Landelijke Ruitersport en Fokkerij
m
Inkomstenbelasting
en boekhouden
VAN den heer G. Wonder
'te iLaaghalerveen ont
vingen wê het hierna vol
gende interessante rapportje
over den opfok van een veu
len, dat door de moeder niet
was aangenomen.
Deze stem uit de practijk
verdient alle aandacht. Elke
paardenfokker kan voor het
feit komen te staan, dat zijn
veulen op andere wijze dan
met moedermelk moet wor
den groot gebracht en zeker
thans, nu ook de veulens zoo
duur zijn, is de meerdere zorg
die daarbij vereischt wordt
alleszins gerechtvaardigd.
Hoewel het van dep beginne
af aan een groot werk lijkt,
om e'fen veulen zonder moe
dermelk op te fokken, valt
de kuur terdege -mee; het
is mij dan ook bijzonder
meegevallen, en ik moet eer
lijk bekennen, veel werk
vraagt het niet, als de voe
ding maar geregeld ge
schiedt. Mijn ervaring is dan
ook deze, dat zooveel als het
maar eenigszins mogelijk is,
slechts één persoon met de
voeding wordt belast.
Mijn dochtertje van 14 jaar
heeft de eer gehad het te
mogen, opfokken en met re
sultaat. Nooit is er maar
eenigszins een afwijking in de spijsvertering
geweest, nooit heeft het veulen geweigerd te
drinken, nooit had het diarrhee of zooiets.
9 "April '41 werd het merrieveulentje, dat wij
Roosje noemden, geboren. Als moeder een on
bekende 4 jarige blauwschimmelmerrie en als
vader de zwarte Gambozoon „Helios."
Helaas werden wij teleurgesteld, doordat de
moeder haar telg absoluut van zich afstoot
te, haar beet, zoodat de maanhaartjes haar
werden ontrukt. Drie dagen hebben wij vlot
volgehouden en geprobeerd haar tot andere
gedachten te brengen, doch tevergeefs.
In de box van de merrie maakten we een
tweede box voor het veulentje, zoodat ze el
kander best konden ruiken en zien, zoo goed
en zoo kwaad als dit ging, kreeg het veulentje
met behulp van den dierenarts Langhout uit
Smilde (die juist aanwezig was om het veulen -
in te spuiten) de eerste moedernlelk. Eerst
scheen dit goed te gaan, doch een teleurstel
ling volgde, want met 3 a 4 dagen was er een
zoodanige verzwakking bij het veulen opge
treden, dat het niet meer in de beenen kon
komen. Onmiddellijk hebben wij haar toen
bijgevoerd met koemelk, water en suiker en
tot onze groote verbazing bemerkten we na
12 uur, dat het veulen weer stond en zelfs
liep. Maar nog grooter was onze verbazing
toen het bleek dat de moeder absoluut geen
melk meer had, en wij besloten het veulen
zelf langs den nietnatuurlijken weg op te
fokken. En inderdaad het is 'gelukt.
Vanaf den vierden dag na de geboorte kreeg
het veulen 8 liter melk, 8 liter water en 50
gram suiker (door tusschenkomst van den
dierenarts werden mij bonnen hiervoor ver
strekt). Strikt om de 2 uur, met den tienden
dag 10 1. melk en 10 1. water plus steeds het
zelfde suiker rantsoen. Na den veertienden
dag richtten wij het zoo in, dat wij des
nachts het veulen- éénmaal lieten drinken.
Met drie weken kreeg het 's nachts niet meer,
doch vanaf 's morgens 4 uur tot des avonds
10 uur om de twee uur. Na de zesde week be-
Foto De Jong.
gon het veulen al heel wat gras op te nemen
en zijn we er toen toe 'overgegaan gestadig
aan de voeding te stellen op viermaal in de
24 uur en in dien tijd verminderden wij het
rantsoen van 10 liter melk op 6 liter melk,
doch werd hieraan tweemaal per dag een le
pel dierlijke levertraan toegevoegd plus
1 fijn gewreven paardenkoekje, dat het in
twee maal opat. Met de tiende week kreeg het
paardenkoekjes.
Toen het veulen 12 weken was, brachten wij
het bij de melkkoeien in de weide (voordien
was ze steeds op 't erf en bij minder goed
weer, bv" koude nachten, in huis). Het rant
soen werd toert tweemaal daags 2 liter melk
plus 1 lepel dierlijke levertraan en de twee
koekjes. Half Augustus is ook de levertraan
achterwege gebleven en vanaf heden is ook
de melktoegift van de baan (behalve als mijn
dochtertje meemelk't, want dan kan ze het niet
nalaten haar Roosje de emmer te laten uit-
likken waar ze nog wel eens wat te veel melk
inlaat). De koekjes krijgt het geregeld en we)
vier stuks in tweemaal.
Nooit zijn er betrekkelijke afwijkingen .in de
spijsvertering geweest, ja éénmaal, dronk
hqt zeer langzaam en dachten we wat nu?
Dit was de tweede dag dat het bij het vee
in de weide liep en het zich te goed had ge
daan aan het slootwater.
Nu is het veulenhaar eraf, en een mooie don
kere schimmel, sterk gebouwd met droge bee
nen loopt in het land, bijna niet te onder
scheiden van een veulen dat door de moeder
is gezoogd. Een veulen opfokken zonder moe
dermelk kan heel goed, doch laat zooveel mo
gelijk als het eenigszins kan één perspon over
het veulen gaan; dit heeft heel veel waa de
voor den opfok, want regelmaat 4s een eerste
vereischte.
SLOB.
DE ontvangst van de bekende aangiftebil
jetten, waarop uitgebreid gespecificeerd
teet inkomen moet worden vermeld, levert
ook voor vele boeren steeds weer opnieuw
een bron van meerdere (of mindere) zorg op.
