OMDAT HET MOEST!
cn Oolk
bréngt
Achter den ploeg
Terwijl ik deze regels schrijfstaat de tien
de Mei voor de deur en sinds twee jaar is
dat een dag van groote historische beteeke-
nis voor ons volk. Voor velen nog altijd een
dag van pijnlijke beteekenisvoor velen een
dag van wrok, voor anderen een dag van
rouw, maar in toenemende mate toch vooral
een dag van bezinning en van spijt.
Een dag van bezinning op wat er dien tien
den Mei 1940 gebeurde en van spijt omdat
dit gebeuren moest.
Onlangs besprak ik met een algemeen be
kenden en in boerenkringen hoog gewaar-
deerden bejaarden Nederlander de houding
van Ons volken van een deel van onze boe
ren, die toch den naam hebben, menschen
van de werkelijkheid te zijn.
Ik drukte er mijn verwondering over uit,
dat een instelling als de Landstand nog zoo
scherp bestreden wordt, in het bijzonder van
geestelijke zijde en dat dit nog weerklank
vindt ten plattelande.
Och, was het weerwoord, het mankeert
hieraan: het volk begrijpt nog niet, dat er
gebeurde, wat gebeuren moest. Breng dat
Nederland aan het verstand en we zijn
klaar.
Is met deze opmerking niet precies gezegd,
waar het aan hapert?
Er is in de twee jaren na onzen vier-en-een-
halven-daags chen oorlog veel gebeurd, maar
niet dit eene: het Polk in al zijn lagen be
grijpt nog niet dat het niet anderkon of
het moest gaan, zooals het ging. Men is over
het algemeen weV genezen van de z.g. „En-
gelsche ziekte", men weet o&k al door de
Britsche oorlogsmethoden wel, dat het zulke
brave broeders niet zijn in Londen, maar,
zoo zegt men dan, dat is allemaal best en
wel, het neemt niet weg, dat wij de Duit-
'sc/hers niet geroepen hebben en ze hadden
hier niets te maken Dit noodlottige misver
stand mag van een te waardeeren gevoel
van eigenwaarde als Nederlander getuigen,
het moet toch verdwijnen en het moet zoo
gauw als het kan verdwijnen.
Het moet plaats maken voor het besef:
Duitschland kon niet anders, het had een
hoogen plicht, die Qwong tot dit optreden en
het is de houding van hen, die Nederland
zeiden te regeeren, waaraan we veel van
onze zorgen van nu te wijten hebbèn.
Daarom dunkt het me goed, hier nog eens
een paar openhartige opmerkingen te ma
ken.
Over het algemeen is de boer in het verle
den niet gevoelig geweest voor het politieke
gedoe en gingen vragen van staatkunde
langs hem heen. Zijn ingeschapen besef voor
orde der dingen zei hem, dat ieder zich
moet geven op de plaats waar hij van na
ture geroepen is en die plaats is voor den
boer het bedrijf van den morgen tot den
avond. De kunstmatige wereld, die om de
aloude boerengemeenschap heengroeide en
deze in velerlei opzicht overwoekerde, miste
evenwel dat ordebesef en bood ontwikke
lingskansen aan een maatschappelijk stelsel,
dat in zich zelf kunstmatig was. Elk gezond
evenwicht raakte zoek, de zoogenaamde
staatslieden, met behulp van dat stelsel in
het bezit geraakt van een machtsinstrument,
dat zij niet op de voor het volk heilzame
wijze wisten te hanteeren, verstonden de
houding van het hoerendom niet, leg'den die
uit als domheid en meenden, met de boeren
te kunnen doen, wat zij wilden.
Maar achter deze zoogenaamde staatslieden
stonden de werkelijke machten, die drom
mels goed wisten, wat een boer waard was
en die er daarom voortdurend op uit waren
om dien boer klein en zwak te houden, om
dat, zoodrahij zich zijn grootheid en zijn
kracht bewust werd, hun spel uit zou zijn.
Daarom werd in den vorigen wereldoorlog
een internationale politiek gevoerd, die
vooral het Duitsche hoerendom, als grootste
landgroep van Europa, moest verzwakken.
De ouder en onder ons, die belangstelling
hebben voor "vragen des tijds, zullen zich
herinneren, hoe destijds de Duitsche veesta
pel werd vernietigd, hoe het varkensbestand
werd uitgeroeid pn hoe, na den vrede van
Versailles van dat uitgemergelde veebestand
zoo. goed als alle fokmateriaal moést worden
uitgeleverd als oorlogsschatting. Zelfs geiten
en schapen ontbraken niet op de lijsten van
het zoogenaamde vredesdictaat.
De bedoeling was tweeledig: de Duitsche
volkskracht moest in> de nerven gekraakt
luorden en de Eurqpeesche voeldselmarkt
moest geheel afhankelijk worden gemaakt
van het buitenland.
Daarmee immers zou de overheerschende
positie van het Engelsch-Amerikaansch-
Fransche blok verzekerd worden en de ban
kiers als de Rotschilds en de Morgenthaus
en zooveel anderen, die in dit blok'den toon
aangaven, zoi+flen de wereld in handen heb
ben.
