BOER
Wetenschap
Heer, zegen het werk onzer handen!
Achter den ploeg
ALLES wat hier op deze aarde met elkaar
leeft vormt één groot geheel, dat niet ge
scheiden kan worden. Het eehe deel van dit
leven kan niet bestaan zonder het andere.
Het dier b.v. ademt zuurstof in en ademt kool
zuur uit, de plant daarentegen produceert
zuurstof en neemt koolzuur op, zoodat het
evenwicht tusschen zuurstof en koolzuur be
staan blijft.
Zonder de honing zou het leven van menig
Insect onmogelijk zijn, doch zonder deze in
secten zou menige plant zich niet meer kun
nen vermenigvuldigen. Zoo zou ik tot in het
oneindige door.kunnen gaan, doch ik wil het
hier bij laten, daar ik slechts wilde aantoonen
hoe het leven één groot onafscheidelijk geheel
vormt.
Wij boeren in Nederland weten wel dat wij in
de Schepping als menschen staan, die in deze
Schepping ordenend optreden. De boer brengt
den bodem in kuituur, hij verzorgt de planten
en de dieren en hij begrijpt heel goed, dat er
zonder deze ordening spoedig geen mensch,
doch ook spoedig menig plant en dier niet
meer zouden kunnen leven.
De koe heeft 's winters een warme stal noodig,
daarvoor is dus de hooioogst noodzakelijk. De
mensch heeft aardappelen en brood noodig,
ook daarvoor is de oogst noodig en om dezen
oogst naar de bestaande behoefte zoo hoog
mogelijk te doen zijn, heeft de boer kennis van
den bodem en kennis van de planten van
noode.
Hij weet en begrijpt, dat hij als noodzakelijke
factor in het natuurlijke leven staat, hij voelt
heel goed dat ook h ij zonder de planten en de
dieren niet zou kunnen leven en daarom is
juist de boer degene, die gezond zal kunnen
denken over de waarde van het leven van an
dere wezens.
De allereerste voorwaarde voor het leven is
het tot zich nemen en dus beschikbaar'zijn van
het voedsel.
Dus de mensch leeft en heeft altijd geleefd
van de opbrengst van den bodem. En al naar
de menschheid zich uitbreidde heeft men deze
vruchten gezaaid en geoogst, men heeft de
dieren, waarvan men het vleesch at en de melk
dronk, verzorgd en beschermd. Dus kunnen er
oorspronkelijk slechts boeren hebben bestaan.
Toen er huizen en gereedschap enz. enz. noo
dig waren, zijn er uit deze boerenmenschen,
me~nschen geboren, die zich speciaal op het
voldoen aan een zekere bestaande behoefte,
hebben toegelegd en zoo ontstond de timmer-
- man, smid, bakker, slager, enz. enz.
Ik beschrijf dit natuurlijk heel plastisch en
kort, daar een uitgebreide beschrijving dit ar
tikel veel te lang zou maken. De bedoeling is
slechts om aan te toonen, dat de oorsprong
van alle leven plaats vindt bij de natuurlijke
behoefte.
Dus zonder plant geen zuurstof en zonder
plant en dier geen eten.
Zonder boer zou er geen leven mogelijk zijn,
zonder technici zouden wij onze woningen en
wegen en bruggen moeten missen, enz. enz.
Wij vormen één natuurlijk geheel, wij zijn al
len als mensch géboren om in dezen wereld
ordenend op te treden in de Schepping.
De tijden veranderen steeds. Er is geen jaar,
dat aan het voorgaande jaar gelijk is, geen
maand, geen week, geen dag, geen uur, ja zelfs
geen minuut is gelijk aan 'de vorige.
Dit alles is een wonder, een groot wonder, waar
wij menschen.geen verstand voor hebben mee
gekregen om dit te kunnen begrijpen. Onze
wetenschap breidt zich uit, steeds meer. De
wetenschap is er steeds op uit om in de behoef
ten die door het leven zijn ontstaan te voor
zien; zij kan regelend optreden waar zulks
noodzakelijk is, doch geen enkele geleerde is er
In geslaagd om aan de weet te komen waarom
dit leven bestaat, en hoe het is ontstaan en
waardoor. Wel weet hij waar hij mede te doen
heeft in den tijd waarin hij leeft. Hij kent den
Inhoud van de Schepping, hij weet de tech
niek zoover te brengen, dat de behoefte van
het leven van vandaag gedekt wordt, hij weet
de planten zoo te kultiveeren, dat de productie
tot het uiterste wordt opgevoerd, enz. enz.,
doch nooit mag hij zich vrij probeeren te ma
ken van de organische verbinding, waarvan hij
ook een deel uitmaakt. Dan zal de wetenschap
nooit verdwalen in waanzin, dan zal- de weten
schap de taak. van ordening in de Schepping
met een gerust hart kunnen voortzetten, ten
voordeele van alle leven wat hier op aarde
bestaat.
