beurs. Het is ook voor boer en volksgemeen
schap beter om, bijv. 8 koeien op te zetten, die
doordat zij ruim hooi, kuilgras en of bieten ver
orberen nog veel meer melk geven dan 10
koeien, die, -doordat zij te kort voer krijgen, ook
te kort melk geven. Want het is de plicht van
den boer om zooveel mogelijk melk te winnen
ten bate van het algemeen, dus: niet meer kui-
kalveren aanhouden dan men noodig heeft voor
de instandhouding van zijn veestapel.
Stemmen uit Overijssel
De veefokker Arend J. Bakker te Wan-
neperveen zegt het kort, maar krachtig:
„Kalveren aanhouden doe men alleen van de
beste koeien. In het afgeloopen jaar werden er
te veel aangehouden. Dat is schadelijk voor de
voeding van ons volk. Stamboekfokkers moeten
eveneens hun plicht in dezen kennen doof niet
te veel volbloed stieren aan te houden die bij
de meesten te veel melk kosten".
Ook een andere boer uit Overijssel, te
weten E. Oldenziel te Hellendoorn wil
alleen de allerbeste, van zeer goede pro-
ductieafstamming zijnde stierkalveren
aanhouden. „Nog te veel menschen- ne
men genoegen met stierkalveren die
juist op 't kantje af aan de gestelde pro-
ductieeischèn voldoen", aldus conclu
deert deze boer, zelf stamboekfokker, te
recht.
T.a.v. de vaarskalveren zegt boer Olden
ziel:
„Geen dwang zooals voorheen, maar c advi
seer, gelijk door de Landstand reeds geschiedt:
van 10 koeien 3 vaarskalveren aanhouden. Ik
zou daar de mededeeling aan willen verbinden
dat men bij meer aanhouden de kans loopt'i
volgend jaar ook meer te moeten leveren."
Tot besluit
Tenslotte besluiten wij deze rij opmer
kingen uit de praktijk met een schrij
ven van den bekenden Frieschen fokker
H Th. Oosteribrug te Ryperkerk.._
„Wanneer men tegenwoordig zooals ondergetee-
kende, nog al eens eeh bezoek, aflegt bij ver
schillende veehouders in de provincie Friesland,
krijgt men den algemeenen indruk, dat het er
met de ruwvoederpositie allertreurigst uitziet.
In vele gevallen is het hooi verbruikt en telt de
boer van dag tot dag nog zijn enkele pakken
stroo, welke den geheelen voorraad vormen die
nog in de maand April dienst doen moet voor de
voedering van melk- en jongvee. Het is daarbij
geen uitzondering, dat de boer, teneinde raad,
de geringe hoeveelheden melk, welke zijn
koeien nog produceeren, weer toedient aan die
zelfde dieren, om ze daarmede nog in stand te
kunnen houden en waarbij hij geen melk meer
aan de fabriek kan leveren. Aan wie hier de
schuld? Vaak hoort men hierbij van den kant
der boeren klachten over- de slechte distributie
van ruwvoeder, speciaal die van stroo enz.
Het wil mij' voorkomen, dat deze
klachten in de eerste, plaats niet
mogen worden aangevoerd, dóch
dat de vr e es el ij k e toestanden, w el
ke men momenteel aantreft op ver
schillende b e d r ij v e. n, een gevolg
zij n vaneen niet juiste bedrijfs-
voering, welke zich speciaal uit
in het aanhouden van een veel te
gr oot en veestapel, vooral jong
vee.
Het-is wel eigenaardig, dat hieruit blijkt, dat de
boer inderdaad tegen zichzelf beschermd dient
te worden. Hoe hebben allen gebedeld om af
schaffing van de kalverteeltbeperking, inderdaad
voor een goede bedrijfsvoering van het aller
hoogste belang. Jammer genoeg blijkt, dat de
gevolgen hiervan, zijn geworden, dat in 1941 er
ongeveer de helft teveel aan kalveren 'is aan
gehouden met als gevolg een veel te groote
jongveestapel, wat voor de bedrijfsuitkomsten
buitengewoon slecht zal blijken te zijn.
Wanneer hiervan de boer zelf alleen de dupe was
geworden, zou dit wel erg zijn, maar nog erger
worden 'deze dingen, waar valt te constateer en,
dat in verband met melk en vetvoorziening, ook
de gemeenschap de nadeelige gevolgen hiervan
ondervindt. Zoowel boer als g eme en-
schap worden hier beiden zeer
ernstig getroffen.
Laten de veehouders zich toch beter bewust zijn, i
onder welke omstandigheden voor de eerste
toekomst moet worden geboerd. Gebrek aan
krachtvoer en kunstmest brengen mee, dat er
op de oude conservatieve wijze moet worden
gewerkt, d.w.z. getracht moet worden de schu
ren zoo goed mogelijk gevuld te krijgen voor
den winter en daarnaast den veestapel,'speciaal
het jongvee dusdanig in te krimpendat er van
teveel onproductieve etersin den winter geen
rrWEEDEN Paaschdag.
