fctgA/rUV4Jl-
JjuUt
HET SLACHTKONIJN
De huidige ioesiand in de pluimveehouderij
10
Uitsluitend Sporttype (Belgische haas) en Nut-
en Sporttype (Fransche Hangoor)
(Teekening Ir. M. Leverland)
In den vooroorlogschen tijd speelde het sport-
konijn in de konijnenteelt van ons land de
hoofdrol. Aan zijn gunstige eigenschappen als
vleeschproducent dankt het konijn echter de
geweldige belangstelling', die het thans van
alle kanten ten deel valt. Een goed slacht
konijn moet zoo snel mogelijk een flinke bout
leveren. Dit höudt twee eigenschappen in,
die het moet bezitten om als een bruikbaar
slachtdier in aanmerking te kunnen komen,
n.l.:
1. het moet een dusdanig type bezitten, dat
de mogelijkheid voor vleeschaanzet zoo
groot mogelijk is, m.a.w. het moet een uit
gesproken vleeschtype bezitten;
2. het dier moet snel groeien en liefst op
vrijwel alle leeftijden, dus ook reeds tij
dens den groei, voor de slacht gebruikt
kunnen worden.
Toetsen we den Nederlandschen konijnensia-
pel aan deze eischen, dan blijkt dat het ge
stelde doel nog niet is bereikt. Bij den ver-
oeren opbouw zal moeten worden uitgegaan
i an die rassen, welke het gewenschte type
het beste benaderen d.w.z. die rassen, waar
onder het grootste aantal dieren van het ge
wenschte type wordt gevonden. Een sterke
uitbreiding van deze rassen is noodzakelijk.
Het aantal dieren hiervan is helaas nog be
trekkelijk gering. Het verdient daarom aan
beveling, .de groote massa raslooze konijnen
in ons land om te kruisen met de geschikte
vleeschrassen, In een bepaald gebied zullen
hiervoor bij voorkeur goede rammen van één
ras en kleurslag gestationneerd moeten wor
den.
De eerste stap in de richting van den op
bouw van een slachtkonijnenstapel is te zor
gen voor voldoende dieren van het type, dat
men het beste aan kan duiden met „geblokt"
Zijn wij eenmaal zoover, dan is de vleesch-
voorzlening van ons volk door middel van
het slachtkonijn reeds zoover vooruitgebraeht
dat we meer dan tevreden mogen zijn. De.
eerstkomende jaren zullen hiermede wel ge
moeid zijn.
Het is bekend, dat ook binnen 't ras, het eene
andere. Zoo bleek uit voederproeven dat het
benoodigdie onderhoudsvoer bij de dieren
sterk wisselde.
De soberste dieren hadden per dag per kg. li
chaamsgewicht ongeveer 1.10 gr. verteerbaar
eiwit en ongeveer 14.5 gr. zetmeelwaarde noo-
dig, andere bijna het dutjbele, wat een ge
middelde gaf van 1.611??3 gr. verteerbaar
eiwit en 17.2218.47 gr. zetmeelwaarde per
dier per dag en per kg. lichaamsgewicht.
Als derde eisch voor onze konijnen zouden
we daarom moeten stellen dat het niet alleen
vruchtbare en levenskrachtige, maar ook so
bere dieren zijn. Door selectie toe te passen
zou een slachtkonijn gefokt moeten worden,
dat zoo voordeelig mogelijk produceert. Een
dergelijke selectie levert echter in de prak
tijk groote moeilijkheden, die vooral ook on
der de huidige omstandigheden de doorvoe
ring onmogelijk maken.
In een beschouwing over de productiecontróle
bij slachtkonijnen op grond van onderzoekin
gen op het proefstation voor pluimveeteelt
te Kiel-Steenbeek kwamen Fangauf en Dreijer
in 1940 tot? de conclusie, dat, afgezien van de
technische voorwaarden voor een dergelijk
onderzoek, het aantal fouten zoo groot kan
zijn, dat het uiterst moeilijk is om een me
thode te vinden die de productie in absolute
getallen vast legt. Zij konden dan ook aan
de hand van de door hen genomen proeven
geen practisch bruikbare methode aangeven.
