suikerbieten
De standruimte
bij
De Landstand
Naar bosch en heide
in Zeeland
Dezer dagen verzocht een landbouwer ons een
artikeltje te willen schrijven over de standruimte
bij suikerbieten, omdat hij van meening was, dat
door zijn collega's-bietenteelers nog veel te weinig
rekening gehouden wordt, met wat een groot
aantal onderzoekingen op dat gebied he.bben uit
gewezen. Gaarne voldoen we bij dezen aan dat
verzoek, te meer, omdat wij zelf ook overtuigd
.zijn, dat door velen de afstanden te groot ge
nomen worden, wat noodzakelijk moet leiden tot
een lagere productie. Herhaaldelijk is er van ver
schillende zijden, maar speciaal door het Insti
tuut voor Suikerbietenteelt te Bergen op Zoom op
aangedrongen, de standruimte te verkleinen. Het
succes kon echter grooter geweest zijn!
Waar het er onder de tegenwoordige tijdsom
standigheden meer dan ooit op aankomt, de pro
ductie van onzen Nederlandschen bodem te ver-
hoogen, achten wij het van belang, nu binnenkort
het opéénzetten der bieten weer een aanvang
neemt, er bij de telers nogmaals op aan te
dringen het aantal planten per H.A. zoo mogelijk
wat op te voeren. Hier komt nog bij, dat door
gebrek aam voldoende meststoffen getracht moet
worden, van het in den bodem aanwézig planten-
voedsel zooveel mogelijk profijt te trekken en
dat kan o.a. door de standruimte bij de bieten" te
verkleinen.
Menigmaal wordt in het dagelijksch leven nog
beweerd dat de beste bieten verkregen worden
van perceelen, waar de stand over het algemeen
wat ruim is. Dit geldt echter alleen voor de
bieten zelf. deze zijn wat grooter en dikker en
dus zwaarder per stuk, maar wat ze in gewicht
winnen, verliezen ze in aantal en dit geeft juist
den doorslag. De opbrengst kan niet op tegen
-die van een .perceel met nauweren stand, aan
genomen' natuurlijk, dat alle andere omstamdig-
heden gelijk zijn. We kunnen ons best voorstellen,
dat het "een landbouwer voldoening schenkt,
wanneer zijn collega's zijn gave, groote bieten
bewonderen, die hij op de los- of laadplaats
levert, maar latervolgt de afrekening van de
fabriek endie zou wel eens tegen kunnen
vallen.
Hoe staat het nu met het aantal bietenplanten,
dat gewoonlijk op de practijkvelden aangetroffen
wordt
Dr. van Ginneken zegt, dat het aantal gewoon
lijk schommelt tusschen de 50.000 en de 70.000
per H.A., maar dat ook nog lagere en hoogere
getallen aangetroffen worden. Op grond van een
groot aantal proefnemingen is het I. v. S. tot
de conclusie gekomen, dat er op één H.A.
minstens 63.000 planten aanwezig moeten zijn,
aangezien de opbrengsten beneden dit getal sterk
dalen. Nu werden in 1933 271 practijkvelden na
gegaan en daarbij bleek, dat in 172 of ruim 63%
van de gevallen het aantal bieten beneden de ge
stelde eisch bleef. In 1934'was dit het geval met
176 perceelen of 50% van de 300 gecontroleerde
velden. Deze cijfers hebben betrekking op bieten
velden, die in Westelijk Noord-Brabant gelegen
waren, dus in een streek die er overigens op het
gebied van de bietencultuur zijn mag.
Enkele jaren vroeger heeft men een dergelijk
onderzoek verricht inr Noord-Holland en hier was
de toestand al niet veel beter. Van de 42 gecon
troleerde perceelen bleken slechts 13 aan den
eisch van het Instituut te voldoen.
Zoo was dus de toestand een jaar of 8 a 12 ge
leden. Onderwijl is er wel eei^ige verbetering
gekomen, doch deze is, we merkten het boven
'reeds op, nog lang niet algemeen.
Het ligt niet op onzen weg, alle standruimte-
proeven van het I. v. S. hier te vermelden, maar
we willen er toch iets van meedeelèn.
In 1934 steeg b.v. de opbrengst van een H.A.,
toén men het aantal planten van 40.000 tot 62.500
opvoerde, met ruim 6%. Niet alleen het totale
gewicht ging vooruit, maar ook het suikergehalte
en het gewicht aan koppen en bladeren. Een
groot aantal andere proeven leidden tot hetzelfde
resultaat.
Zoo zegt o.a. de Commissie uit bevordering der-
Suikerbietenteelt te Groningen in haar Rapport
over 1939: „Gebleken is, dat de opbrengst be
langrijk grooter wordt, naarmate het aantal
- planten per H.A. toeneemt. Ook wanneer we
meer dan 70.000 planten per H.A. krijgen, is nog
oogstvermeerdering te verwachten." Verder
wordt nog dezen raad gegeven: „Zorg voor een
zoo groot mogelijk aantal planten per H.A. en
er is veel kans, dat de opbrengst grooter wordt."