En voor het geval, dat Duitschland nog eens
weer tot iets in staat mocht geraken, liet
men het bolsjeivistische Rusland omhoog
komen als een voortdurende bedreiging in
den Duitschen rug. Economisch van het
Westen afhankelijk, militair in het Oosten
bedreigd, zoo was Germanië een welbe-
waakte gevangene meende men. Een ring
van vazalstaten omringde Duitschland als
een cordon cipiers, die gehoorzaam deden
wat hun geboden was
Bij die cipiers behoorde ook Nederland.
Nederland;dat<- van nature aansluit bij
Duitschland, dat den Rijnmond beheerschte,
dat betangrijke voedseloverschotten kon le
veren aan de naburige industriegebieden,
dat koloniale producten leveren kon en in
ruil industrieproducten betrekken. Dat
vanouds een belangrijk rol gespeeld had in
het Duitsche economische leven en dat
nauwe betrekkingen van bloedverwantschap
onderhield, de eeuwen door. Dat Nederland
moest de eerste onder de cipiers wezen en
het werd de eerste. Hier ligt de bron van
het kwaad.
Er zijn menschen, die de schouders ophalen,
als men er aldus met hen over spreekt en
die zeggenwat zou ons kleine landje te
b'eteekenen gehad hebben. Het paste in de
propaganda-acties van het machtig Albion
van weleer om ons klein te houden en waar
achtig, men slaagde er in, ons volk wijs te
maken, dat het klein was en weinig te be
duiden had.
In dat besef van onmacht ligt de verkla
ring voor veel, dat we lieten gebeuren. Wij,
klein landje, we hadden immers de wereld
markt noodig? En de wereldmarkt, dat was
Engeland, dat was Amerika.
Die wereldmarkt moest onze boter hebben
en ons vleesch en onze eieren en onze toma
ten en onze sla en als de wereldmarkt „nee"
zei, dan zaten we in zak en asch en boden
aan voor alle prijzen.
Engeland tyocht onze boter voor een krats
en zei men hier: we moeten de markt be
houden. Maar als onze boter in Engeland
was dan werd ze daar verkocht voor prima
Australische of prima Nieuw-Zeelandsche
boter en zoo maakt-e men daar propag'tnda
voor de producten van de eigen dominions
met de boter, die wij als het ware wegga
ven en waaraan de Unielever geld verdien
de terwijl de boer er aan kapot ging. Als
Duitschland ook wat invoeren wilde, dan
■legde men daar heffing op, zooals met de
eieren en die heffing diende omden
export naar Engeland te betalen. Zoo zette
men bet Duitsche volk af om Engeland te
vrind te houden en dat heette dan bescher
ming van afzetmarkten voor een betere toe
komst.
Dan werd Duitschland zich zijn boerenaard
en zijn kracht als werkend volk bewust en
het zei tegen Engeland en diens genooten:
we hebben er genoeg van, we zullen eens
zien, wat we kunnen.
Toen begon heel dé bende te krijschen over
het Duitsche oorlogsgevaar.
Het gevaar, dat er niet geweest zou zijn als
men een gezond Duitschland zijn bestaan
gegund had.
De wereld werd te wapen geroepen tegen
ontwakend Duitschland.
En wederom moest Nederland meedoen. En
Nederland deed mee. Het schafte duikboo-
ten aan naar modellen vande Brit
sche vloot, het kocht vliegtuigen en schil
derde die precies zoo als de Engélschen
hun machines, het bouwde vestingwerken,
die den Fransch-Belgischen Maginotgordél
moesten verlengen en het sloot geheime
bondgenootschappen met de geallieerden.
Deze feiten zijn bekend, maar men begrijpt
ze niet.
Als Nederland eens gezegd had: wij zijn niet
klein. Wij zijn groot, want wij zijn een we
reldrijk, dat alles op de markt kan brengen
en dat een groote historie en een rijke cul
tuur heeft, wij hebben lak aan Amerika efo
Engeland en wie dan ook en wij doen zaken
met onze natuurlijke relaties?ziet het zou in
de wereld heel anders geloopen zijn.
Wij hadden op gezonde wijze aan het nij
pende Duitsche grondstoffengebrek tegemoet
kunnen komen en er mag met recht aan ge
twijfeld worden of de oorlogsstokers van
Londen en Washington den moed gevonden
hadden voor hun houding, als wij niet
hadden meegedaan.
Maar wij deden mee en daarom m est
Duitschland als eisch van zelfbehoud doen,
wat het gedaan heeft.
Dat is heel eenvoudig.
Maar er is meer. Met het vernietigen van
de Germaansche boerenvolken zou ook ons
volk roemloos ten onder gegaan zijn. Hoe
ver we al op weg waren dat hebben toch
de noodlottige jaren jna 1929 duidelijk ge
noeg bewezen.
Wij zwak Rusland in het Oosten immer
sterker, Engeland en Amerika bereid tot elk
accoord met den bolsjewiek het is toch
zoo klaar, waar dat op zou zijn uitgeloopen.