Naast de plicht om „naar waarheid" de geno
ten inkomsten op te geven en de wensch. om
niet te hoog te worden aangeslagen, staat de
onmogelijkheid veelal om de bedrijfswinst
meestal het meest belangrijke onderdeel van
de totaal-inkomsten te becijferen in die
talloos vele gevallen, dat geen aanteekening
van de ontvangsten, uitgaven en van de ver
anderingen. (geboorte, aankoop, verkoop enz.)
In de veestapel is bijgehouden.
Goede en slechte oogstjaren wisselen elkaar
af, maar het bedrijfsresultaat kan ook in een
„goed" jaar, door tegenslagen, zooals daar zijn,
ziekte, gepaard gaande met sterfte soms, lage
melkopbrengst als gevolg van het verwerpen
van kalveren, enz. enz., uitermate slecht zijn-.
Ook omgekeerd kan de „winst" in wat men
algemeen als een slecht jaar heeft aangeduid
toch nog wel eens meevallen, zonder dat
de boer daarop eigenlijk had gerekend.
Wanneer het voor den temidden van de prak
tijk levenden boer al moeilijk, dikwijls niet
mogelijk is, om de vrucht van zijn arbeid in
guldens uit te drukken, onmogelijk moet het
dan zijn voor den belastingambtenaar dit wel
te kunnen. En toch brengt de uitoefening van
zijn taak' mede, dat wanneer de boer zelf
ln gebreke blijft gegevens te verstrekken (een
voudig omdat hij ze niet heeft) de zuivere
Inkomsten uit het bedrijf worden geschat. Ja
geschat!
Daarmede is dan meteen de grondslag gelegd
van veel ontevredenheid over vermeend te
hooge aanslagen. Soms terecht, dikwijls niet
gemotiveerd,, juist als gevolg van het gebrek
aan concrete gegevens.
Begrijpelijk zal het zijn en daarin schuilt juist
het groote gevaar, zal zoo'n schatting slechts
het resultaat kunnen zijn van gemiddelden.
Met bijzondere, toch ongetwijfeld op de be-
drijfsinkomsten van invloed zijnde omstandig
heden, zal geen rekening zijn te houden, wan
neer deze - althans niet uit andere gegevens
blijken en dat is dikwijls niet het geval.
Nu maakt de belastingadministratie wel ge
bruik van de gegevens uit de boekhouding van
sommige ondernemers en stelt aan de hand
daarvan „normen" samen. „Normen" voor de
zuivere opbrengst per melkgevende koe, per
hectare verbouwd gewas en dergelijke. Bevre
digend is dit nimmer!
Het samenstellen van die „normen" het be
cijferen van deze gemiddelde opbrengst per
koe of per hectare, is reeds practisoh een bijna
onoverkomenlijke taak, vooral omdat het aan_
tal „voorbeelden" vrij beperkt moet worden
gehouden. Met alle mogelijke factoren dient
dan nog rekening te worden gehouden: zooals
met grondsoort, veeteeltbedrijven mef en zon
der bouwland, veel of weinig jongvee. Ga zelf
eens na, wiens bedrijf, wat betreft het aantal
melkkoeien, naast het aantal stuks jongvee en
varkens (vooral deze laatste kunnen van be
langrijke invloed blijken) gelijk is aan dat
van' zijn buurman. De een houdt veel var
kens, de andere heeft een jongere veestapel,
legt zich toe op veredeling en aanfok; weer
een ander houdt enkel oudere koeien alle
maal factoren die de bedrijfswinst zonder
twijfel beinvloeden. Het is reeds daarom on
doenlijk om een „gemiddelde" samen te stel
len, dat het meest met de werkelijkheid over
eenstemt. Is dus de norm in feite niets anders
dan een schatting, dan is het °°k helder, dat
door deze „norm" toe te passen op hen, die
omtrent de bedrijfsinkomsten geen gegevens
(op papier althans) bezitten, de uitkomst ook
niet anders dan een „gooien met de muts" is.
En tóch maakt de belastingadministratie van
deze „schatting" gebruik en zij kan ook niet
anders en wordt haar methode ook steeds
door d,en administratieven fechter, in hooger
beroep, gesanctionneerd. Gevolg natuurlijk
onbevredigd rechtsgevoel bij den klagenden
boer-belastingbetaler. Ik weet het!
Maar ik weet ook de eenig mogelijke oplossing,
waarmede alle moeilijkheid bij de invulling
van het aangiftebiljet wordt weggenomen en
dat is: zelf geregeld en stelselmatig aantee
kening te houden van alle ontvangsten en
uitgaven in het bedrijf en de geboorte, sterfte
aankoop en verkoop steeds op te schrijven.
Niet alleen hebben deze aanteekeningen, mits
„niets wordt vergeten" volledige bewijskracht,
maar ook vertellen zij den boer hoe hij er
voor staat. Geven een indruk hoe hij geboerd
heeft en de meening: „Ik betaal te veel, maar
er is niets tegen te beginnen,' er valt met die
heeren niet te praten, en de één dekt de an
der; het. is allemaal één pot-nat" is dan ook
meteen weg. De wetenschap, dat zijn aanslag
Is vastgesteld op en berekend naar het werke
lijk genoten inkomen zal den boer dan geven:
volledige reehtsbevrediging met de overtuiging
dat betaald wordt hetgeen verschuldigd is,'
niets meer, niets minder. Deze utopie van
vandaag kan slechts werkelijkheid worden,
wanneer ook de boer die ontwaakt is
ziet de noodzakelijkheid van de boekhouding.
Waarom moet deze juist bij den boer ontbre
ken en bij de. zakenlieden reeds lang in ge
bruik zijn?