De Runderhorzel-bestrijd
Verplichte keuring van merries
VELEN Uwer hérinneren zich de plaat van
de „birzende" koe, die met opgeheven
staart dit keer net'langs het prikkeldraad
vlucht voor een brommenden horzel. Op den
achtergrond staat de boer, die afwacht of hij
misschien straks zal moeten helpen het dier
uit het prikkeldraad te bevrijden. Deze plaat
werd uitgegeven door de runderhorzelbestrij-
dingscommissie, wier arbeid daarin bestond,
dat zij propaganda moest maken voor een vrij
willige bestrijding van de runderhorzel. Dit
deed zij door middel van een maandelijksche
bijdrage in een 20-tal landbouwbladen, het
uitgeven van brochures, het vertoonen van
films en het houden van lezingen en demon
straties. Voorts was op vele landbouwtentoon
stellingen een plaatsje voor haar ingeruimd.
De kosten van een en ander werden voorname
lijk betaald door de Amsterdamsche Huiden
club en zij bedroegen jaarlijks 5 tot 9000 gul
den.
Het resultaat van deze propaganda, welke ge
voerd is van 1927 tot omstreeks 1935, is ge
weest, dat in verschillende plaatsen van ons
land, vooral in Drenthe, Friesland en Over
ijssel de bestrijding vrij algemeen werd. Deze
werd veelal plaatselijk georganiseerd door
coöperatieve fabrieken en de kosten werden
gemeenschappelijk gedragen. Tot heden zijn er
nog fabrieken, waar door leden intensief
de runderhorzel wordt bestreden, doch van een
algemeene bestrijding, wat toch het einddoel
was van boven genoemde cdtamissie, is in, de
verste verte niets gekomen. Men ontkomt zelfs
niet aan den indruk, dat op plaatsen, waar de
vrijwillige bestrijding behoorlijk was doorge
voerd, deze de laatste jaren weer is gaan ver
slappen. De boeren zijn zich te veel ervan be
wust, dat wanneer niet ieder er aan meedoet,
de bestrijding slechts een lapmiddel is, wat
voor hen een reden is zich maar van verdere
medewerking- te onthouden. Het gevolg van een
en ander is geweest, dat de Amsterdamsche
Huidenclub, geen resultaat ziende van haar
jaarlijksche geldbijdrage, de subsidies heeft
ingetrokken. Dit was weer oorzaak, dat de
runderhorzelbestrijdingscommissie vleugellam
geslagen werd en sinds 1935 de werkzaamheden
heeft moeten staken.
Het jaarverslag van den Directeur van den
Veeartsenijkundigen Dien-1 omtrent den 'ge
zondheidstoestand van den veestapel zegt in
1939 over de runderhorzel:
Ondanks verschillende goede en niet kostbare
behandelingsmethoden, wordt de bestrijding
van deze ziekte vrijwel overal verwaarloosd.
Dit is ongeveer het gemiddelde van alle be
richten, die door de veeartsen in ons land
♦erden ingeleverd.
Nu er weer vele jonge dieren, bezet met on
behandelde wormbuiten in de weiden worden
gelaten, rijst de vraag of dit nu altijd zoo
moet doorgaan. Wij kennen toch allen het
„birzen" met de verscheurde tepels en an
dere prikkeldraadverwondingen. Wij weten
ook, dat de gezondheids toestand van de met
worm(groei)bulten bezette dieren achteruit
gaat, wat blijkt uit de plotselinge verbetering
van den voedingstoestand, als de larven het
lichaam hebben verlaten. Wij kunnen er dan
ook zeker van zijn, dat de melkgift van de
koeien, die mat de runderhorzellarve zijn
bezocht, een zekere vermindering heeft on
dergaan, al is dit niet zoo direet te contro-
leereh.
Verder-zijn or.derhuidsche etteringen, soms
van grooten omvang, woekeringen in de om
geving van den slokdarpi en zelfs ontstekin
gen van de ruggemergvliezen veel voorkomen
de afwijkingen ten gevolge van deze para
siet. De stier, waarbij de larven zich in de
lendenstreek bevinden, zal bezwaarlijk of ge
heel niet kunnen dekken. Tenslotte worden
de huiden door de wormgaten onherstelbaar
beschadigd en wordt zoodoende jaarlijks een
groote schade geleden voor de gemeenschap
in het algemeen er. den boer ip het bijzonder.
Het voert mij in dit artikel te ver een vol
ledige beschrijving te geven van het» ontwik
kelingsproces van de horzel tot de uitkomende
larve. Ook de verschillende bestrijdingsmetho-
der. kunnen later wel eens beschreven worden.
De vrijwillige bestrijdingswijze heeft gefaald.
Men kan daarvan dus ook gevoeglijk afzien.
