! Alle „maren" en bezwaren
aan kant.
Boeren in Nederland, toont thans Uw eer hoog
te houden in den dienst aan Uw Volk!