De VTOUW IN DEN BOERENROMAN
LANDELIJKE RUITERS
VOOR
HET ligt natuurlijk voor de hand, dat men,
evenals dit met den boer het geval is, uit
den boerenroman ook het leven van de boerin
kan leeren kennen. Het bestaan en het werken
van den boer en de boerin, van man en vrouw,
is zoo sterk aan elkaar verbonden, dat een
schrijver over dit leven zich niet bij het een, in
het verwaarloozen van het andere, kan bepa
len, doch aandacht heeft te schenken aan het
leven van man en vrouw tezamen, wil hij in
het weergeven van datzelfde leven slagen. Zon
der twijfel is het waar, dat sommige auteurs
meer aandacht aan den man dan aan de
vrouw besteden, doch altijd kan men uit de
personen op den achtergrond het leven van de
vrouw op de> boerderij leeren kennen.- Een en
kelen keer mag 't zelfs gebeuren, dat er in een
boerenroman bijna alleen over mannen wordt
gesproken, b.v. in hét kortelings verschenen
boek „CASPER VAN ADEL" door Fenand van
den Oever, in. het algemeen moet, gelijk in het
dagelijksch leven, ook in het boek het leven
van man en vrouw met vaste lijnen dooreen-
geweven worden, zoodat uit het geheel een
beeld van het werkelijke leven rijst. Laten wij
eens bij eenige boerenromans stil staan, om
daaruit het leven van de boerin te leeren ken
nen. Een schrijver, die altijd iets van een dich-.
ter in zich heeft, ziet vaak de dingén beter,
scherper omlijnd en mooier dan een gewoon,
eenvoudig mensch, hij heeft vaak het vermo
gen om zijn gedachten én zijn kijk op een en
ander op klare wijze weer te geven, zoodat het
kan gebeuren, dat voor den lezerhet boeren
leven eensklaps schooner dan ooit daarvoor
open bloeit. Zoo kan hij b.v. een goqden kijk
krijgen op het werkzaam leven van de boerin.
De boerin, die éten groot aandeel heeft in het
doen en laten op de boerderij, die meestal niet
op den voorgrond treedt, die in stilte haar be
zigheden verricht, zonder daarvoor'veel waar
deering te ontvan'gen of te vragen, die vaak
over igroot organisatie-vermogen moet be
schikken, om alles op rolletjes te laten loopen
en orde en regelmaat in haar huishouding te
hebben en die pijnlijk gemist wordt, wanneer
de dood een ontijdig einde aan-haar werkzaam
leven maakt. Ook Evert Zandstra heeft waar-
deerende woorden voor dé taak van de boerin-
en haar bijna verborgen werken in zijn laatste
boek „DE WIJDE STILTE". Op den dag van
ïijn huwelijk denkt Ger Koedijk van „De Wije
Bliek" terug aan zijn moeder. Er staat dit ge
schreven: „De gedachte aan de hooge struische
boerin, die zijn moeder tot den dag vóór haar
dood is gebleven, verdringt alle andere over
peinzingen. In de een-en-twintig jaren van
zijn leven is hij nooit één keer opgestaan, of
moeders handen waren al bezig in de keuken,
den kelder of zoutkamer. Een sfeer van veilig
heid en vertrouwen was om haar; de eene dag
was als de andere vervuld van een gezond, blij
en sterk leven". Is dit niet In een paar woor
den krachtig en duidelijk gezegd, wie en wat
een goede boerin Ijoeft te zijn? Gelijk ook in
hetzelfde boek de vreugde aan het werk wordt
geteekend in de ervaringen van Janke. Janke,
door de crisis van het ouderlijk bedrijf gejaagd,
vindt de vreugde van het w;erk, van het oude,
bekende boerenwerk terug op de boerderij van
haar broer, wanneer zij met diens arbeider is
getrouwd. Het wordt eengroote verrukking
voor haar en hier komt dé liefde van de boe
renvrouw voor het al-oude bedrijf.tot uiting.
Evenals in Janke wordt geteekend de liefde
voor het oude bezit, de havezate mgt de lande-,
rijen. Deze vrouw heeft slechts een wensch:
zich opwerken om eens de oude boerderij, terug
te kunnen winnen. Niets weerhoudt haar van
dat doel. Het is voor haar een eerezaak, deze
boerderij weer aan haar familie te kunnen te
ruggeven. Zij, die nooit moesten scheiden van
dat wat hen dierbaar is, dat, wat j'arenlang als
onvervreemdbaar eigendom in de .familie was,
kunnen zich niet indenken, dat een vrouw-voor
zooiets leeft, voor zooiets zelfs de liefde van
haar leven offert. Zij, die met onverbreekbare
banden aan de aarde der voorvaderen zijn ver
bonden, begrijpen deze houding en hebben er
eerbied TOor. De boerenvrouw voelt als 't ware
Instinctief aan, wat zij aan de boerderij en aan
het nageslacht verplicht is. De meesten zou
den het niet kunnen formuleeren, slechts een
enkele weet het in gedachten te omschrijven,
gelijk de vrouw van Bouwe Omnesz Bouwman
uit het boek „WAAR, MENS EN KOREN RIJ
PEN" van Jant Nienhuis. Wanneer deze vrouw,
die een baby verwacht in hoop op een zoon,
een wandelingetje gaat maken, dan zijn haar
gedachten bij het zien van de velden: „Al die
akkers, zoover en rijkBouwmans land is
het beste langs het heele Reitdiep", zei de
Commissionnair met de trots van een huis
knecht op een oud kasteel. Bouwmans land.
