De teelt van B lauwm a anzaad
Grondsoort en klimaat - voor- en navrucht - bemesting - zaaitijd
i
Wp hebben dezer dagen in de bladen kunnen lezen, dat het voor de vetvoorzie-
ning van ons land dringend noodzakelijk is, dat er meer blauwmaanzaad verbouwd
wordt. De in uitzicht gestelde prijs bedraagt met de inleveringspremie 60.PER
100 KG.; bij den verbouw op gescheurd grasland komt nog een SCHEUR-
PREM1E VAN f250.— PER HA., terwijl BOVENDIEN NOG EEN ZEER
BEVREDIGENDE STIKSTOFTOEWIJZING plaats heeft. De teelt wordt dus wel
aanlokkelijk gemaakt en vele landbouwers zullen er zeker ernstig over denken, een
grootere of kleinere oppervlakte met dit gewas te bebouwen. Mogelijk, dat er onder
hen voorkomen, die met de'cultuur niet, of minder goed op de hoogte zijn, daar de
teelt tot dusver tot slechts enkele streken in ons land beperkt was. We meenen dan
ook geen overbodig werk te verrichten, met hieronder een beschrijving van de teelt
te laten volgen. In een volgend artikel zullen wij iets meedeelen over de plant zelf
en over haar geschiedenis.
Grondsoort en Klimaat.
Maanzaad stelt hooge eischen aan bodem en
klimaat. Het groeit echter zoowel op zwaren,
als op lichten grond, mits voldoende ontwaterd
en vrij van onkruid. Een vruchtbare, humus-
rljke, warme grond met een neutrale, of zwak
alcalische reactie, is gewenscht. Vooral heeft
het gewas veel behoefte aan stikstof en kali,
zoodat.daar bij de bemesting rekening mee ge-
honden dient te worden. Vruchtbare zavel
gronden geven gewoonlijk de regelmatigste en
mooiste gewassen. Op zeer zware klei heeft
men na zwaren regenval nog al eens last met
de opkomst, terwijl op zandgrond schade on
dervonden wordt van de droogte. Wafme', ta
melijk vochtige zomers met weinig wind, zijn
eigenlijk het meest geschikt voor de ontwikke
ling. Maanzaad is een plant, die een Vrij groote
behoefte aan water heeft" vandaar dat de groei
op schrale, droge gronden wel eens te wen-
schen overlaat. Natte, koude gronden zijn
daarentegen ook niet te prefereeren. Door
nachtvorsten in het voorjaar wordt de ontwik
keling wel tijdelijk geremd, doch eigenlijke
vorstschade komt gelukkig maar zelden voor.
Voor- en navrucht.
Het gewas is niet kieskeurig op de voorvrucht,
mits deze den grond in geen te slechten cul
tuurtoestand achterlaat. Goede voorvruchten
zijn erwten, boonen en aardappels, maar vooral
klaver en graan- of vlasstoppel met groenbe-
mesting. Ook gescheurd weiland is zeer ge
schikt, mits men er in slaagt, tijdig een mooi
gelijk zaaibed te verkrijgen. Verder kan het de
plaats innemen van uitgewinterde granen en
koolzaad. Op bietenland is men minder gesteld,
vooral als in natte najaren de strugtuur wat
bedorven is en bovendien loopt men kans op
insectenvreterij, wat trouwens bij gescheurd
grasland ook wel het geval is. Als navrucht ko
men meest granen en hakvruchten in aanmer
king, doch men moet er rekening mee houden,
dat maanzaad heel wat voedsel aan den bodem
onttrekt.
Grondbewerking.
Daar het gewas een flink ontwikkelden pen-
frtel heeft, zal een flinke, diepe bewerking
den herfst gewenscht zijn. In het voorjaar,
eind Maart of begin April, wanneer het land
voldoende opgedroogd is, zal de eerste bewer
king gewoonlijk plaats hebben met de egge.
Zeer geschikt kan hiervoor de kettingegge
gebruikt worden. Men legt er een sleep op
en hierop neemt de voerman plaats. Een
diepe bewerking is thans niet gewenscht,
zoodat men met ploegen op de meeste gron
den niet veel succes zal hebben. Na het eggen
kan er gesleept worden. Soms wordt ook nog
wel gebruik gemaakt van een z.g. duizend-
pootegge. In elk geval moet de grond voldoen"
de fijn en vooral gelijk gemaakt worden. Hij
moet bij wijze van spreken zoo gelijk liggen'
als een tafelblad. Hieruit blijkt, dat de voor
jaarsbewerking geheel en al Overeenkomt
met die voor vlas. Als we bedenken, dat
maanzaad nog aanmerkelijk fijner is dan
lijnzaad, zullen we wel inzien, dat er aan de
bewerking hooge eischen gesteld dienen te
worden. Kort voor het zaaien maken we ge
bruik van de rol; bij dit werk krijgen we wel
meer paardesporen, dan bij het slepen, maar
we hebben het voordeel, dat het fijne maan
zaad bij het zaaien niet te diep komt te
liggen en bovendien meer water voor de kie
ming ter beschikking krijgt.
