Je Jaargang No. 23 Vrijdag 12 Juni 1942 ^ncUtand RED ACTIE-ADRES GROOTE MARKT 28, GOES. Adv.prljzen: geh. oplage 1.73 p. r. voor gew. adv.; t 4.75 p. r. voor Ing. Med. KI. adv. In 1 prov. blad: 50 ct. voor 1-20 woorden, 10 ct. voor iedere 5 woorden meer, alleen bi] vooruitbetaling. Gelegenheid tot plaatsen van adv. In comb, van prov. edities tegen sterk verminderde prijzen. BIJ contract bel. reductie. Vraagt lnl.: Uitgeverij „Volk en Bodem". Kortenaerkade '10, Den Haag. Behoudens wieden en schoffelen valt er op het bouwland momenteel weinig te verrichten. Er is echter met het schoonhouden^ der zomergewas sen, met het opeen zetten van de bieten e.d. nog veei te doen. Als iedere akkerbouwer in dezen zijn uiterste krachten inspant en er niet te licht over 1»een loopt, kan er nog veel onkruid uit onze gewassen, met name ook uit de aardappelen, verwijderd worden en daardoor een verhooging van de opbrengst in de hand worden gewerkt. Een hooge opbrengst is niet alleen afhankelijk van den stikstofzak en de weersomstandigheden. Ook een onkruidvrije akker kan verhooging van de opbrengst tengevolge hebben. Het is echter niet daarover dat wij „ons volk aan bet werk" tot titel kozen van dit artikel. Allen hopen wij dat onze akkers dezen zomer goede oogsten zullen geven. Men zou geen goede boer zijn, indien men niet streefde naar de verkrijging van hooge opbrengsten, teneinde de bestèv bedrijfs resultaten te bereiken. Men zou geen goed vader lander zijn als men tegelijk niet dacht aan de negen miliioen Nederlanders die van eigen bodem gevoed moeten worden. Geheel ons volk is thans meer dan ooit afhankelijk van het werk van den boer en de zijnen. Men kijkt thans in vele stadswijken anders naar de lucht dan vroeger. Toen dacht men alleen aan mooi zonnig weer om uit te gaan, thans begrijpt men ook daar dat er op z'n tijd regen moet komen om den groei der gewassen te bevorderen. De gewassen groeien thans in ijltempo. Wie zich te midden der natuur bevindt en er zich in verdiept, is het soms wonderlijk te moede. Hoe dor en kaal waren in April nog de velden, hoe snel is alles nog weer uitgeloopen toen de natuur milder werd. Nog enkele weken, dan kan op den akker de oogst aanvdhgen, zooais thans hier en daar de hooioogst reeds aan den gang is. De boer zal in het zweet zijns aanschijns het voed sel binnen halen voor geheel ons volk. Het boeren volk, w.o. de landarbeiders, alleen? Niet overal. Groote groepen in de steden trekken straks naar het land om te helpen. Ongetwijfeld geschiedt dat niet overal alleen om de hand uit te steken. Er zullen velen naar het land komen, omdat gehoopt wordt dat er bij den boer meer te eten is dan in de stad. Alweer egoïsme dus, maar er zullen in elk geval hechtere banden aangeknoopt worden tusschen platteland en stad, die voor ons volk als geheel waardevol zijn. De eenheid zal groeien, als men tezamen werkt in Gods vrije natuur voor het dage- lijksch brood. Dat zal in den graanoogst zijn, maar daarna komt nog de allerbelangrijkste oogst, n.l. die van de aardappelen. Groot is het aantal hectaren dat met aardappelen is uitgepoot, groot is de hoeveelheid aardappelen, die ons volk in deze tijdsomstandig heden gebruikt. Weliswaar zijn de aardappelen nauwelijks boven den grond, althans de latere soor ten in het noorden, of er dient aan te worden gedacht, hoe ze straks gerooicf kunnen worden. Er mag niets verloren gaan nu ons volk op den aard appel is aangewezen: Dat weten de boeren en daarom hebben velen, zij het met een zwaar hoofd, hun aardappelen in den grond gepoot. Zij herinnerden zich nog de ervarin gen in den vorigen herfst opgedaan, toen de winter vrij vroeg