Dat ook de boer, dit zelf erkent, moge blij
ken uit een enquête, die de voormalige Frie-
sche Mij van Landbouw heeft gehouden, bij
haar afdeelingen omtrent verplichte of vrij
willige runderhorzelbestrijding. Het meeren-
deel van de afdeelingen sprak zich voor een
verplichte bestrijding uit.
Mien kan met behulp van de overheid komen
tot indirecte maatregelen, zooals die in Bel
gië sedert 1924 worden toegepast en tot wet
telijke verplichting, zooals in Denemarken is
geregeld.
In België mag geen rund op openbare mark
ten worden aangeboden, als de horzellarven
niet uit de huid verwijderd zijn. Dit geldt
natuurlijk alleen die larven, welke reeds een
opening door de huid geboord hebben.
Overtreding wordt gestraft met een boete van
26500 francs en bij herhaling binnen 5 jaar
tot een boete van 100 francs tot 1000 francs.
Dit geeft preventief mogelijk wel eenig resul
taat, doch voor runderen, welke niet aan de
markt komen, gelden deze maatregelen niet.
Toch wordt bijna iedere veehouder genood
zaakt jaarlijks één of meer dieren te onthor-
zelen en met eer.igen goeden wil zullen dan
veelal de anderen ook een beurt krijgen.
In Denemarken is men radicaler. Het ont-
horzelen is sedert meerdere jaren bij de wet
verplicht en het resultaat is niet uitgebleven.
Het percentage van de beschadigde huiden is
op vele plaatsen tot 56 pet. verminderd. In
het district Seeland, waar de wet scherp
wordt toegèpast, is het aantal beschadigde
huiden zelfs minder dan 1 pet.
Men ziet dus, .dat binnen weinige jaren door
het verwijderen der larven uit de knobbels,
het aantal larven zoozeer is veipninderd, dat
men de "plaag zeer spoedig geheel onderdrukt
zal hebben. Hierdoor zal men in Denemarken
in de naaste toekomst kunnen wijzen op een
horzelvrijen veestapel.
Wil men in ons land ook zoover komen, dan
zal men tot een soortgelijken wettel'ijken
maatregel over moeten gaan.
Het is daarom een verheugend feit, dat men
dezer* dagen heeft kunnen lezen dat. in de
Staatscourant van 22 April is opgenomen het
besluit, waarbij voorschrift wordt gegeven ter
bestrijden van de runderhorzel., Hierbij is
de Deensche method gevolgd.
Voor het jaar 1942 zullen wel enkele prac-
tische bezwaren naar voren komen, in ver
band met het feit, dat vele jonge runderen
reeds in de weide zijn gelaten Ook zal de
veehouder moeten worden voorgelicht op
welke wijde verwijdering van de larven
zal moeten gebeuren, terwijl de wenschelijk-
heid van een goed loopende organisatie
or.der oogen zal moeten worden gezien. Het jaar
'42 zal dus als een overgangsjaar moeten wor
den opgevat. Wel kan zeer streng de hand
worden gehouden aan de verplichting om al
leen onthorzeld vee ter markt, ter tentoon
stelling of openbare veeverkooping aan te
voeren of te doen aanvoeren.
Wij vertrouwen erop, dat zal worden inge
zien. dat deze voor-chriften niet direct in
alle gestrengheid kunnen worden doorgevoerd,
doch dat jaargang 1943 het begin zal zijn van
de totale onthorzeling van den veestapel.
Men zorge ervoor, dat de meerwaarde van
de onbeschadigde huiden ook inderdaad in de
zakken komt van den veehouder. Dan is door
deze maatregel de veehouder in vele op
zichten gebaat en wegen de voordeelen in de
toekomst ruimschoots op tegen de drukte en
kosten van vandaag.
Dr. J. SIEBENGA.
IN 1940 werd door den Bond voor de Neder-
landsche Warmbloedfokkerij een brochure
uitgegeven, inhoudende eerf „rapport, betref
fende de warmbloedpaardenfokkerij in Neder
land en middelen en wegen, die ter verbete
ring moeten leiden", welk rapport was samen
gesteld in opdracht van het bestuur van voor
noemden Bond door zijn voorzitter R. A. Maar-
singh, den inspecteur van de drie Noordelijke
Warmbloedstamboeken..
