Het einde van de vasten De calamiteuze polders in Zeeland Gildefeesten in Brabant VLAAMSCHE KRONYKE (Vervolg van pag. 4) meestal eenmaal f)er jaar vindt in ieder gilde het Koningschieten plaats. De winnaar van dezen wedstrijd is de Koning en zoolang hij koning is, blijft het zilver van het gilde in zijn bezit. Moet hij het aan een nieuwen koning overdragen, dan is hij verplicht adn de collectie een nieuw zil veren schild met inscriptie toe te voegen, 'n Heel enkelen keer komt het voor dat een gilde een keizei heeft, n.l. als iemand zich drie jaar ach tereen ^oning schiet. De keizer zelf voegt dan weer een plaat aan het zilver toe, maar voor rekening van het gilde worden drie vogels uit zilver vervaardigd, die aan een afzonderlijken keten door den keizer, gewoonlijk tot aan zijn dood. gedragen worden. Bij de groote gildefeesten, waar meerdere gilden elkaar ontmoeten, is meestal een afzonderlijke wedstrijd voor koningen uitgeschreven, waar het dan zooals begrijpelijk is, heel fel toegaat Bij dergelijke gildefeesten worden ook altijd de oude documenten en stichtingsbrieven van de gil den tentoongesteld. Véél van die oude schatten is bewaard gebleven, maar er is nog véél meer verloren gegaan, zoowel van de documenten als het zilver. Wie verwondert zich daarover. De ver zamelingen werden eeuwenlang, en lang niet altijd met de noodige zorg bewaard in boeren woningen, waar b.v. zoo gemakkelijk brand kan uitbreken. Maar toch bezit één van de gilden in Lierop b.v. nog een perkament uit de 15e eeuw. Om de zorg en de belangstelling voor het oude bezit weer op te wekken worden op de gildedagen prijzen uitgeloofd voor de oudste perkamenten de oudste schilden en de mooiste vogels, voor het oudste vendel, het schoonste vendel, enz. enz. En op die manier komt er zoo nu en dan nog wel weer eens wat te voorschijn uit oude kisten op vergeten zolders, waar het soms lang niet ideaal opgeborgen was. Het is een onvergelijkelijk fleurig schouwspel als op een zonnigen zomerdag de optocht van de schuttersgilden met schetterende muziek en rof felende trommen over een kronkelenden weg langs de groene weiden en de golvende korenvelden van het Brabantsche land trekt, met geflonker van veel zilver, en daarboven de kleuren van tientallen groote vlaggen tusschen het groen van de boomen langs den weg. Opvallend is bij dat alles de waardigheid waar mede de versierselen, 'cle bepluimde hoeden en de sjerpen gedragen worden; er is niets van de lacherige verlegenheid of de verwaande ijdelheid van verkleede menschen in een historischen op tocht. Het is alles echt en levend, precies zoo echt en levend als het al eeuwenlang was. Dat Brabant ook-in de toekomst zijn gilden frisch en fleurig en levend zal weten te houden, daaraan twijfelt niemand die eens een feestdag van de Brabantsche schuttersgilden bijwoonde'. J. E. de Haas. 7 OOAJLS wij reeds in een vorig artikel meen den te moeten zeggen zijn de beheerskosten van deze polders te hoog. Zooals wij reeds vaststelden heeft bezuiniging in zooverre v/einig zin, omdat dit alleen Rijk en Provincie ten goede komt. Dit is echter nog geen reden dit niet te doen, ogadat per saldo toch de belastingbetalers er niets mee te maken hebben. Bovendien zijn er nog wel eenige andere factoren aan te wijzen, die mis schien herziening behoeven. le. Bezoldiging personeel en bestuur. Bijzonder vreemd doet het aan, dat b.v. de Wa- terbouwkundige-Opzichter een bezoldiging geniet, welke verband houdt met het totaal van hetgeen in meerdere jaren aan onderhoudswerken is uit gegeven. Wij vertrouwen dat alle opzichters brave