H^eA/nAwi-
teeM.
mzEzmzszzsm
Voor kippenhouders
Het konijn is een
kruideneter
Nu onder de huidige omstandigheden slechts
afvalproducten voor de voeding der konijnen
beschikbaar zijn, ligt het voor de hand dat men
daarvoor van alleVlei probeert te gebruiken.
Uitgaande van het voedsel, dat het wilde ko
nijn in bosch en hei ter beschikking staat, zou
men tot de conclusie kunnen komen, dat het
konijn een verwerker bij uitnemendheid van
ruw voeder is. De waardeering van de voeder
middelen als konijnenvoedsel zou in dat geval
ongeveer overeenkomen met die voor de her
kauwers (rund, schaap). Van deze laatste toch
ls bekend, dat zij ruwe-celstof bijzonder goed
verteren. Dat berust op omzettingen, welke
onder invloed van bacteriën in de pens plaats
vinden, waardoor anders vrijwel onverteerbare
voedermiddelen eer ze in de maag komen, voor
een groot deel iti verteerbaar voedsel zijn ver
anderd.
O 1 5 4 5 cm
De maag van een konijn. (Klein Chinchilla
voedster). Naar een teekening van Seidel.
De spijsverteringsorganen van een konijn zijn
echter geheel anders van bouw dan die der
herkauwers. Opvallend is een zeer sterk ont-
wikkelde blinde darm van ongeveer 40 cm
lengte.
Aan de buitenzijde ziet men veel plooien, die
door een aan de binnenzijde loopende spiraal-
plooi van ongeveer 5 mm breedte worden ge
vormd. De circa 25 windingen staan ongeveer
2 cm van elkaar.. In de richting van. het blind
eindigende gedeelte ..worden ze lager, komen
dichter bij elkaar te liggen, om tenslotte te
verdwijnen. Het wormvormig aanhangsel van
den blinden darm wisselt in "lengte van 730
cm en maakt Vo—van de totale lengte van
den blinden darm uit. In dezen grooten blinden
darm en verder in den dikken darm vindt bij
het konijn de omzetting van de z.g. ruwe-cel
stof door de bacteriën plaats. Het konijn heeft
in den buitengewoon ontwikkelden blinden
darm een speciale inrichting voor het ver
teerbaar maken van de ruwe-celstof uit het
voeder. Hieruit blijkt, dat de'-konijnen van na
ture ingesteld zijn op het eten van ruw voeder.
Om deze reden is men dan ook gauw geneigd
de konijnen in dit opzicht gelijk te stellen met
de herkauwers. Zoo schreef o.a. een onderzoe
ker: „Het konijn verteert voedsel met een hoog
gehalte aan ruwe-celstof als groenvoer en hooi
ja zelfs stroo nog bijna evengoed als de her
kauwers".
Nu het geboden is de bruikbaarheid van alle
mogelijke afvalstoffen voor de veevoeding te
onderzoeken, zou dit kunnen leiden tot de
overtuiging, dat ruwvezelrijke voedermiddelen
nog bij uitstek geschikt zijn voor vervoedering
aan het konijn. Verteerbaarheidsproeven ech
ter hebben uitgewezen, dat deze opvatting niet
juist is, De ruwe-celstof van de rqjvvoeder-
middelen blijkt nl. door konijnen slechter ver
teerd te worden dan door herkauwers, wat
vooral bij de gedroogde vormen als hooi, enz.
tot uiting komt.
Zoo vond Bruggeman voor hooi de volgende
ciifers- Verteringscoëfficient.
Konijn Herkauwers
(Schaap)
Eiwitachtige stoffen 60.1 60.1
Zuiver eiwit 63.5 59.0
Vetachtige stoffen 43.1 32.0
Ruwe celstof 18.5 72.4
10 Zetmeelachtige stoffen 64.5 75.6
Bij lucernehooi wordt de ruwe celstof beter
verteerd (38.6%), doch volgens onderzoekin
gen van Nehring en Schram liggen ook hier de
cijfers aanzienlijk lager dan bij de herkauwers.