Welhaast zijn de vier dagen voorbij.
Ergens in het Noorden van het land had
men mij gevraagd te komen toeven in een
kring van kennissen en iéts tot hen te
zeggen over hetgeen onr beweegt en bewe
gen moet als het leven ontwaakt en vraagt
om de krachtendie het zullen leiden ten
goede.
Zoo reisde ik in propvolle treinen terug
naar het werkvertrek om daar de enkele
gedachten op schrift te stellen, die in het
eerste Landstandnummer na Paschen „Ach
ter den Ploeg" zijn inhoud moeten geven.
En haast vanzelf hebben die gedachten be
trekking op de allerjongste indrukken, op
de menschen en hun doen en laten, zooals
ik ze tijdens deze reis gadesloeg.
Menschen in den trein, die mijn gemoed
prikkelen. Daar zaten vaders met kinderen
breed-uit op de banken en oude moedertjes,
vermoeid en onwennig van het uitgaan, hin
gen in de gangen tegen koffers en bank-
leuningen. De afdeelingen met het biljet: al
leen voor weermachtspersoneel waren bij
deze drukte in algemeen gebruik genomen
en de soldaten stonden tusschen de burgers
in. -
Ik vroeg aan een paar „heeren" vriendelijk,
plaats te willen maken voor oudere dames
en daartoe zoo mogelijk een paar kinderen
op schoot te nemen. Men snauwde terug:
meneer, er is voor die kinderen betaald en
ze blijven zitten. Een
oud moedertje, dat
niet meer staan kon,
probeerde .het even
wicht te bewaren op
een wankel en inge
deukt koffertje. D'e
„heeren" zaten en ble
ven zitten, breed, met teen sigaar aan in de
overvolle coupé en ze pelden tusschen het
rooken door eierenl Toen bemoeide er zich
een soldaat mee. Hij zei in keurig Duit^ch,
dat hij eigenlijk het recht had om die hee
ren uit de militaire afdeeling te zetten, dat
hij dit natuurlijk niet deed, maar dat hij
ook niet op de plaats van een oude vrouw
ging zitten.
Later verlieten de soldaten den trein en
toen kwaijien de tongen los. Ik zal niet
overbrengen, wat er allemaal gezegd werd,
maar van het een kwam het ander en wel
dra werd er niet anders gedaan dan kanke
ren over het ongerief van volle treinen, te
lage rantsoenen, gebrek, dat menlijden
moest en wat dies meer zij. En daarbij
werd alsmaar gegeten, gegeten en gerookt.
Eieren en goed belegde boterhammen en
zuurtjes én koekjes en alles, wat menschen
in vrij goeden doen nog plegen te eten tus
schen de klachten door.
Ik nam aan het gesprek geen deel meer
men kan nu eenmaal soms beter zwijgen,
maar ik wil U eerlijk vertellenvan de
Paaschstemming van reizend Nederland heb
ik geen bemoedigende indrukken meegekre
gen.
Welk een jammerlijke levensverhouding,
welk een kleinheid van geest en gemoed,
welk een wellevendheid, welk een zelfzucht,
welk een totaal gemis aan eenig"tegrip van
het brengen van een offer! En hoeveel van
deze menschen hadden nog pas tevoren ge
luisterd naar het evangelie van Het Offer!
Mijn oOg dwaalde van het voor zijn ge
noegen op reis zijnde gezelschap burger-
menschen af naar buiten.
We reden door het Drentsche en het Over-
ijsselsche boerenland en het was mild na
den laten winter.
Overal werkten boeren: er werd druk ge
ploegd, men pootte aardappels, men strooide
kunstmest en in sommige streken leek het,
alSof het een gewone werkdag was.
Wat heb ik daar met veel genoegen naar
gekeken en wat heeft me dat goed gedaan.
Het is druk, bar druk in dit voorjaar. Er
moet veel werk weer over gedaan worden
om uitgewinterde gewassen te vervangen
door wat anders, er moet veel land ge
scheurd worden, dat te lang hard bevroren
bleef en alle krachten moeten worden In
gezet, alle uren benut.
Daarom: de steden mogen vrijaf nemen, de
ambtenaren op reis gaan, het burgerdom
'mug sporen en mopperen en eten van al.
wat er nog aan lekkers'te krijgen is, het
land roept den boer tot werken en hij gaat!
Welk een verschil van menschen: deze spo
rende schare zelfzuchtelingen, die nog geen -
uurtje staan wil om een oüde moeder, wier
leven vol zorg en moeite was, te kunnen la
ten zitten, deze kerels, die als een landge
noot hun vriendelijk vraagt, te doen, wat
fatsoensplicht is, aan het bekvechten slaan
fin die dan de les van den Duitschen soldaat
bibberend „nemen", welk een verschil, zeg
ik; deze menschen of die werkende boeren
in het voorjaarsland, die rustig en zonder
gekanker den vrijen dag doorbrengen op het
land, omdat zij weten, dat het land hen noo
dig heeft.
