Miltvuur
Het rassenvraagstuk
bij vlas
De hof.
b/j de boerderij
In voorraad hebben van ^ra-
zaden en peulvruchten
nen
11
IN de bekende gele reeks van den Rijksland-
bouwvoorlichtingsdienst is als No. 25 ver
schenen een verslag over hef rassenvraagstuk
bij vlas door Ir. L. J. A. de Jonge, Rijksland-
bouwconsulent en Ir. A. Leendertz, beide ver
bonden aan het Centraal Instituut voor Land
bouwkundig Onderzoek te Wageningen.
In deze mededeeling is een groote hoeveelheid
gegevens bijeengebracht over proeven en
onderzoekingen op het gebied van vlas. De
rangschikking is zeer overzichtelijk en verge
makkelijkt de bestudeering zeer.
Als inleiding tot het onderzoek werden eenige
kwesties over den opzet der proeven en de
betrouwbaarheid der gemiddelden besproken.
Verder werd het rassenprobleem bij vlas in
het algemeen beschouwd. De wit-blauwbloei
kwestie, de vlasveredeling en de rassenkeuze
zijn wel de belangrijkste problemen van het
rassenvraagstuk.
De wit-blauwbloeikwestie heeft in haar puder-
wetsche probleemstelling feitelijk afgedaan,
aangezien we nu met veredelde vlasrassen te
maken hebben.
Na enkele inleidende beschouwingen wordt
uitvoering verslag uitgebracht over de rassen-
proeven van de jaren 1938, 1939 en 1940. Aan
de hand van de uitkomsten welke deze proef
veldbesprekingen opleveren, geven de schrij
vers een samenvatting van de belangrijkste
gevolgtrekkingen van hun onderzoekingen.
Sammenvattend zeggen zij:
a. Concurrent is een zeer goed ras;
b. van de Iersche rassen valt Liral Crown het
meeste op. Het is 'n productief kwaliteits
ras;
c. voorts komt het ras Llnkopis naar voren.
Eveneens een kwaliteitsras, doch iets min
der dan de Liral Crown en slapper dan
laatstgenoemde;
d. van de overige blauwbloeiende rassen blinkt
er niet één uit. Ze hebben plaatselijke be-
teekenis;
e. Hercules is alleen aan te bevelen op land
waar brand verwacht kan worden.
Nadat men aldus een globalen indruk van elk
ras had verkregen, werden nog de verschil
lende vlasgebieden met elkaar vergeleken.
Hierbij treden merkwaardige regionale ver
schillen aan den dag.
Ons land werd ingedeeld in drie gebieden nl.:
Ie. Groninger.' en de Wieringermeer;
2e. Friesland en overige Noord-Holland;
3e. Zuidelijk Nederland (Zuid-Holl., Eil., West-
Brabant en Zeeland).
Groepeert men de proefveldresultaten naar
deze drie gebieden dan vallen de volgende
conclusies te trekken:
a. In Zuidelijk Nederland brengen alle rassen
meer stroo op.
b. De blauwbloeiende rassen komen alleen ten
volle tot hun recht in kwaliteitsgebieden
als Groningen, de Wieringermeer en in het
Zuiden des lands.
In Friesland en overig Noord-Holland zal
over het algemeen de teelt van Concurrent
het meest zijn aan te bevelen.
c. De vezelkwaliteit is van bijna alle rassen in
Groningen en Wieringermeer beter dan in
•de Zuidelijke gewesten.
d. De vezelrijkdom der rassen blijft over het
geheele land ongeveer hetzelfde.
Dat hier naar voren komt, dat in het Zuiden
van Nederland ook de teelt van blauwbloeien
de rassen'gunstig kan uitvallen, zal sommige
vlastelers wellicht verwonderen. Toch lijkt de
teelt van eenige goede blauwbloeiende rassen
op daartoegeschikte gronden ook in het zee
kleigebied ten zuiden van Rotterdam alleszins
te probeeren.
Hierbij moet dan speciaal gedacht worden aan
den verbouw van Linkopis en Liral Crown,
welke rassen vooral op de proefvelden in Zui
delijk Nederland een zeer gunstigen indruk
hebben gemaakt.
In Groningen en ook in de Wieringermeer zijn
alle goede blaiwbl»eiende rassen op hun
plaats en hebben enkele rassen, zooals Blenda
en Blauwe Ster een zekere plaatselijke.betee-
kenis verkregen.
De schrijvers geven als hun uiteindelijke mee
ning te kennen, dat het rassenvraagstuk voor
vlas nog in vollen omvang bestaat, en dat het
nog geenszins is opgelost. Be kweekersarbeid
zal zich in de toekomst moeten richten op het
vinden van even voortreffelijke rassen als
Concurrent, welke echter zijn minder goede
eigenschappen als daar zijn de laatrijpheid
en de gevoelighèid voor brand en roest niet
vertoonen.