In dit rapport, dat in grooten getale in Neder
land verspreid werd en ook ter kennis van de
Overheid werd gebracht, lezen wij na een
uiteenzetting omtrent den treurigen toestand
van den Nederlandschen paardénstapel door
het vele kruisen een pleidooi hoe te komen
tot de verplichte keuring van merriën. De sa
mensteller schrijft dan:
Het ingeschreven stamboekmateriaal valt hier
buiten. De stamboeken behoeven o.i. bij de uit
voering dier verplichte keuring niet direct be
trokken te zijn en de te stellen eischen bij
zoo'n verplichte keuring van merriën mogen in
den aanvang niet te zwaar worden gesteld. Bij
zoo'n verplichte keuring moeten de goedbevon-
den merries dus apart geregistreerd en ge
brand worden, waarbij aangegeven dient te
worden door welke hengsten (welk soort van
hengsten) zij mogen worden gedekt. Daarbij
moet niet als een axioma vaststaan, dat hier
warmbloedmerriën steeds door - warmbloed-
hengsten moeten worden gedekt, of, omge
keerd, dat koudbloedmerriën steeds (toer koud-
bloedhengsten moeten worden gedekt. Men
houde daarbij vooral in het oog de goede ge-
bruikspaarden. Hier moet de betrokken jury
naar bevind van zaken handelen. De totale re
geling moet door een bekwame commissie van
paardenkenners worden uitgevoerd, waarbij
één vertegenwoordiger uit het warmbloedkamp
plus één uit hetrfcoudbloedkamp aangevuld met
een buiten het stamboekwezen bekwaam per
soon op paardengebied met de uitvoering
waarschijnlijk het best zouden kunnen worden
belast.
Thans zijn wij twee jaar verder en is elkeen
door de vele vorderingen wel duidelijk geble
ken van welk een slecht gehalte de Nederland-
sche paardenstapel eigenlijk is. Geen wonder,
dat men in dg kringen der paardenfokkers met
angst naar de toekomst ziet en men zich af
vraagt wat er van de enorme paardenproduc-
tie, die op het oogenblik plaats vindt en waar
bij niet op kwaliteit wordt gelet, wel moet te
recht komen. Het denkbeeld van een verplichte
merriekeuring vindt dan ook steeds meer aan
hangers, hetgeen o.m. duidelijk bleek in de
jaarvergadering van den bovengenoemden
Bond, die enkele weken geleden werd gehou
den.
Wanneer echter een pleidooi voor zulk een in
grijpenden maatregel wordt gevoerd, krijgt
men onmiddellijk te hooren, dat daarvoor de
tijd thans niet rijp is, omdat op het oogenblik
de zorg voor een zoo groot mogelijk aantal
trekkrachten van meer beteekenis is dan de
zorg voor de kwaliteit dier trekkrachten. In
derdaad, zij die zoo spreken hebben volkomen
gelijk, doch een verplichte merriekeuring wil
toch niet tevens zeggen, dat afgekeurde mer
riën ook niet voor de fokkerij op het oogenblik
zouden mogen worden gebruikt. De verplichte
merriekeuring moet alleen ten doel hebben de
productie van paarden volkomen in de hand
te krijgen, zoodat men op elk willekeurig
oogenblik kan ingrijpen en kan bepalen dat de
merriën, die het kenmerk dragen van „on
deugdelijk voor de fokkerij" ook uit het pro
ductieproces kunnen worden uitgesloten. Op
die manier krijgt men de zaak in de handen.
De toekomst,zal zijn een tijdperk van „geleide
economie" en daar onder behoort ook het in de
hand hebben van de paardenfokkerij. Zoodra
de vraag naar paarden kans heeft te gaan ver
minderen (en zulks is bij een geordend be
drijfsleven met eenige kans of zekerheid van
te voren wel te voorspellen) moet de fokkerij-
leiding onmiddellijk haar maatregelen kunnen
nemen en in dit geval dus mogen besluiten
dat de merriën, die vóórheen reeds gebrand
merkt zijn als ongeschikt om een behoorlijk
veulen voort te brengen van de verdere fok
kerij zonder vorm van proces worden uitgeslo-,
ten. Bezwaren, die hiertegen zouden worden
kunnen ingebracht uit het oogpunt van ingrij
pen, optreden in den particulieren eigendom,
moeten zonder meer verworpen worden, omdat
slechts het algemeen belang in dezen richting
gevend mag zijn. De aan zulk een verplichte
keuring verbonden kosten zijn eveneens ge
makkelijk genoeg te vinden, terwijl bovendien
men niet moet vergeten, .dat lang niet alle
vrouwelijk materiaal behoeft ter keuring ge
bracht te worden. Uitgesloten kunnen worden
de merriën beneden de drie jaar en b.v. die
ouder dan 15 jaar, terwijl ook alle stamboek
materiaal (dus ook de hulpboekers) vrij van
keuring zou moeten worden gesteld. Neemt
men dan nog in aanmerking, dat ruins en
hengsten. evenmin behoeven te worden voor
gebracht, dah zal het duidelijk zijn dat het
totale aantal te keuren dieren werkelijk niet
zoo groot is. Is eenmaal de eerste groote keu
ring achter den rug, dan kan men elk jaar
volstaan met die jaargang, die drie jaar is ge
worden en niet in eenig stamboek is opgeno
men.
SLOB