Bemesting.
Tegen stalmestaar.wending in den herfst, be
staat geen bezwaar, doch wel tegen een in
't voorjaar. Dit is te laat. Maanzaad heeft
en betrekkelijk te korten groeitijd 4 a *5
maanden om voldoende van den mest te
kunnen profiteeren, zoodat eer. gewas als
bieten of aardappels, hier beter op zijn plaats
is. Wie evenwel stalmest in den herfst aan
gewend heeft, dient daar bij de aanvulling
met kunstmeststoffen natuurlijk rekening mee
te houden. Naar gelang van de kwaliteit van
stalmest en bodem, kan hij nog b.v. 200
250 kg kas, 250 kg sup. of slakkenmeel en
100 200 kg K 40 per ha aanwenden. Even
eens kan men op de kunstmeststoffen, spe
ciaal op de stikstofhoudende bezuinigen, na
een flinke groen bemesting. Is er evenwel geen
stal- of groeumest gebruikt, dan verdient
het aanbeveling minstens 500 a 600 kg kas
en op kali- en fosforzuurarmengrond boven
dien nog 500 kg superf. of slakkenmeel en
400 kg K 40 aan te wenden. Voor deze laatste
meststof is het nu te laat, niet alleen met
het oog op een eventueele chloorvergiftiging,
maar ook op het bederven van de structuur.
Patentkali is thans de aangewezen meststof.
De kalkammonsalpeter kan het best uitge
strooid worden even voor het zaaien Het
verdieflt wel aanbeveling, een gedeelte van
den stikstofmest té geven in den vorm van
b.v. kalksalpeter,die dan later, na het door
slaan van het gewas, als overbemesting kan
aangewend worden.
Zaaizaad
In 't buitenland gebruikt men aanmerkelijk
meer zaaizaad dan hier te lande. Op de
meeste gronden is een hoeveelheid van 2V2
a 3 kg per ha ruimschoots voldoende. In
Duitschland wordt daarentegen wel van 4 tot
5 kg uitgezaaid. Alleen op gronden, die zeer
gemakkelijk dichtslibben, bestaat er kans, dat
een grooter of kleiner deel van de kiemplan-
tjes niet tot hun recht komt en in zulke ge
vallen, kan men wat meer zaaizaad nemen.
Ook bij het breedwegpig zaaien* wat overi
gens weinig voorkomt, wordt het kwantum
wat grooter genomen.
Thans volgt de rassenkeuze. De Rasser.keuze
'van de N.A.K. noemt drie rassen, nX Mans-
holt, Nobel (Diekhuis) en Emmabloem (Tim-
mers), welke resp. in den. handel gebracht
worden door Dr. Mansholt te Westpolder (Gr.),
de firma D J. v. d. Have te Kapelle-Bieze-
linge en P. J. Ttmmers te Klundert. Veel ver
schillen deze rassen onderling niet. Enkele
van de voornaamste kenmerken willen we
noemen. Nobel vormt de grootste en Mans-
holt de kleinste planten, doch het verschil in
lengte tusschen dit laatste ras en Emma
bloem is gering. De lengte van Nobel becraagt
gewoonlijk een 10 a 20 cm meer, dan die van
de twee andere. Dit is van belang in verband
met eventueele windschade, doch we moeten
niet vergeten, dat het ontwikkelingstadium
van de plant hierbij ook een rol speelt. Bij
storm op 't laatst van de groeiperiode, wan
neer dus de zaaddoozen bij alle rassen goed
gevuld zijn, zal in den regel Nobel het meest
te lijden hebben, niet alleen door zijn groo
tere lengte, maar ook door zijn sterkere blad
vorming. Komt echter de storm wat vroeger,
dan zullen gewoonlijk Mansholt en Emma
bloem sterker geteisterd worden, omdat Nobel
zich over 't algemeen wat later ontwikkelt.
Nobel is als kiemplant al te onderscheiden
door de typische kleine, witte vlekjes op de
eerste blaadjes. Op de hooger geplaatste ko
men zulke vlekjes evenwel niet meer voor.
Bovendien onderscheidt het zich van de an
dere twee rassen, door zfjn platronde zaad
doozen, die bij Mansholt en Emmabloem
meer ovaal van vorm zijn.