Bij groene lucerne vond Bruggemann een ver-
teerbaarheidspercentage van 66.0 voor de ruwe
celstof. Bij de akkermelkdistel bedroeg dit vol
gens Nehring 76.8 en bij de berenklauw 73.0.
Kruidachtige planten zijn veel beter verteer
baar in verschen toestand dan hooi, terwijl
kruidenhooi weer beter verteerbaar is dan ge
woon grashooi.
Het konijn is een kruideneter. Zoolang er ver-
sche kruiden zijn, vormen deze het beste rant
soen voor een konijn. Daarnaast dan kracht
voeder in den vorm van gekookte aardappel
schillen.
Uit voederproeven is gebleken, dat vele onkrui
den een uitstekend voer voor konijnen leveren.
De ruwe-celstof hiervan is goed verteerbaar,
terwijl verscheidene bovendien een hoog eiwit
gehalte hebben.
Het spijsverteringskanaal van het konijn is
echter niet ingesteld op de verwerking van
een eenzijdig rantsoen van vochtrijke planten-
deelen, b.v. roode en witte kool, spinazie en sla.
Deze mogen slechts in kleine hoeveelheden
naast andere kruiden worden gevoerd. Ten
einde de ongunstige gevolgen van'een moge
lijk tekort aan ruwe celstof in het rantsoen te
voorkomen, verdient het aanbeveling steeds
voldoende goed hooi bij te voeren, zoowel
's zomers als 's winters. Ongeveer 75 g per dier
per dag is voldoende. Kruidenhooi verdient
's winters de voorkeur, daar het dan een waar
devol onderdeel van het dagrantsoen vormt.
In den zomer, wanneer het hooi slechts voor de
veiligheid wordt bijgevoerd, zou men gewoon
grashooi kunnen gebruiken. In dien tijd dient
een groots hoeveelheid hooi van allerlei krui
den te worden verzameld om in den winter
goed en goedkoop te kunnen voeren. Th ver
band met de huidige voedselpositie moet men
voor de konijnenvoeding zooveel mogelijk van
de' anders verwaasloosde onkruiden gebruik
maken, daar de verbouwde voedermiddelen
voor de groote huisdieren meer dan qoodig zijn.
Op de boerderijen, waar men de beschikking
heeft over lucerne, esparcette of serradella,-
kan men dit zoowel versch als gedroogd aan de
konijnen geven, daar deze gewassen een, uit
stekend konijnenvoer vormen.
Roode klaver kan men beter niet versch voe
ren, tenzij -in zeef kleine hoeveelheden samen
met andere kruiden, daar het gauw aanleiding
geeft tot trommelzucht. Klaverhooi is echter
een heel goed konijnenvoedsel.
ai'NOt 0*»M
OLAAfl.
t Z 3 4 307 «S
De darmen van een konijn. Klein Chinchilla
voedster). Naar een teekening van Seidel.
De onverteerbaarheid van de ruwe-celstof be
rust bij de herkauwers op het gehalte aan
houtstof (ligine). Vermoedelijk zijn voor de
konijnen nog andere bestanddeelen, zooals
cellulose en pentosanen, moeilijk aantastbaar;
de kruiden moeten daarom vervoederd of ge
droogd worden voordat de verhouting optreedt.
De voedingswaarde hangt nauw samen met de
kwaliteit van het gewas. Zoo vonden Nehring
en Schramm b.V., dat bij matig weidehooi. dat
door de konijnen slecht werd'gegeten, niet al
leen de verteerbaarheid van de ruwe-celstof,
doch ook die der andere bestanddeelen lager
lag dan bij de herkauwers. Vooral de verhoute
plantendeelen, welke rijk zijn aan ruwe-celstof,
zijn ongeschikt voor de verwerking in konij
nenvoeder. Van nature een kruideneter, is het
spijsverteringskanaal van het konijn ingesteld
op de verwerking van bladrijke, niet te voch
tige plantendeelen, welke nog weinig verhout
zijn. Knoppen, scheuten en jonge uitloopers
passen in dit rantsoen. Daarnaast eet het wil
de konijn boombast, wat een gunstigen invloed
heeft op de spijsvertering door de binding van
gassen. Het verdient daarom aanbeveling om
den diefen boom takjes te geven om op te kna
gen. Vooral takjes van vruchtboomen hebben
een gunstige werking.