Boeren, dacht ik een oogenblïk, jullie zijn
daar nu aan het werk, zeker, voor je eigen
levensonderhoud. Maar ook voor dezen trein
vol menschen, die voor genoegen uit zijn en
aan niets anders dan eigen welzijn denken.
Zouden jullie dat wel doen, boeren, als je
voelen kon, wat ik hier, tusschen de vier
wanden van de treinafdeeling zit aan te
hooren?
En ik keek mijn gezelschap nog eens op
merkzaam aan en dan dacht ik andersom:
menschen, als jullie begrepen, wat die boe
ren dafir drijft, hoe zij zich inzetten omdat
het Leven hen roept, zonder gesputter, een
voudig doende, wat gedaan moet worden,
zoudt ge dan niet
wat bescheidener, wat
beter en wat f al
so e nl ij k e r, wat
meer bereid tot
ook een klein
of er zijn?
Och, lezers van „De Landstand", voor U is
het zoomin als voor mij een vraag, welke
van deze twee soorten van menschen de
kracht van ons volk vormen, op wie de hoop
voor de toekomst gevestigd mag zijn.
Het zijn de werkende boeren, die onder den
open hemel m de milde voorjaarszon, maar
ook bij storm en regen hun plicht doen, als
een ander feest viert en het zijn niet die
nooit bevredigde feestgangers, die den
oorlog verwenschen omdat hij" hun dege
makkelijkste plaats in den trein en verder
nog niets heeft afgenomen.
Tweeërlei menschen.
Zij zijn er altijd geweest, zij zijn er nu en
zij zullen er blijven.
Waarlijk, ik ben niet een zoo geweldig idea
list, dat ik een nieuwe orde bouw op droom-
menschen, die allemaal engelen zijn.
In elke orde zijn er deugnieten en lamzak-
zakken en zelfzuchtelingen.
Maar er is een tijd geweest, waarin deze
vgroep den toon aangaf en men die andere
groep, die van de werkende en zorgende boe
ren, niet wilde kennen. Daaruit kwam de
wanorde voort, die door een nieuwe orde
vervangen moet worden. En dit is de nieuwe
orde, dat daarin de naarstig erkende
mensch, die zijn feest beleeft aan den god-
delijken arbeid, vooraan zal staan.
Deze werkende menschen zullen dan die
anderen hun plaats wijzen, in den pleizier-
trein, maar ook in de maatschappij. En die
maatschappij zal weierf van eer voor de
moeders des volks, van offer voor al wat
goed is, van plaats maken als het moet voor
een die méér recht heeft om te zitten.
Waarlijk, het verschil tusschen het oude en
het nieuwe, dat eens zijn zal, is me nog niet
vaak zoo eenvoudig duidelijk gemaakt als
óp deze Paaschreis. En niet vaak heb ik er
zoozeer een eer iii gesteld, mij te mogen
rekenen bij de werkende boeren op Gods
akkers.
Deze mannen achter den ploeg en deze leu-
terdars in den trein, zij vertegenwoordigden
twee werelden.
Voor welke Jiebt gij gekozen, lezer?
D. v. d. B.
Noot van de Redactie.
Dit artikel was bedoeld voor ons vorig
nummer, maar kwam toen te laat in ons be
zit. De inhoud is belangwekkend genoeg al
is het een week langer na Paschen.
sprake meer is. Dan en dan alleen is het moge
lijk van de overgebleven melkkoeien zooveel
mog&Lijk profijt te trekken.
Nu er van verschillende zijden op deze .regeling
t wordt aangedrongen, schuilt hierin weer het-gè-
üvaar dat er veehouders zijn, die juist daarom
niet tot voldoende inkrimping van den veesta
pel overgaan, doch integendeel zooveel mogelijk
vaarskalveren gaan opfokken, in de verwach
ting, dat wanneer een ander beperkt,
zij d an n o g wel eens z ulle n p r of i-
t e er en van deze al g em e en e in
krimping.
Ik hoop en verwacht, dat de overheidsmaatrege
len deze parasieten zullen treffen op een gevoe
lige wijze, door bepalingen welke het onmoge
lijk maken, dat a.s. najaar wederom dezelfde
ramp wordt begaan van die van het vorig jaar
n.l. dat een onbehoorlijk aantal minderwaardige
kalveren wordt gestald. Moge het echter niet
noodig zijn, doch een ieder in dezen vrijwillig
zijn plicht doen. Wanneer iedere veehouder zijn
veestapel aanpast aan de opbrengst-mogelijk
heid van zijn bedrijf, is ondergeteekende er van
overtuigd, dat dit zoowel hemzelf alsmede de
gemeenschap ten goede komt".
Uitspraken waarmede we het volkomen
eens zijn en die onzen veehouders tot
leering mogen strekken.