Ook dat mocht Duitschland als leidend Ger-
maansch volk niet riskeeren en ook daarom
moest het zich in het Westen dekken om
vervolgens in het Oosten te kunnen toebij
ten.
Zóó is de tiende Mei als een dag van de
noodzakelijkheid in onze geschiedenis geko
men.
Zien en erkennen we dat eenmaal, dan ont
staat ook dat vaste vertrouwen dat al
honderdduizenden bezielt en dat steeds
meerderen grijpt, het vertrouwen, dat met
de overwinning der Germaansche en andere
Europeesche legers zich een ware bevrij
ding voltrekt.
Die bevrijding zal allereerst de boetenvol-
ken weder op hun plaats zetten. Want daar
gaat het als het er op aankomt om: zijn Eu
ropa's boeren in staat om hun roeping te
vervullen naar de hoogste orde, dan is de
toekomst zonder cipiers verzekerd.
En bij het aanlichten dier toekomst zeggen
wij: het spijt ons, dat het zóó moest,
maar moeten deed, het en eens zullen wij
dankbaar zijn, dat het gebeurde, want nu
is er geen moordende wereldmarkt van
bankiers meer baas over ons doen en laten,
nu zaaien en oogsten we voor eigen volk
en' voor redelijk loon, nu- kunnen we volop
boer en tuinder en visscher wezen en ont
vangen we loon naar werken.
Het moest, daarom is het goed en daar
om bouwen we mee aan de nieuwe toe
komst, als boeren, zonder politiek gemier en
vrij van dommen haat en verlammend
wantrouwen. D. v. d. B.
II# I
voor de week van 1 7 tot 23 Mei 1 942
ZONDAG 17 MEI wordt van 8.158.30 op Hilversum I
in de serie: „De zin van het Boer zijn" eèn onderwerp
aangesneden, dat iedereen zal interesseeren, namelijk:
„Boeren en beurzen. Tekst van Dirk van de Bospoort,
MAANDAG 18 MEI geeft van 13.00—13.15 op Hilversum I
weer „Het Actueel Nieuws voor Boer en Tuinder".
Landmans Lust brengt van 18.0018.30 uur een luis
terspel op Hilversum I, van Martin van de Broek,
getiteld: „Brabant werkt". Het voert ons'mee naar
den Biesbosch, waar men druk bezig is nieuw land
in cultuur te brengen. Het geeft ons tevens een indruk
van de stuwende werking, die een verantwoordings-
bewust journalist bij dergelijke gelegenheden kan
Uitoefenen.
DINSDAG 19 MEI spreekt van 13.0013.15 uur Ds. W. E.
M. Eggink op Hilversum I in de serie: „Boerenland in
Boek en Krant" over: „Boerenland, dit keer per
krant".
Van 10.4011.00 uur hooren we verder nog op Hilv. II
een uitzending, getiteld: „Zuivel op zuivel gaat naar
den Duivel". Het geeft ons een beeld van de boter- en
kaasbereiding vroeger op de boerderij en nu in de
fabriek. Samenstellers zijn K. van Dorp en D. Hid-
dinga.
Van 18.0018.15 uur hooren we over Hilv. I een lezing,
getiteld: „Hoe dénken wij vrouwen over den Land
stand?"
WOENSDAG 20 MEI wordt» van 13.0013.15 uur op
Hilversum I een reportage gebracht over „Het fokken
van volbloed Arabieren". De Verslaggever H. P. Wou
wenaar brengt een bezoek aan het bedrijf van den
bekenden Arabieren fokker T. J. Barlagen te Reicler-
wolderpolder.
In de serie „Uit Neerlands Gouwen" houdt de heer
J. Delsing van 14.1514.30 uur op Hilversum n een
voordracht in Limburgsch dialect over „De Vosganger".
DONDERDAG 21 MEI wordt van 13.0013.15 uur op
Hilversum I weer een lezing gehouden over „De Land
stand aan het werk". Dit keer zal worden gesproken
over „De taak van Hoofdafdeeling IV: Beheer, Voor
lichting en Statistiek".
VRIJDAG 22 MEI beluisteren we om 10.40 op Hilv. II
weer een „Streekcultuurprogramma", samengesteld
door H. P. Wouwenaar, dat ons brengt: In en om
Winschoten: Hoofdstad van het Oldambt en Wester-
wolde.
Van 13.0013.15 wordt er over-Hilversum I weer een
uitzending gebracht inhet kader van den Productie
slag 1942.
ZATERDAG 23 MEI brengt verslaggever D. Hiddinga van
13.0013.15 uur op Hilv. I een reportage, getiteld:
„Alle visschen zwemmen in het water", waarbij het
een en ander verteld zal worden over de.Binnen-
visscherij.
A. J. Herwig spreekt van 14.4515.00 uur^over Hilv. II
overr „Het kweeken van winterandijvie, postelein,
zomerwortelen en late boonen".
Dirk van den Hul spreekt van 19.1519.30 op Hilv. I
in de bekende serie: „Als ik het voor het zeggen had"
over: „Werken is geen schande".