menschen zijn. Mocht dit niet zoo zijn, dan kon o.i. hierdoor fraude ontstaan. Waar van vele calamiteuze polders dijkglooiingen, enz. prima in orde zgn, is in die polders voor de opzichters ai bijzonder weinig te doen en vinden ze hun meeste werk in de binnenpolders. Het is daarom vreemd, dat het weinige wat te doen is aan de Waterkeering in sommige gevallen25 x zoo hoog betaald wordt, dan de aanmerkelijk grootere arbeid aan den binnenpolder. Hoe staat de binnenpolder er voorf wanneer de opzichter met zijn flink inkomen aan de Water keering, b.v. om gezondheidsredenen bedankt voor dezen binnenpolder? Men gaat vermoedelgk in deze uit van de gedachte, dat waar de opzichter b.v. 2500.verdient aan de Waterkeering, hij moreel verplicht is het meerdere werk aan den Binnenpolder te "doen voor b.v. 100. Wanneer dit dan gebeurt, ligt dit ten slotte aan den goeden wil van den betrokken opzichter, hetgeen toch geen systeem genoemd kan wordéh, uit gaande van een controleerend lichaam als de Provincie. Voor het administratief personeel geldt hetzelfde. Waar dikwijls dezelfde persoon* Secre taris-Ontvanger is van de Waterkeering en Ont vanger-Griffier van den Binnenpolder, ziet hij het weinige werk van de Waterkeering eenige malen beter betaald dan het vele werk van den Binnenpolder. en het ontvangen en het beheeren van het dijkgeschot. Met de bezoldiging van het Bestuur van de Waterkeering tegenover die van het Bestuur van den Binnenpolder is de ver 7 oo rond Paschen, in de laatste periode van den vastentijd, dan houden ze mij niet binnens huis, met geen tien man! Dan laat ik de wereld op mijn duim draaien, en ik trekher- en der waarts door Vlaanderen. Om de lente te zien en te hooren, om het volk te zien -bij roorjaars foor en voorbereiding voor „de Paschen", zooals wij zeggen, 's Avonds, ja dan lees ik in de boeken over: hoe het vróéger was, bij lentevuur en offeranden, en ik weet niet goed waarvan ik het meeste houd, van den innigen, zingenden Kerst tijd of van deze lichte, teedere dagen tusschen Palmzondag en Paschen. Zoowel Joeltijd als Paaschtijd zijn échte periodes voor den landschen mensch. Ik heb dat altijd zoo gevoeld; wé.t weten ze in- de stad van de innerlijke waaide van den lentetijd? Ze vasten er, en ze vieren er carnaval, goed, en tegen Paschen (in Vlaanderen toch) gaan ze door de straten. De klokken luiden daar boven, ergens verdoken, en bij de beenhouwers is het vleesch sehoon opgeschikt, en versierd met groen en bloemen. Om er uw pet voor af te nemen, zóó schoon gedaan. Maai faat weten zij van het nieuwe heil, de nieuwe groeikracht, de zon, de aarde, kortom: die nieuwe, volle levenskracht, die den boer en den landschen mensch in het algemeen weer arbeid, vreugde én zórgen geven moet, met als einddoel: brood, honing, vleesch, zuivel Deze innerlijke kracht ontdek ik gaarne élk jaar opnieuw bij zwerftochten door de dorpen en langs versch-gelabeurde velden. En ik denk aan de kinderen, die op Palmzondag met groote manden vol palmtakjes langs de huizen gaan, in de buurt van Brugge, aan de kinderen van Hoogstraten in Brabant, die een „palmpaasch" maken, met bloe men en groen uit den hof, met als „bekroning" een sinaasappel of, bij gebrek daaraan, een aard appel. Al die kinderen gaan dan naar de kerk om er hun palmpaasch te laten wijden, en thuis geven ze hun frissche tuil aan vader en moeder! Ik heb de kinderen zien véchten om de katjes van stroo en fluweel (vróeger waren het échte katten!) die een paar weken voor Paschen uit_; den Ieperschen toren werden gesmeten, en bij het feest van „Krakelingenworp en