Als het een meisje wordt, komt er een tijd, dat
het geen Bouwmans land meer heet. Al jaren-
hebben ze 't gevreesd. Maar de hoeve ligt daar
statig en sterk, de Oldenhoeve blijft en de ze
ventig bunder land zijn haar onvervreemdbaar
bezitHet zal nooit worden verkaveld of
gedeeld, er zal een schoonzoon komen, die
weet hoé het hier hoort, ook hij zal getrouw
zijn en het erfgoed doorgeven aan volgende
geslachten. „Door geven in goeden staat van
onderhoud". Het levensdoel van wie dë Olden
hoeve tenag bezitten, met inzet van alle krach
ten, met opoffering van alles, waarmee de ste
den'en het buitenland lokken, niet omdat hét
geld ontbreekt, maar omdat de tijd niet gemist
kan worden, omdat een boer zijn huis en hof
niet kan verlaten, zonder dadelijk sporen te
vinden van verslapping en verwaarloozing.
In dit fragmentje komt ook de angst voor de
steden tot uiting, de steden, die als monster
achtige wezens in het land liggen, als met
zuignappen de beste krachten van het land
naar zich toe trekken. Knap verteld is dit the
ma, verwerkt in het boek „DE STEENEN
GROEIEN" door Jan Veldman, een boek, dat
mijn inziens bij zfjn verschijning te weinig
waardeering heeft' genoten. Janke uit „De
Wijde Stilte" formuleert het zoo goed in haar
woorden, wanneer zij haar dochter hahv trek-,
ken naar de stad verwijt, wanneer zij zegt wat
haar dochter trok: „Je zegt geluk, en je meent
genot". Vechten doen de boerinnen tegen de
macht van de stad, omdat zij goede moeders
zijn, voelen dat voor het boerenkind in de stad
maar al te vaak het verderf ligt. Als goede
moeders strijden de boerenvrouwen tégen den
invloed der stad, gelijk zij ook op andere wijzen
voor haar kinderen strijden. Op het land wordt
de familieband meer dan elders gevoeld, op het
land weet men wat de strijd om het bestaan
waard is, en vooral de moeders weten dit, de
boerenvrouwen, die het beste voor haar kinde
ren willen. Soms offeren zij de liefde van haar
kinderen, wanneer zij inzien, dat het het beste
is voor die kinderen. Ger Griever geeft hiervan
een heel mooi voorbeeld in zijn boek „ZORG
OM DEN JONGEN". De moeder uit dit boek is
hard, bijna onverbiddelijk voor haar jongen,
die in opstand tegen die zoogenaamde dwin
gelandij komt en vertrekt,, omdat hij zijn moe
der begint te haten. Eerst alS het leven in den
jongen man gerijpt is, komt hij tot het inzicht,
dat zijn moeder toch het goede met hem voor
WE hebben reeds meermalen er op gewe
zen, dat niet alleen de practische, doch
ook de daarmede samenhangende theoretische
opleiding van den landelijken ruiter door het
bestuur der Ned. Federatie van groot belang
wordt geacht en dat men alle krachten inspant
om een zoo groot mogelijk aantal landelijke
ruiters ook behoorlijk theoretisch onderlegd te
krijgen. Dit is niet alleen voor de Ned. Fede
ratie al^ organisatie van beteekenis, doch meer
nog heeft elkeen, die een of meer examens
heeft afgelegd (en zich dus voor die examens
heeft voorbereid) een flinke dosis kennis op
gedaan, die hem altijd later weer in het bedrijf
te pas komt. Natuurlijk blijft niet alles hangen,
maar van het geleerde blijft toch in ieder ge
val iets achter en dat ietsje kan reeds zijn nut
hebben.
De Ned. Federatie kent verschillende soorten
examens. Een der bekendste is de zg. Groote
Veelzijdigheidsproef 1928 en het daarop vol
gende veel moeilijker ek'amen Gr. Velz. Proef
1933. Eerstgenoemd examen vraagt o.a. van de
paardenkennis: exterieur, standen en gangen-,
kleuren en afteekeningen, hoefbeslag en hoef-
verzorging, toiletteeren van een paard, mon
steren rijden, voorbrengen van een paard. Het
signalement opmaken en vele hoofdstukken
van het rij voorschrift kennen. Iets weten over
het rijden van afstandsritten; de onderdeelen
van zadel en hoofdstel enz.
Reeds honderden landelijken zijn in den loop
der laatste 10 jaren afgericht en velen hebben
met goed gevolg het examen afgelegd.