Rijksvoorlichtingsdienst voor de
Pluimveeteelt van de Directie
van den Landbouw te Beekbergen.
De Rijksvoorlichtingsdienst voor de pluimvee
teelt van de Direcjie van den Landbouw te
Beekbergen schrijft ons:
De schaarschte aan goed bodemstrooisel in
het bijzonder aan turfstrooisel maakt, dat
men hiermede zuinig moet zijn. Hoewel wen-
schelijk, kan het niet zoo vaak meer worden
vernieuwd als vroeger meestal het geval was
Een vochtige bodem is schadelijk voor de ge
zondheid van.de kuikens en de oudere dieren
en werkt nadeelig op den groei en de produc
tie. De meeste kippenhokken zullen, nu de win
ter achter den rug is, wel van nieuw, droog
strooisel zijn voorzien. Gezorgd zal moeten
worden, dat het niet te spoedig weer vochtig
wordt.
In de eerste plaats is daarvoor noodzakelijk,
dat het hok droog is en blijft. Elke lekkage
dient zoo spoedig mogelijk te worden hersteld.
Voorts moet het hok goed worden geventileerd
Slechte ventilatie beteekent een vochtig hok
met vochtig strooisel. Door doelmatige drink
bakken'kan het morsen van water tot een mi
nimum worden beperkt.
Tegen overbevolking van de hokken, zoowel
met hennen als met kuiken?, dient te worden
gewaakt. Afgezien van andere nadeelige gevol
gen, aan overbevolking Yerhonden, vervuilt
door de groote mestproductie het bodemstrooi
sel snel en wordt dit, vooral als ook de venti
latie niet geheel in orde is, spoedig vochtig.
In de directe nabijheid van de hokken is de
uitloop meestal kaal en sterk verontreinigd. Na
een regenbui vormen zich modderige plekken,
terwijl het regenwater in kuilen blijft staan.
De dieren brengen dan aan hun pooten veel
modder en vocht in het hok. Door regelmatig
den grond rondom het hok om te spitten, zakt
het regenwater sneller in den grond en dit
voorkomt de vorming van modderpoelen.
Heeft men niet de beschikking over voldoende
turfstrooisel, dan kan dit eventueel worden
vervangen door een laag droog scherp zand,
stroo of stroohaksel, kaf of boekweitdoppen.
Houtkrullen enrf;aagsel vormen een minder ge
schikte bodembedekking.
Een aanmerkelijke besparing op het gebruik
van turfstrooisel kan worden verkregen door
den vloer vpn het hok 'eerst met een laagje
turfstrooisel te bedekken en hierop een laag
stfoo uit te spreiden. Het stroo neemt dan de
meeste uitwerpselen en een deel van het vocht
op. Zoo noodig vervangt men na eenigen tijd
de laag stroo en laat het turfstrooisel liggen.
In de opfokhokken kan het gebruik van turf
strooisel worden beperkt door op plaatsen, wel
ke het snelst vervuilen onder de kunstmoe
ders en bij de vo.eder- en drinkbakjes den
bodem met een laag droog, scherp zand te be
dekken. De voeder- en drinkbakken plaatse
men op gazen horren. Onder (bij gebruik van
electrische kunstmoeders) of (bij kachelkunst-
moeders om de warmtebron kan eveneens een
gaasbpdem worden aangebracht. Tevens belet
men v hierdoor grootendeels, dat de kuikens
mestdeeltjes en daarmede eventueele ziekte
kiemen oppikkeft.