Wat de productiviteit betreft, staat naai onze
meening Emmabloem bovenaan, althans vol
gens de Verslagen van de Zeeuwsche proef
velden. In vijf gevallen, over versch.llende
jaren verdeeld, stond viermaal Emmabloem en
één keer Nobel aan de spits, of in cijfers uit
gedrukt, gaf Mansholt gemiddeld 14.9 kg, No
bel 15.2 kg en Emmabloem 16.2 kg opbrengst
per are.
Eenige jaren geleden werd' op Zuid Beveland
nog een ander ras, Boma genaamd en ge
kweekt door dhr. P. Boonman te Nieuwdorp,
veelvuldig verbouwd. Dit ras, dat in bloei een
schitterend gezicht opleverde, werd geselec
teerd uit gewoon blauwmaanzaad, onder
scheidde zich door zijn mooie, roodgekleurde,
bloemen, korteren stengel, kleinere zaad
doozen en donkerder zaden. Op den duur
voldeed het door zijn lagere opbrengst niet,
zoodat het in 1936 van de Rassenlijst werd
afgevoerd. Hetzelfde lot had in 1930 reeos het
I.vP.'s Zaza blauwmaanzaad getroffen. Een
ras, dat door zijn bijzonder groote, platte
bollen aanvankelijk groote verwachtingen ver
wekte, doch in opbrengst heel wat tegen de
andere rassen te kort schoot. Ten slotte wil
len we nog eer. buitenlandsch ras noemen, -
dat in ons land wel eens sporadisch wórdt
aangetroffen, n.l. Peragis Weihenstephaner
manzaad. Het schijnt een goede opbrengst
te geven, wat vroeger rijp te worder. en wat
donkerder zaad op te leveren, dan onze in?
landsche rassen, doch we kunnen er verder
niet over oordeelen, daar we er geen. proeven
mee genomen, of var. gezien hebben.
Het zaaien.
De beste zaaitijd is eind Maart tot half April.
Gewoonlijk wordt gezaaid in gesleept of ge
rold land, op een rijenafstand van 30 tot 36
cm. Bij een machinebreedte van 1.80 m kun
nen dus 5 of 6 pijpeh en bij een van 2 m.
6 pijpen gebruikt worden. De' machine moet,
óm zulkeen kleirfe hoeveelheid zaad regel
matig uit te strooien, uit den aard der zaak,
zeer nauwkeurig afgesteld worden. Vooral zor-
ge men er voor, het zaad zoo ondiep mogelijk
in geen geval dieper dan XVz cm or.der te
brengen. Na het zaaien wordt voorzichtig in-
geëgd of ingesleept. Op land, dat gemakkelijk
ineenslibt, wordt door sommigen alleen inge-
egd en wordt pas later, na de opkomst, van
de rol gebruik gemaakt. Onder gunstige om
standigheden staat het gewas na een 14 dagen
boven. Bij hooge uitzondering wordt ook wel
eens breedwerpir.g gezaaid. Eén geval is me
bekend, dat er- met succes van eer. zaaiviool
gebruik gemaakt werd. De hoeveelheia zaad
werd wat mimer genomen, dan voor rijen-
teelt. Later werd met behulp van de wied-
machine het gewas op rijen geplaatst en
daarna doorgeslagen.
Volledigheidshalve maken we hier nog even
melding van het feit, dat te gelijk met het
maanzaad ook wel eens k^rwij gezaaid wordt,
zoodat het eerstgenoemde als dekvruchi moet
dienen.
In t buitenland zaait men niet zelden het
zaad van gele of witte wortels (peen) in. of
tusschen de maahzaadrijen. De eerste metho
de. waarbij men van elk soort zaad 4 kg
neemt, voldoet beter dan de laatste. Het dun
nen en schoonhouden brengt echter bij beide
manieren bezwaren mee.
Verpleging.
De tijd tusschen het zaaien en het opkomen
is voor het gewas een vrij gevaarlijke periode.
Slagregens, gevolgd door korstvorming en
schraal, koud weer, kunnen dan veel van de
uiterst fijne kiemplantjes doen veronge,ukken
Zoodra de rijen goed zichtbaar zijn, gaat men
het land bewerken met de handwiedmachine
(Planet). Dit "wordt later nog eens herhaald.
Desgewenscht kan dan ook van de groote
machirje gebruik gemaakt worden. Bij gunstig
weer, moet na een 2 a 3 weken het door
slaan plaats hebben. Dit dient niet al te vroeg,
maar ook weer niet te laat te gebeuren. In
't eerste geval missen de nog hulpbehoevende
plantjes eikaars steun en beschutting en in
't laatste is er kans, dat de groei te sterk ge-
remd wordt door den strijd bm licht en lucht, 7