Daarbij komt dan nog de uiterst belangrijke
vraag, in hoeverre - met het oog op de t" be
reiken resultaten in vergelijking met den
daaraan te besteden arbeid die een dergelijk
onderzoek vraagt - de uitvoering thans zin
heeft.
Selectie in de richting van het gewenschte
type is daarom voor de verbetering van de
konijnenstapel het eerste wat ons te doen
staat. Daarnaast is het voor de hand liggend
dat de fokker alleen de beste dieren van zijn
stam als fokdier dient te gebruiken en alles
wat minderwaardig is naar de raadpan laat
verhuizen.
De vraag, welk ras het voordeeligste is, moet
daarom afgemeten worden naar de beoordee-
ling van een ras als vleeschtype. Het beste
wordt dit type benadert door de Fr. Hangoor en
daarnaast door enkele middenrassen als de
Blauwe Weener, de Witte Weener, de Groote
Chinchilla en de Groot Zilver. De lichaams-
verhoudingen van de Vlaamsche Reuzen en
de Lotharingers zijn voor de vleeschproduc-
tie minder gunstig, terwijl deze twee rassen
bovendien een te sterk ontwikkeld beende
renstelsel hebben. Ze groeien eerst het sterkst
in de beenderen, daarna volgt pas de voorde
slacht benoodigde sterkere vleesch- en vet-
aanzet. De Fransche Hangoor daarentegen
heeft eerT in verhouding fijner skelet en
groeit direct ook in het vleesch, zoodat hij
reeds als halfwassen konijn voor de slacht
geschikt is en daarbij dan tevens reeds vet
levert.
De voedselvoorziening van ons volk is gebaat
door een vervanging van. zoowel raslooze als
de uitsluitend sportdieren zonder meer, dóór
de genoemde rassen, die als nutkonijn een
belangrijke vleeschproductie kunnen leveren
en bovendien een schitterend figuur op de
tentoonstelling kunnen maken. In verband
met de moeilijkheden om gedurende den e:r-
sten tijd een voldoende aantal dieren van de
ze rassen ter beschikking te krijgen, verdient
het aanbeveling de raslooze dieren, die thans
vrijwel alle in meer of mindere mate met
Vlaamsche Reus- of Lotharinger-bloed voe
ren, met rammen van de genoemde rassen te
paren. Hiervoor moet elk fokdistrict bij voor
keur één kleurslag van één ras kiezen. Een
éénkleurig slachtkonijn heeft het voordeel
dat de pelzen doordat zij in grootere hoeveel
heden van één kleur geleverd kunnen worden,
een hoogere waarde bezitten.
Rijksvoorlichtingsdienst voor de
Pluimveeteelt van de Directie van
den Landbouw te Beekbergen.
NOG steeds staan wij in afwachting wan
neer weer met den opbouw van onzen
pluimveestapel kan worden begonnen, ook al
zal deze uiteindelijk wel niet meer den vroe-
geren omvang kunnen verkrijgen," waarvoor
meerdere redenen zijn aan te voeren. Voot
het oogenblik hebben wij ons daarover niet
te bekommeren, aangezien de afbraak op een
zoodanige wijze moest plaats vinden; dat de
eerste jaren ongetwijfeld noodig zijn om tot
een pluimveestapel van een zoodanigen om
vang te kunnen komen, dat daarmede de
binnenlandsche eierenbehoefte kan worden
gedekt, terwijl onze fokbedrijven bovendien
nog wel in het geweer geroepen zullen wor
den, om in de Europeesche behoefte aan fok-
materieel te helpen voorzien.