Niemand zal willen beweren, dat in vergelijking
met "andere landen hier de bietenteelt niet op een
hoogen trap staat. Dit is volkomen waar, doch
in één opzicht komen we toch te kort, n.l. in het
aantal bieten per K.A. Zoo wordt b.v. in Zweden
en Duitschland aan de bieten een veel nauwere
standruimte gegeven dan hier te lande, wel een
bewijs,-dat men daar ook overtuigd is, dat het
de opbrengst ten goede komt.
Het spreekt echter vanzelf, dat men het aantal
planten niet onbeperkt kan opvoeren; er is een
grens, die men zonder schade niet kan over
schrijden. Doch dit hoeft de bietentelers er niet
van af te schrikken om het aantal planten op te
voeren, want volg'ens het I. v. S. is deze grens
in de practijk nog lang niet bereikt. Er zijn zelfs
proeven bekend, waarbij het aantal planten per
H.A. tot 100.000 en zelfs aanmerkelijk daarboven
opgevoerd werd, terwijl de wortelopbrengsten en
de gehalte's nog altijd stegen. Van de honderden
in 1933 en 1934 door het I. v. S. gecontroleerde
practijkvelden, was er evenwel geen enkel, dat
meer dan 86.000 planten per H.A. telde. Ver
moedelijk ligt de bedoelde grens voor baldrijke
bieten, dus op een zeer vruchtbaren grond bij
ongeveer 100.000 planden per H.A.
Aan vermeerdering van het aantal planten zijn
echter ook nadeelen verbonden, zooals hoogere
rooikosten, meer tarra, benevens hoogere ver
voer- én verplegingskosten. In de meeste ge
vallen zal echter de balans ten gunste van de
nauwe standruimte doorslaan. Hier komt nog
wat bij, n.l. dat een dicht gewas gewoonlijk min
der last heeft van de bladluizen en dientenge
volge van de vergelingsziekte, die door die luizen
wordt overgebracht, factoren, die eveneens ge
wicht m»de schaal leggen.
We komen thans tot de vraag: Hoe kunnen we
aan den minimum eisch van net I. v. S. voldoen?
Naar gelang van de breedte der zaaimachine,
wordt er gewoonlijk gezaaid oi eei. rijenafstand
van 331/:?, 36 en 40 c.M. Een grootere afstand is
zeker niet gewenscht, daar het dan te lang
duurt, voor de grond voldoende bedekt is, wat
aanleiding kan geven tot verslechtering der
structuur en tot ontwikkeling van onkruid. Door
de kleinste rijenafstand, dus 33V.3 c.M. te nemen,
kan men het aantal planten het gemakkelijkst
opvoeren. Wil men echter persé vasthoudenaan
een rijenafstandvan 36 of 40 c.M., dan zal men
het gewenschte aanbal plante-1 alleen kunnen ver
krijgen, door den df stand in de rij te verminderen.
Theoretisch is gemakkelijk na te gaan^hoever de
planten in de rij bij. de verschillende rijenaf-
standen van elkaar moeten staan, om het doel
te bereiken. Maar in de practijk is het uiterst
moeilijk dit gedaan te krijgen, want de planten
staan in de rijen maar zelden zóó, dat ze vol
komen aaneensluiten. De groctere en kleinere
openingen zullen tengevolge hebben, dat bij het
doorhakken de afstanden grooter worden, dan de
bedoeling is, zoodat het vereischte aantal planten
niet verkregen wordt. Verder moet men niet ver
geten, dat bij het doorhakken, opéénzetten.
wieden en verder door plantenz'ekten en vreterij
nog menig plantje verdwijnt. Alles in aan
merking genomen, kunnen we met Ir. de Haan
gerust aannemen, dat het werkelijk aantal plan
ten, dat men overhoudt, wel gemiddeld 15
kleiner uitvalt, dan de bedoeling is.
Bij het doorhakken moet reeds met dit verlies
rekening gehouden worden en daarom verdient
het aanbeveling, het volgende in acht te nemen:
Bij een rijenafstand van 33V3 c.M. gebruike men
een hak van 38 c.M., zoodat de plantjes op
een afstand van 40 c.M. komen te staan.
Bij een rijenafstand van 36 c.M. neme men een
hak van 35 c.M., zoodat hier de onderlinge
afstand in de rij 37 c.M. wordt en bij een rijen
afstand van 40 c.M. gebruike men een hak van
OOR het meerendeél der Zeeuwen is het
bosch- en heidelandschap een onbekend iets. De
meesten hebben er wel eens wat over gelezen
of van gehoord, maar het werkelijk zelf kennen,
zoover as het nog nooit gekomen. En toch zul
len er velen onder zijn, die 'wel eens gedacht
hebben: ,,Ik zou ook wel eens een dag door wil
len brengen ii\. de bosschen of op de hei". Wan
neer ze dit werkelijk wel eens gedacht hebben,
waarom de uitvoering van die gedachte dan niet
tot werkelijkheid gebracht? Het is voor den
Zeeuw toch zoo gemakkelijk Om dit te doen en
dan zeker voor diegenen, die in het Oostelijk
deel van Zeeland wonen.