Wij kunnen aan elkeen, die met de teelt of de
be- en verwerking van vlas "te maken heeft,
aanraden het hier besproken werkje aan te
schaffen. Het is uitgegeven bij H. Veenman
Zonen te Wageningen en Aldaar tegen den
werkelijk lagen prijs van f 1,25 verlfrijgbaar.
De veehouders zullen zich ongetwijfeld
herinneren, dat van November 1939 tot
Mei 1940, over-geheel Nederland verspreid,
een groot aantal gevallen van miltvuur
onder het vee voorkwam, veroorzaakt door
het voeren van uit het buitenland inge
voerd besmet beendermeel.
De aanwezige voorraad meel, benevens
daarvan of daarmede bereide koekjes zijn
toen, na onteigening, vrijwel geheel ver
nietigd, terwijl de door het voeren ge
storven dieren vanwege het Rijksbureau
voor de Voedselvoorziening in Oorlogstijd
zijn vergoed.
Thans heeft zich in een gemeente in de
provincie Gelderland een geval van milt
vuur bij een rund voorgedaan, waarbij
bleek, dat dit rund gevoerd was met een
gedeelte van den door den eigenaar ach
tergehouden voorraad besmette koekjes.
Deze voorraad'is met het cadaver in den
destructor vernietigd.
Deze onbegrijpelijke onvoorzichtigheid is
den veehouder, die volkomen bekend was
met het verdachte karakter der koeken,
duur te staan gekomen, daar thans van
zelfsprekend van schadevergoeding geen
sprake kan zijn.
Het is niet onmogelijk, dat ook nog andere
veehouders een of meer doozen der be
doelde koeken of een grootere of kleinere
hoeveelheid van het besmette meel heb
ben achtergehouden en nog in hun bezit
hebben.
Mocht dit inderdaad het geval zijn, zoo
worden deze veehouders in hun eigen be
lang ernstig en met nadruk gewaarschuwd
om deze koeken of meel aan hun vee niet
te voeren, ook zelfs niet by de huidige
voedselschaarschte, maar deze alsnog te
vernietigen.
Het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening
in Oorlogstijd brengt onder de aandacht van
alle landbouwers, dat het in het voornemen
ligt maatregelen te treffen, volgens welke het
verboden is om na 1 Juni a.s. nog granen
op de bedrijven of elders in voorraad te heb
ben.
Dit verbod geldt voor alle granen, ook voor
restanten zaaigranen, met inbegrip van boek
weit, wikken en lupinen; voor peulvruchten;
voor koolzaad, bïauwmaanzaad, karwijzaad,
kanariezaad, mosterdzaad en lijnzaad en voor
alle producten, waarvan één of meer der bo
vengenoemde een. bestanddeel u.itmaken met
uitzondering van mengvoeder, dat op regel
matige wijze door den landbouwer is betrok
ken.
Het in voorraad hebben van bovengenoemde
producten na 1 Juni a.s. zal worden gestraft,
terwijl tevens tot inbezitneming dezer produc
ten zonder eenige formaliteit zal worden over
gegaan. Alle aanwezige hoeveelheden dienen dus
vóór genoemden datum bij de P.I.C.A. te wor
den ingeleverd. Het bovenstaande geldt niet:
a voor de hoeveelheid tarwe en/of rogge,
welke de teler voor eigen gebruik van de
tot zijn gezin of inwonend personeel be-
hoorende personen tegen inlevering van
broodkaarten en broocïbonnen volgens de
bepalingen van het Reglement Inneming
Akkerbouwproducten 1940 mag behouden.
b voor de hoeveelheid tarwe, rogge, haver,
boekweit en/of peulvruchten, welke de te
lers voor zichzelf en de tot zijn gezin of
inwonend personeel^ behoorende personen
volgens de bepalingen van bovengenoemd
Reglement mag behouden;
c voor ten hoogste 1/5 gedeelte van de ha
ver, welke van oogst 1941 uit eigen teelt
voor de paarden is toegewezen.
Van de hoeveelheden onder a en b bedoeld
mag in het algemeen niet meer aanwezig zijn,
dan hetgeen voor de nog komende maanden
(t/m October) voor consumptie van den teler,
zijn gezin en inwonend personeel op grond
van de zelfverzorgersregeling noodig is.
Indien door één der P.I.C.A.'s aan de land
bouwers een vroegere datum dan bovenge
noemde voor de inlevering van één of meer
der genoemde producten is gesteld, zijn de
desbetreffende landbouwers te dien aanzien
aan dezen vroegeren datum gebonden.
de lente dan eindelijk is gekomen en ook
de stadsbewoners zijn wakker geworden
althans men is hier tegen het dorp, dat aan de
stad grdnst, ook op de volkstuinen begpnnen te
spitten, nu vraag ik mij wel eens af of men op
de boerderij wel op tijd is geweest met zijn
groenten en de fruitboomen. Immers er is altijd
zooveel te doen dat de hof er wel eens bij over
schiet. Maar ja, in mijn hoekje moet ik nu een
maal met den tijd mee en degenen die achter zijn
met hun tuin moeten de vorige nummers maar
nazien. Er is nog veel in te halen. Als dit arti
kel verschijnt naderen wij alweer half April en
dan is er weer heel wat dat gezaaid en gepoot
kan worden. En zoo gaan wij nu al gauw aan
het zaaien van bieten of kroten. Men kan ze op
rijtjes zaaien, zoo een twintig centimeter uit
een, maar ook kan men de grove zaden op
hoopjes leggen, drie bij elkaar en dan de hoop
jes 20 centimeter van elkaar. Later trekken wij
twee plantjes weg als alle drie de zaden zijn
opgekomen. Dat leggen van drie zaden dient
alleen maar om meer zekerheid te hebben. Er
blijft wel eens een zaadje weg en ook wordt er
nog al eens een jong plantje opgegeten door de
slakken.