inviel en degenen, die geen voldoende arbeiders konden krijgen, met bevroren aardappelen bleven zitten. „Ze zitten d'r in, mar hoe ze d'r weer üt mut komen, wee'k niet", heeft menige boer uitgesproken. En toch werden de aardappelen gepoot. Veertig duizend ha meer dan het vorig jaar. Meer dan het dubbele van enkele jaren geleden, omdat men beseft dat ons volk ze noodig heeft. Daarom mag men de boeren niet alleen laten zitten voor het arbeidersvraagstuk, daarom dient niet gewacht te worden tot den herfst met maatregelen, maar dient men reeds thans aan te vangen met het zoeken van een oplossing. $tadsjeugd naar het land in den tijd van aardappelrooien, inschakeling van den arbeidsdienst, van de grondwerkers, die thans ergens aan het ontwateren zijn, alles wordt reecte onder oogen gezien. Dezer dagen hoorden wij uit den mond van een provincialen Boerenleider de opmerking, dat ieder zooveel mogelijk moest heipen om z'n eigen aard appelen uit den grond te halen. Bij inschakeling van de oudere schooljeugd dient het in elk geval zoo* te komen, dat niet alleen de armsten op den akker helpen, maar allemaal, terwijl ook de dochters in sommige boerengezinnen, die zich, tot nog toe, te voornaam rekenden om op den akker de handen uit de mouwen te steken, van hun voetstuk dienen af te stappen en zich evengoed behooren in' te zetten als de landarbeidersv«ouw, die met haar man een extra spaarcent verdient tijdens de aardappel campagne. Wie niet werkt zal niet eten, doet thans meer dan ooit opgeld. Dezelfde Boerenleider van daar straks maakte ook de opmerking: „zij, die mee helpen aan het aardappelrooien, dienen alleen in de gelegen heid te worden gesteld om aardappelen op te slaan. Die gedachte heeft ons sindsdien niet los willen laten. Ze dient terdege door de betreffende instanties te worden overwogen. Ons volk moet aan het werk voor de voedselvoor ziening. Ons volk moet zich zelf voeden. De boer heeft in den korten tijd, die hem na den langen winter overbleef, voor het verrichten der voorjaars werkzaamheden op den akker, voor het zaaien en poten, alles gedaan wat in zijn vermogen was om de basis te leggen voor een grooten opbrengst van levensmiddelen. Het is, nadat hij goed heeft gewied en geschoffeld, niet aan hem of er een goede oogst zal komen. Hij hoopt in elk geval zegen op zijn werk te ontvangen. Straks staat de oogst rijp te velde en zal hij binnen gehaald moeten worden. Het komt er op aan dat ook dit oogsten vlug en goed geschied. Daarvoor zijn veei werkkrachten noodig. Geheel ons volk is daarvan afhankelijk met de voeding. Daarom diénen alle zeilen te worden bijgezet en tijdig zoodanige voorbereidingen ge troffen, dat een onberispelijke samenwerking van ons volk in oogsttijd hef gevolg is. Maar, ons volk kan alleen aan het werk in den oogsttijd door een juiste regeling van te voren. TER HAAR. Polder met jouw rechte wegen, Met jouw wilgen aan den kant; Met je slooten, kolken, stegen; Met je vruchtbaar weidenland. Polder met je schoon verleden, Met je aard naar boerentrant, Met je godsdienst en je zeden, Met je wijde, drassig land. Polder met jouw smalle wegen, Met jouw welig zwartbont vee. Met jouw huizen, hooggelegen, Met jouw rust in stille vree. Polder in het grijs verleden, Prijkend eens vol boomenpracht, Eens een volk dat vele steden, Hielp door stoere mannenkracht. Polder met jouw oude Godshuis, Met je rustplaats voor de doón. Met je' kerkklok die sinds eeuwen, 't Polderland verkreeg ter woon. Dierbaar land, zoo afgelegen, Gastvrij oord naar ouden trant, Jouw blijf ik altoos genegen, Wij zijn samen van één land. G. J. B.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 1