Doordat het examen zeer streng en nauwkeu
rig, wordt afgenomen zakt vrijwel steeds een
belangrijk percentage. Althans in het begin
had. Ger Griever belicht hier een van de mooi
ste gevallen, waarin een boerenvrouw, ondanks
haar eenvoud, groot kan zijn. Moeders in den
waren zin van het woord zijn de boerenvrou
wen, met dezelfde vreugden van andere moe
ders, hetzelfde verdriet, wanneer het verkeerd
gaat met een der kinderen of de dood er een
wegneemt. Ontroerend beschrijft Karei van
Dam dit laatste in zijn boek „DOORBRAAK",
wanneer moeder Janne den brief van het con
sulaat te Marseille ontvangt, waarin het be
richt dat haar zooiy gestorven is. Al uit de boe
renvrouw zich niet in geweeklaag, toch schrijnt
dan het verdriet om den verlorene in haar,
toch verdiept ook zij zich dan in herinnerin
gen, die steeds het goede in den heengegane
naar voren brengen. Vaak vindt dan de boerin
kracht om te aanvaarden in deze herinnerin
gen of in haar geloof, het boerenvolk kent en
dient de eeuwen door het geloof, gelijk moeder
Janne uit „Doorbraak": „Ze vroeg zich af, of
hij in al die jaren nooit eens naar haar ver
langd had. Ze kon niet weten, dat hij een paar
uur voor zijn dood dien brief aan haar begon:
„Lieve MoederHaar hart, dat oud ge
worden was, deed pijji, maar langs haar wan
gen, die gerimpeld waren, gleed nog een traan.
Ze kon nog schreien om het kind, dat in den
vreemde moest omkomen. Toen ze zich afvroeg
op welke manier hij gestorven mocht zijn, kon
ze ook haar handen nog vouwen en denken
aan Hem, die zelfs een moordenaar aan het
kruis bemoedigde met de woorden: „Heden zult
ge met Mij in het paradijs zijn". Een ander
verdriet van de moeder, die boerin is, is het
verdriet van allemoeders, die eens voor het
Teit komen te staan, d'at haar kind haar niet
meer noodig heeft. In het boek ',DAUW OVER
DORSTIG LAND" van Rein Brouwer wordt dit
zoo zuiver omschreven, wanneer de moeder te
gen haar zoon zegt, dat hij haar (zijn moeder)
niet meer noodig heeft: „Hij (de zoon) ziet aan
haar glimlach, dat ze er niets kwaads mee be
doelt. hfaar nu zij dat zoo zegt voelt hij plotse
ling dat het waar is. Hij heeft Gijn moeder niet
meer noodig. Zijn moeder die hem heeft leeren
praten, die hem heeft leeren loopen, die altijd
bij. hem waf als hij haar noodig had, die hem
vroeger eiken avond toedekte, die z'n biecht
geduldig aanhoorde als hij berouw had van
z'n kwaad, die hem zoo goed kent, omdat hij
een deel van haar is-. Die moeder, die zal hij
niet meer noodig hebben. Dan gaan zijn oogen
naar haar en in z'n blik is medelijden". Zoo
kan men uit den boerenroman nader tot het
leven van. de boerin komen, een leven, dat
meestal goed en eerlijk is, in velerlei opzicht
anders, maar toch ook ip het groote vrouwe
lijke, bijvoorbeeld in het moederschap, aan het
leven van andere vrouwen gelijk is.
W. J. EELSSEMA.
was dit zoo; later toen men wel inzag, dat het
geen grapje was, werd het beter. Vereenigin-
gen, die voor den tweeden keer onder het mes
komen, en dus het klappen van de zweep ken
nen, komen over het algemeen met een hooger
percentage geslaagden voor den dag.
Juist in dezen tijd, nu het practische rijden
nogal eens op moeilijkheden stuit en verschil
lende vereenigingen zich afvragen op welke
wijze zij zich nu eigenlijk nog dienstbaar kun
nen maken, achten wij het van de meeste be
teekenis erop te wijzen, dat de voorbereiding
voor de federatie examens niet alleen aan de
vereenigingen nog een bestaansmogelijkheid
biedt, doch dat daarmede een zeer groot plat-
telandsbelang wordt gediend. De theoretische
opleiding van den paardengebruiker is beslist
noodzakelijk, al zijn er natuurlijk heele volks
stammen, die voor deze redeneering vol-ver
achting de schouders ophalen. Het paard kon
reeds voor den oorlog in het boerenbedrijf niet
worden gemist, tijdens den oorlog kan het in
het geheel niet door dg motortractie worden
vervangen en na den oorlog zal vrij zeker de
vraag' naar paarden in Europa blijven aanhou
den, niettegenstaande te verwachten sterke
motorisatie.
Doelmatig practisch gebruik van het paard
houdt in grondige theoretische kennis van dat
zelfde paard, waarmede wij dus op het belang
van de theoretische opleiding willen wijzen en
eiken plattelandspaardengebruiker willen aan
moedigen er toe mede te werke^i, dat de gele
deren der landelijke rij vereenigingen zooveel
mogelijk juist in dezen tijd worden versterkt.
Het komt het bedrijf nu, maar vooral ook in
de toekomst, ten goede. SLOB.