En nu de boer. Hoe staat hij tegenover de
JN het vorige nummer van onzen Land-
*- standhebben wij geschreven over de
handen van den boer, de vereelte werkers
handen, die het lot van een volk vasthouden,
omdat in die handen is gelegd de zorg voor
de eerste levensbehoeften.
Het kan niet genoeg herhaald worden, om
dat nog altijd zoovelen het niet kunnen of
willen begrijpen, omdat nog altijd zoovelen,
verstrikt -in de eenzijdige vereering voor
geestesarbeid, den eenvoudigen werker van
het land beschouwen en behandelen als een
mensch van den tweeden rang, omdat nog
altijd het machtsstreven van gansche groef-
pen niet met de handen werkenden een te
grooten invloed heeft op het wereldbestel.
En wij aarzelen niet uit te sprekenr, dat de
omwenteling van dezen tijd een totale mis
lukking zou worden, dat alle leed en rouw
tevergeefsch zouden zijn, als er niet een
wereld uit te voorschijn kwam, die volledig
recht liet wedervaren aan de handen, die
het ruwe werk op en in den grond, die ons
allen voedt, met blijmoedigheid verrichten.
Hier en nergens anders ligt de kern Van den
grooten strijd, dit zijn de twee werelden die
botsen: de wereld van den arbeid om den
arbeid en. de wereld van de arbeidsv er ach
ting, de wereld van de werkers en de wereld
van de plutocraten met de schoone handen,
maar den modder, de vuiligheid in het hart!
Wij, die groot werden bij een eenvoudigen
eerbied voor den ar
beid, die onze vaders
als boeren of am
bachtslieden van na
ture in zich omdroe
gen, Jtuij hebben het
in het verleden altijd
als een smaad aange
voeld, als daar de z.g. leiders van 't politie
ke leven niet ophielden met hun verachting
voor den arbeid uit te schreeuwen, als een
valsche vergoding van kennis en wetenschap
niet ophield, 't bestaan van mïllioenen wer
kers te vergiftigen met op allerlei manieren
in de harten der arbeiderszonen 't verlangen
te wekken naar een zoogenaamd hooger le
venspeil. Hoevelen zijn daardoor mislukt op
kantoren en op schoolbanken, die pracht-
- kerels hadden kunnen worden in een eer-
'zaam handwerksberoep of achter den ploeg!
Hoevelen hebben hun gemoedsrust opgeof
ferd aan minderwaardige practijken in een
overbelast handelsleven, dat zich overeind
moest houden, hoe dan ook, omdat een han
delsman meer in tel was dan een werk
man!
En hoeveel gezonde volkskracht is daardoor
kapot gegaan, hoeveel vreemde schobbers
hebben van deze geestesgesteldheid gepro
fiteerd om, zonder ooit een slag werk te
doen, zich rijkdommen te vergaren en met
die rijkdommen volHomen ongerechtvaar
digde machtsposities! t
Ja, nergens duidelijker hééft zich ooit de
noodlottige invloed van volksvreemden geest
geopenbaard dan door den stijgenden ach
teruitgang van de arbeidswaar deering, die
de beste eigenschap van de germaansche
volken immer was en blijven moet.
Heel de, natuur ,heel de geaardheid van on
zen bodem en ons klimaat zijn ingesteld op
een nooit ophoudenden arbeidsplicht van
den mensch, die hier leven wil, alles, wat
hier gewonnen kan worden aan levenswaar-
dé eischt den arbeid der handen. Dat bepaalt
ook den aard der hier gewortelde, der hier
thuis behoorende menschen. Wie dezen aard
niet heeft, die hoort hier niet! Denk maar
eens na over allerlei volksgezegden, over
oude volksverhalen, Óver legenden en sagen
van ons ras en ons volk, overal vindt ge
verachting van den nietsnutter, die liever
lui is dan moe, overal vindt ge spot met
praatjesverkoópers, die zonder werken
trachten den kost te winnen. En naar den
anderen kant, overal vindt ge hoogachting
voor de ijverigen werker, die met lust zijn
taak vervult en er zijn hoogste eer in vindt,
goed, degelijk werk af te leveren.
Sedert evenwel de volksvreemde geest van
wetenschap? Tegenover het nieuwe, dat door
de wetenschap wordt voortgebracht? Over het
algemeen gezegd, zeer sceptisch en ondank
baar, als hij er het eerst mede in aanraking
komt. Hij moet eerst zien wat het is en wat
er uit groeit, dan pas begint hij zich er ver
trouwd mede te gevoelen.
Doch deze vaak ondankbare houding tegen
over diegenen, die de wetenschap beoefenen, is
heelemaal ongegrond, want indien het leven
van vandaag de voorlichting zou moeten mis
sen, die de wetenschap ons schenkt, dan zou
den wij op een dood punt zijn beland, een punt
waarop wij als boeren vooral het niet lang
zouden kunnen uithouden. Want juist wij
willen leven zien, overal en waar wij zijn,
omdat wij boeren zijn.