Tonnekèns- brand" van Geeraardsbhrgen aan den Dender heb ik de vroede vaderen der stede een slok wijn zien drinken mèt een klein vischje, uit een bokaal waarin èn wijn èn levende vischjes waren natuur lijk! En ik heb er het volk zien grabbelen naar de krakelingen die op den Paasckh euvel van Geeraardsbergen werden uitgestrooid! In Rupelmonde wascht een priester de voeten van twaalf ouderlingen of twaalf, kinderen; in Dendermonde krijgen de weeskinderen „weggen", houding al even scheef. Beter betaald en minder werk. Uit alles blijkt dat men destijds de Water keering No. 1 stelde, wat ze inderdaad ook is. Daartegenover staat dat van den Binnenpolder de centen moeten komen, en dat aan wegen en waterafvoer, vergeleken bij 1870 hoogeré eischen worden gesteld. 2e. De Dijkraad en het Bestuur der Waterkeering. Hetgeen de vergadering van den Dijkraad te zien geeft, is allerminst een beeld van groote nood zakelijkheid, omdat al wat voorgesteld wordt, als onderhoudswerk enz., kant en klaar is ingezon den do:r den Provincialen Waterstaat. Men zou het Dijkbestuur kunnen behouden als controlee rend lichaam, maar daar staat tegenover, dat dit ook door de Provinciale Waterstaat kan ge schieden, hetgeen thans ook reeds gebeurt. We zijn van meening dat in de kleine calamiteuze polders het mogelijk zou zijn wanneer de Op zichter de uitvoerende macht verkrijgt, onder controle van den Provincialen Waterstaat. Men mag niet vergeten, dat we tegenover 1870 thans beschikken over telefoon en in normalen tijd over de auto. Dit zou een groote bezuiniging geven. Nog voordeeliger ware het die kleine polders samen te voegen met andere polders, waaraan reeds wordt gewerkt. 3e. De vaststelling van het dijkgeschot: Bij de instelling van de calamiteuze polders is vastgelegd, dat de gronden in den polder elke 7 jaren zullen worden herschat op de bruto pachtwaarde, om aan de hand daarvan het dijk geschot vast te stellen. Wij zijn van meening dat hiervoor inderdaad iets te zeggen is. De omstandigheden kunnen er in dit tijdsbestek toe leiden, dat herziening noodzakelijk is. Bovendien zit in de vergelijking van de pachtwaarde en het dijkgeschot een billijkheid. Toch moeten wij wij zen op een gevaar dat er in schuilt ten opzichte van event, verbeteringen aan te brengen in den Binnenpolder. Ons zijn gevallen bekend, dat in gelanden de volgende gedachte naar voren brach ten: wanneer we de wegen gaan verharden moet daartoe het dijkgeschot verhoogd worden. Wan neer nu straks na afloop d,er 7-jarige periode de commissie verschijnt om de pachtwaarde te schatten, vinden ze d£ wegen zoo prima in orde, zoodat daarom de pachtwaarde en dus ook het langwerpige broodjes, en in Hakendover kwamen tot vóór den oorlog ook vele Hollanders naar de beroemde „paardenprocessie" van tweeden Paaschdag, een processie die door de velden gaat, óver het jonge koren, niet oiri het te vernielen, maar opdat het in den zomer hóóger groeien zou! I j éél ons boerenleven zit coo vast aan oude gebruiken rond Pascjien, er zijn er bij uit den vóór-christelijken tijd, en er zijn typische over blijfselen van kerkelijke óebeurtenissen, over leveringen en Paasehspelen bij. Maai in- ieder geval: het zijn lévende gebruiken, het is levende folklore van een levend volk. Het meest- een voudige gebruik is dat van het eieren-ophalen door de kinderen, en ik hoor u zeggen: moet ge déér nu over spreken, dat is immers niets bijzonders! Toch, het is wellicht hè_ belangrijkste in den Paaschtijd! Want het ei is het zinnebeeld van het her-leven, en dus het symbool van de lente. Zes, zeven eeuwen vóór