En zoo kan men ook zoo zachtjes aan prei gaan
zaaien. Wil men ze op de plaats zelf laten staan
dan natuurlijk op rijen, want dat houdt makke
lijk schoon. Een andere methode is een zaai-
bed maken en de prei later uitplanten in on
diepe voortjes. Langzamerhand maakt men die
voren dicht, en zoo krijgen wij mooie lange
witte einden aan de preiwaar het toch eigen
lijk om gaat.
Hebben wij een paar ramen, een broeibak noemt
men het wel ten onrechte, maar een broeibak
moet verwarmd worden door paardenmest, dan
kunnen wij in die ramen postelein zaaien. Pos-
teleinzaad is fijn, hark daarom eerst den grond
gelijk en druk het zaad na het zaaien- alleen
maar goed vast tegen den grond aan.
En dan gaan wij ook zoo ónderhand aan het
schorseneeren zaaien, nero's noemen ze dat hier
in het Westland. Dit is een groente die nog
weinig op de boerderij wordt geteeld, ja in som
mige streken van ons land praktisch onbekend
is. Toch vormen ze een prima groente en juikt
in een tijd dat er weinig is. De lange -zwarte
wortels kunnen ook zoo gemakkelijk in den
grond overgehouden worden. Juist in dezen
barren winter, toen we nog wel eens weinig
aardappelen hadden, hebben de schorseneeren
mij er vaak doorgeholpen, want niet alleen zijn
ze lekker, maar het is ook zeer voedzame
groente.
We zaaien de schorseneeren op rijen en wel één
jarige nietschieters, omdat schorseneeren, die
bloeien, stokkerig worden. De rijen komen een
20 centimeter uiteen en we zaaien niet te on
diep. Schorseneerenzaad wordt graag door vo
gels gegeten!
Hebben we eenige rabarber plant en bijeen staan
dan kunnen wij over die planten wat oude
emmerskisten 'of iets dergelijks zetten en dan
een flinken hoop paardenmest over alles heen.
De mest dekken wij af door een rietmat of een
paar oude zakken. De rabarber zal nu snel
opschieten onder deze afdekking en yoij krijgen
licht rose, gerekte stelen. Deze rabarber is niet
zoo zuur als die welke wij in den zomer oogsten
en een heerlijke jonge voorjaarsgroente. U denkt
er wel om, de rabarber niet zeven als ze ge
kookt is, maar met draden en al eten. We snij
den ze alleen in stukjes, koken ze met heel wei
nig water en doen er NA HET KOKEN, de sui
ker door. De suiker mag vooral niet meekoken
want daardoor verliest ze haar voedingswaarde.
Het is nu ook de tijd om Uw bloementuin eens
even na te zien. Er zit misschien nog wat on
kruid van het vorig jaar, schoffel nu eens even
door, steek de kanten van Uw grasranden wat
af. U kunt nu ook nog randplanten zetten langs
paden en kanten van Uw tuin, zooals gras-anjers
en een heel aardig plantje voor dat doel is de
geluksklaver, de Oxalis Deppeii. Het is een bol
of liever knolgewas je dat den bekenden klaver-
bladvorm heeft en bloeit met rose bloemen. In
het najaar moetefi de knolletjes geoogst wor
den.
Fruitboomen kunnen nu nog gespoten wofden
met BordeauscHe of nog gemakkelijker met
Bourgondische pap. Dit middel tegen schurft in
appels of peren is nog altijd een der beste om
het splijten der vruchten door de schurftzwam,
die de zware plekken op de vruchten maakt en
Uw jong hout doet afsterven. Spuit nu, dus voor
dat de bloeitijd daar is, want bloeien de fruit
boomen eenmaal dan is het te laat. Wel kort
voor den bloei spuiten, dat geeft zeer goede resul-
taten. Later wordt dat spuiten nog eens her-
haald als de vruchten gezet zijn.
Evenzoo hebben wij in appelboomen soms last
van bloedluis, dat zijn van die witte wollige
hoopjes die bij het platdrukken een bloederig
vocht afgeven. Vaak vindt men ze aan den wor
telhals der boomen, dikwijls in wonden. Elk ver
dacht plekje moet nu met vruchtboomcarboli-
neum worden bewerkt. Smeer het er duchtig
mee in, het voorkomt heel wat ellende.
P. J. v. B.