Thans. staan wij er precies zoo voor als dit
vojig jaar het geval was, d.w.z. het zooveel
mogelijk handhaven van het op de foken
vermeerderingsbedrijven voorkomende pluim
veebestand, omdat van daaruit de heropbouw
moet plaats vinden, daarnaast het niet te
onderschatten totale aantal dieren, dat de
gezinshoofden mogen houden en verweg in
hoofdzaak uit koppeltjes van 10 of 15 stuks
dieren bestaat. Voor dit jaar werd de gelegen
heid gegeven deze dieren voor een gedeelte
door een jonge generatie te vernieuwen en
thans zullen zij, die daarvan gebruik hebben
willen maken, de kuikens al wel hebben loo-
pen, of krijgen zij deze straks als jonge hen
netjes van hun leverancier toegezonden.
Het voedselprobleem blijft even m'oeilijk ais
dit vorig jaar het geval was. De fok— en
vermeerderingsbedrijven terzijde latende, die
Immers een voedertoewijzing ontvangen,
overeenstemmende met het aantal dieren,
dat op hun bedrijf aanwezig mag zijn en is,
zullen de „vrije" dieren van de -bedrijfsvoort-
brengselen moeten leven. Thans zal dit wel
geen zorg baren, aangezien moeder Natuur
het tafeltje voldoende heeft gedekt, doch dit
geldt voor een kortere periode, dan men ge
meenlijk aanneemt. Straks moet er worden
bijgevoerd en dit bijvoeren zal voor een ge
deelte uit hardvoer moeten bestaan. De af-
geloopen winter heeft voldoende bewezen,
hoe noodzakelijk dit is, teneinde de hennen.
In conditie te willen houden, om van een
legconditie maar niet te spreken.
Men kan mais verbouwen, maar dan stuit
men direct op het bezwaar, dat de kraaien,
eksters en vlaamsche gaaieii de mais veror
beren, wanneer ze nog in den grond zit, -o(
er nauwelijks boven uit is gekomen. Vorig
jaar heeft men ons een rijksdaalder beloofd,
wanneer we op een oppervlakte van ongeveer
een halve bun,der ingezaaid maisland ook
maar één enkel opgekomen plant konden be
speuren en we hebben dien rijksdaalder niet
kunnen verdienen. Het schsffelijke gevogelte,
dat vroeger met wegschieten er onder kon
worden gehóuden, heeft elke vrees voor een
schietwapen verloren, zelfs voor een imita
tiegeweer in den vorm van een stok, waar
voor ze vroeger nog opvlogen ,doch dat thans
geen enkelen indruk, meer op hen maakt.
Rogge en tarwe voeren beteekent een onge
oorloofd onttrekken aan merischeljjk voedsel.
Op de algemeene vergadering van de C.L.O.—
controle heeft Dr Grashuis ook de kippen-
voedering besproken, waarbij deze eveneens
op de noodzakelijkheid van hardvoer voor het
pluimvee wees. Dr. Grashuis dacht in deze
aan een graanvoer in den vorm van haver,
wat dan van het paardenrantsoen zou kunnen
worden afgenomen. Waar deze thans meer
dan ooitnoodzakelijke hulp van den boer
evenmin tekort mag komen, zou dat afgeno
men klwantum haver (de hoeveelheid be
hoeft niet groot te zijn, gezien het zeer ge
ringe aantal kippen) vervangen kunnen wor.
den door voederbieten, suikerbieterikoppen,
wortelen, voeraardappelen, enz. In dit ver
band moet nog worden opgemerkt, dat ge
stoomde voeraardappelen voor de kippen- ook
een uitstakend zetmeelrijk voeder vormen,
dat voor ongeveer de helft het gewtfne graan-
rantsoen kan vervangen.
Zeer beknopt, hebben wij hier een oplossing
weergegeven, welke de „pluimveehouders" dit
oorlogsjaar kunnen toepassen. Men bedenke
steeds, dat we de laatste jaren in een over
gangstijd leven en die moeten we zoo goed
mogelijk trachten door te komen. D. J. H