Ik denk hierbij aan de uitgestrekte bosschen en
heidevlakten in de omgeving van Bergen op
Zoom. Ten Zuiden van de spoorlijn Bergen op
ZoomRoosendaal tot aan de Belgische grens
was het practisch één aangesloten geheel van
bosch en hei. De laatste jaren zijn natuurlijk
ook hier reeds groote gedeelten ontgonnen, maar
toch treft men er nog zeer veel ongerepte natuur.
Een bijzonder mooi gedeelte is hier de zgn.
„Wouwsche Plantage'', waarin gedeelten als
„Klein Zwitserland" en de „Borgvlietsche Duin
tjes" in het bijzonder vermeldenswaard zijn.-
Ook treft men nog zeer mooie vennnetjes aan,
zooals bijv. het „Bloempjesven". Wanneer men
daar komt in den tijd, dat de waterlelies bloeien,
is zoo'n ven een nooit te vergeten lust voor het
oog.
De „Borgvlietsche Duintjes" is een gebied van
31 c.M., zoodat de plantjes een onderlingen
afstand krijgen van 33 c.M.
Als men op bovenstaande wijze -te werk gaat,
zal men bij een regelmatigen stand van het ge
was er in slagen, het aantal planten per H.A.
op ongeveer 63.000 te brengen, mits men slechts
kleine bosjes laat staan. Wil men echter het
aantal opvoeren tot 70.000, of nog hooger, dan
zal men nog smallere hakken moeten gebruiken.
Wie b.v. 70.000 planten per H.A. wil hebben, zal
bij een rijenafstand van 331/» c.M. een hak van
hoogstens 34 c.M. dienen te nemen.
Is de stand echter zeer regelmatig, dan zal met
succes gebruik gemaakt kunnen worden van een
wiedmachine. Men laat hierbij dan bosjes staan
van een lengte van 5 a 7 c.M. Bij een rijenafstand
van 33V3 c.M. kan de breedte van de hak dan
33 a 35 c.M. bedragen. Uit den aard der zaak is
het een heel secuur werk en men zal er alleen
voldoening van hebben, wanneer het met de
noodige zorg geschiedt en dan nog alleen bij een
behoorlijk gesloten stand. Is dit laatste niet het
geval, dan wordt het aantal open plaatsen te
groot en doet men verstandiger van de hak ge
bruik tè maken.
Wij meenen met het bovenstaande aan het verzoek
van den landbouwer-bietenteler gevolg gegeven
te hebben en spreken tevens de hoop uit, dat dit
artikeltje er eenigszins toe bij mag dragen, dat
bij de bietencultuur meer^dan tot dusver, met
een rationeele standruimte rekening' gehouden zal
worden, want dit is in het belang der productie.
M.
zandverstuivingen. Walmeer men voor de eerste
maal in zijn leven dit wondermooie plekje Bra-
bantsch natuurschoon aanschouwt, die witte
zandvlakte, omzoomd door het groen van den
nen en sparren,- is men beslist een oogenblik
stil.
En dan te moeten bedenken, dat vele Zeeuwen
deze gebieden niet kennen, hoewel ze voor hen
zoo gemakkelijk te bereiken zijn, men zou haast
kunnen zeggen voor het grijpen liggen.
Iedere Zeeuw of Zeeuwsche, die zich ervoor inte
resseert, zou ik willen aanraden eens een fiets
tocht te maken naar dit gebied.
Stal Uw fiets bij een cafétje aan de Antwerp-
schen Straatweg jen trek vandaar te voet de bos
schen in..
Vraag den weg naar het „Bloempjesven", dat
ongeveer een kwartier gaans is gelegen van den
driesprong van wegen Bergen op ZoomAnt
werpen—Zeeland, en trek vandaar verder naar
de Huijbergsche baan en vandaar naar de „Borg
vlietsche Duintjes".
U zult er U zelf een verwijt van maken, dat U
dit niet reeds veel eerder hebt gedaan.
Misschien is het voor U een goed idee voor den
Tweeden Pinksterdag.
L. A. A.
Nu het weer zoo mooi gaat wórden, willen
wij hier eens wijzen op de fietstochten die
in Zeeland naar bosch en heide gemaakt
kunnen worden. Tochten, dié ontspanning
geven en het lichaam versterken.
Inhoud Van no. 20, Vrijdag 22 Mei 1942
Pag-.
Boer- en Landarbeider 1
Achter den ploeg 2
Een en ander over noodgewassen 2
Het boventallige jongvee opruimen 3
Landbouwhuishoudschool te Terneuzen 3
De standruimte bij suikerbieten 4
Naar bosch en heide 4
Brabant aan den waterkant 5
Het Kadaster 6
De plattelandsvrouw 7
De landjeugd en de N.J.H.C. 8 en 9
Kleinveeteelt 10
De hof bij de boerderij 11
Nieuwe belastingen 12
Waarschuwing vergiftigingsgevallen bij
vee 12
Bewaarplaats van kippenmest 12
De nieuwe jachtwet 13
Voor onze fruitkweekers 13
Handelsberichten 14
Wat deze week bracht 15
Wat „Land en Volk" brengt 15
Nederland voedt zich zelf ,,16