De wetenschap is geen onbelangrijke factor,
maar noodzakelijk en als er dan ook een zoon
den niet op.werken gestelden Oosterling zich
meer en'meer wist in te dringen, nam de
eerbied voor den arbeid af en steeg de zin-
looze vereering voor blanke handen en
gladde tongen.
Al ware 't nergens anders om, dan moest om
deze eene reden al terwille van ons zelfbe
houd een einde worden gemaakt aan dezen
valschen, dezen vreemden geest
Ons volk zal weer een volk van geëerde
werkers met de handen moeten worden, ge-
eerde boeren ,die hun plicht doen op den
akker, geëerde ambachtslieden in de werk
plaatsen, geëerde visschers op hun sche
pen ,die niet toelaten, dat niet-werkers hun
de vruchten van hun zwoegen ontnemen, dat
ziji die met de tong en met de handen alleen
maar praten, het heertje spelen.
Deze boodschap is niet nieuw zij is ver
kondigd ook voor den tienden Mei 1940,
maar zij mocht toen niet klaar èn duidelijk
door Neerlands gouwen klinken. Die zoo
spraken werden eerst uitgelachen, toen be
spot en gehoond, daarna als verraders ge-
brandmarkt door hen, die zich door deze leer
bedreigd gevoelden, omdat zij wisten, dat
met het vèldwinnen van die leer van den
arbeid hun rijk der handige luiheid uit zou
wezen.
Door deze houding moest komen, wat ge
komen is, laat ons volk dit nu toch eindelijk
eens gaan begrijpen. En laat het ook einde
lijk eens gaan begrij
pen, dat alle gejam
mer over verloren
waarden zinloos is,
omdat, wie eerlijk
werken wil en wer
ken kan niets verlo
ren heeft, maar slechts
winnen kan het uitbannen van den ouden
geest van lijntrekkerij en arbeidsschuwheid.
O, zeker, er zijn er, die van hun standpunt
reden hebben om te huilebalken dat zijn
zijwier rijk op een einde liep toen de le
gers van de voor het recht van den arbeid
strijdenden, de legers, die zij bespot en ge
hoond hadden, voor hun neus stonden. Wij
behoeven ze niet nader aan te duiden. Zij
doodverven zichzelf en wie oor en heeft om
te hooren, die kan het verstaan. Kort gele
den kwam door de joodsche radioschreeu-
ivers \Lit Engeland den raad aan onze boeren
om vooral niet diep te ploegen, want dan
zou het zaad in den zomer niet gedijen, dan
zouden de akkers gauw uitdrogen en dan
zou een slechte oogst de Duitsche overwin
ning onmogelijk maken!
Zoo kan natuurlijk alleen de geest spreken,
die den eerlijken arbeid veracht. Wie wezen
lijk. boer is, die kan alleen zijn werk zoo
doen, dat het goed is en vrucht voortbrengt.
En wie met zulke middelen zijn strijd voert,
die getuigt daarmee van den duivelschen
geest, welke hem bezielt, een geest, waarvan
wij ons slechts met verachting kunnen af-
keeren, als onze geest nog gezond is.
Is het niet zoo, dat wij bij al, wat wij doen,
willen vragen: Heer zegen den arbeid onzer
handen?
Zoo althans moet het zijn, wil het goed we
zen en wij strijden onzen strijd om een
volk van dezen geest terug te vinden door
het uitdrijven van den geest, die het werk
der handen vervloekt.
Heer, zegen het werk onzer handen, opdat
zij een nieuw volk een nieuwe toekomst mo
gen verzekeren, waarin de eer van den ar
beid ook de vrede van den arbeid bestendi
gen kan.
Deze vrede ontstaat daar, ivaar ieder zijn
rechtmatig deel van de oogst verkrijgt, dank
zij een leiding, die de vruchten van den
arbeid waardeert.
Wij hadden een overheid, die niet terug
schrok voor het vernietigen van die vrucht
als er niet aan verdiend kon worden door
witte-handen-sjacheraars. Die overheid
heeft het lot ondergaan, dat zij verdiende.
Het is nu aan ons om met een nieuwe over
heid den zegen over het werk onzer handen
weder waardig te worden. D. v. d. B.
uit ons boerenvolk zich geroepen gevoelt de
wetenschap te beoefenen, laat hem dan gaan;
laat hem studeeren, want hjj kan ons boeren de
toekomst mede helpen verzekeren. Ilfc zou zelfs
heel graag zien, dat een boer zijn zoon, die zich
geroepen gevoelt te studeeren, dus geen zoon,
die kantoorklerkje of stenografist wil worden,
zooveel mogelijk hielp en vooruit trachtte te
brengen, want een zoon van ons boerenbloed
moet de gelegenheid gegeven worden zijn volk
te dienen, in de natuurlijke behoeften, dus zijn
volk te dienen met scheppenden arbeid, onver
schillig op welk gebied.
Alleen dan, wanneer ons volk een wetenschap
bezit, die door zijn natuurlijke roeping in het
organisch geheel in dit leven zijn taak vol
brengt, kan dit volk weer een gezond deel zijn
van het wordende Europa.
WOUTER BONNES.