Christus' geboorte gaf men, ongeveer rond dezen tijd, elkaar ge kleurde eieren in China. Aangepast aan het christelijke Paaschfeest, is het ei het symbool van Christus' verrijzenis. En... in Vlaanderen gaan de kerkklokken op Witten Donderdag im mers „naar Rome", vanwaar zij op Paasch- Zaterdag (Stille Zaterdag) weer terugkeeren, terwijl zij achter struik en haag de eieren laten vallen. „Eén ei is géén ei, twee ei is half ei, en .drie ei is Paaschei!" Met deze woorden trekken de kin deren bij ons van het eene hof naar het andere, óf zij zingen: Vrouw, vrouw, geef ons een ei, dat de zwarte henne lei; geeft entwat en houdt entwat, tot het naaste jaar entwat! In Mechelen kloppen de misdienaars de kleere. van de priesters uit, zij „kloppen den vasten uit", en aan de kust ververschen de visschers- vrouwen het bedstroo. Bij de vromen brandt de Paasch kaars. Wij hier, wij denken bij al het schoone en het goede van den Lente- en Paaschtijd aan de goed heid van het leven, de goedheid van het brood. En aan de goedheid van den arbei, die tenslotte het zinnebeeld èn de bekroning is van élles wat in het leven samengebonden ligt. En aan den zegen van God, die rust op den arbeid vooi land en volk. Zóó is onze Paschen; Christus is opge staan en het licht van de lente groeit over onzen arbeid! EMILE BUYSSE. dijkgeschot omhoog kunnen. Aldus moeten wij dan tweemaal de verhooging betalen." Men zal zeggen, dat is kortzichtig omdat de boeren van de verbeterde wegen profijt hebben, maar men heeft er rekening mee te houden! Op deze wijze kan b.v. het verbeteren van den waterafvoer wor den tegengehouden. 4e. De kantonniers: Bij de Waterkeering beschikt men over dijk werkers met den titel van Kantonier. Ze kunnen allen polderarbeid, steenzetten enz., en velen slijten hun geheele leven in dienst van den pol der. Men zou zeggen, waar de Calamiteuze pol ders zooveel te maken hebben met het Provinciaal Bestuur, dat deze menschen op 65-jarigen leeftijd zullen worden gepensioneerd. Zoover onze gege vens strekken is dit niet het geval en zijn de menschen in de vrije polders in een betere con ditie! Daar worden ze krachtens de Pensioenwet ambtenaar. Wat toch is in .de calamiteuze polders het geval? Al wat eenigszins van belang is wordt in een bestek omschreven, volgens hetwelk het werk wordt aanbesteed. Een moreele plicht is dat de aannemers deze kantoniers in zijn dienst neemt. Wettelijk verplicht is de aannemer dit niet, zoo dat het voorkomt dat deze menschen werk moe ten zoeken. Usance is, dat ze b.v. een half jaar of langer voor den aannemer werken. Gevolg is dat ze niet in vasten dienst zijn van den polder en aldus niet in aanmerking komen voor pen sioen, d.w.z. niet vallen onder de Pensioenwet. Nu kan er wel iets voor die menschen gedaan worden. Volgens art. 30 letter I van het Regle ment op de calamiteuze polders, kan dezen ar beiders een toelage verleend worden, hetgeen in den regel ook gebeurt. Maar een toelage van wege het Bestuur is iets anders dan een wettelijk vastgelegd pensioen. Die Kantoniers zgn afhankelijk van den goeden wil van den Dijkraad, die het bedrag naar eigen goeddunken kan vaststellen, zij het onder goed keuring van den Commissaris der Provincie. Wij willen er alleen op wijzen, dat ze, ofschoon .ze hun gansche leven in den polder doorbrachten, generlei rechten kunnen doen gelden, hetgeen o.i. verbetering eischt. Wij hebben gemeend in het bovenstaande te moeten wijzen op een en ander in de calamiteuze polders, hetgeen misschien an ders zou kunnen. W. G. BOOT Jzn. u

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 5