O pgang, neder gang, wederopgang.
de voedselvoorziening van het Neaenancscne
volk mesgecdend wordt. Deze bespuiting is
dus van het allergrootste belang, vooral ook
Omdat vele aardappelen verbouwd worden op
gescheurd grasland. De ervaring uit der vort
gen oorlog heeft wel geleerd, dal de aardap
pelen op gescheurd grasland uiterst vatbaar
zijn voor deze ziekte, welke de z.g. bonte of
zwarte knollen veroorzaakt, welke voor men-
schelijk gebruik ongeschikt zijn.
Bij het tijdstip van bespuiten dient men er
terdege rekening mee te houden ,dat deze
ziekte voorkomen dient te worden, genezen
kan men de aangetaste planten niet. Het op
treden van de-aardappelziekte komt voor bij
een temperatuur van 15° C. of hooger
en een vochtige weersgesteldheid met weinig
zonneschijn. Deze weersgesteldheid is gunstig
voor het ontwikkelen van de schimmel die
deze ziëfcte veroorzaakt. Zij ontwikkelt zich
het eerst in het bladgroen en veroorzaakt
daar bruine vlekken met aan den achterkant
van het blad een schimmelrand.
Door regen en bij ernstige aantasting wordt
ook de stengel aangetast, om dan later in den
grond op de nieuwe knollen haar vernielende
werking voort te zetten, vooral als bij een
slechte structuur van den bodem, deze het
water niet voldoende kan vasthouden of door
laten, zooals vaak bij niet gedraineerd land.
Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de
eerste bespuiting dient plaats te vinden voor
de weergesteldheid gunstig is voor het optre
den van aardappelziekte. Het gevoel van den
boer zal rustiger zijn. wanneer hij eenige da
gen te vroeg heeft bespoten, dan wanneer hij.
ook maar één dag te laat is geweest.
Om even een uitstapje te maken, meen ik dat
een vrij vroege bespuiting ook een gunstigen
invloed uitoefent tegen het optreden van
alternaria. Dit zijn die hoekige bruine vlekjes
in het^blaö, die bij ernstig ptreden het loof
in enkele dagen zwart kunnen maken. Op de
knollen vir.dt men dan later die harde bruine
plekken, die eveneens in het, aardappeMeesch
doordringen.
De manier waarop de bespuiting plaats vindt
is in- zooverre van belang, dat men zorge voor
een zoo volledig mogelijke bespuiting van elk
plantendeel. De meest gebruikelijke manieren
van aardappelsproeien zijn. het gebruikmaken
van een rugkas, en in de grootere bedrijven
maakt men veelal gebruik van een sproei-
machine. Bij de rugkas kan men door het
heen en weer bewegen van de afvoerbuis zor
gen, dat de plantendeelen van boven en aan
de zijkanten bereikt worden, daarentegen kan
de sproeimachine de vloeistof er alleen van
boven Inspuiten, Deze machinale bespuiting
heeft echter voor, dat de dagcapaciteit veel
grooter is. Bij de rugkas zou men dit kunnen
ondervangen door met -meerdere van deze
kassen tegep te sproeien.
Ieder probeere het echter zoo goed mogelijk
te doen met de hem ten dienste staande
middelen.
{Verschillende bestrijdingsmiddelen worden
voor de bespuiting gebruikt, en door proef
nemingen is wel aangetoond, dat dit alle
meer of minder goede bestrijders var. de
ziekte zijn. Het oude beproefde kopersulfaat
met soda is wel bekend, echter misschien niet
meer uit voorraad leverbaar. Verder zijn er
meerdere koperpreparaten, zooals koperbayer,
koperkalk Waeker enz., welke de laatste jaren
ook reeds zeer goede diensten bewezen. Het
is echter wel aan te bevelen, 'dat men de
aangegeven hoeveelheden poeder per H.A. opJ>
gelost In -water, iets grooter neemt naarmate
het gewas ouder wordt en naarmate men
minder zorgvuldig sproeit.
In het groeiseizoen en bij het rijpen der aard
appelen gaat men geregeld door met van tijd
tot tijd aardappelen over te sproeien, wanti
zoolang er stengel en bladgroen aanwezig Is,
Is aantasting door aardappelziekte mogelijk.
Dit heeft de practische ervaring wel geleerd
Is er bij groen of halfgroen rooien toch nog
loofziekte aanwezig, dan kan men voor de
knollen nog veel onheil voorkomen door dit
rooien zooveel mogelijk bij droog weer te
doen.
Dat de Nederlandsche boer mag bedenken,
dat op tijd sproeien, zorgvuldig sproeien en
geregeld herhalen tot het loof afgestorven is,
niet alleen zijn eigen belang, maar ook van
een groot Nederlandsch belang ls.
S. F. Z.
Een werk hebben dat voor onzen aan
leg past, voelen dat menschen, die we
liefhebben, iets genieten door ons toe
doen, en nu en dan wat moediger en
wat vroolijker worden door onzen ar
beid, dat weet ik, dat geluk is.
HET is een onverbiddelijke levenswet, de
wet van opgang en neergang en dan
weder opgang en weder neergang enzoo-
voort.
Wie zou deze wet beter kennen dan zij,
die in zoo innige samenwerking met de na
tuur hun leven doorbrengen als de boeren
en de tuinders en allen, die verder recht
streeks deel hebben aan het bewerken van
den bodem en zijn producten? En toch,
soms schijnt het, alsof juist zij er zich wei
nig rekenschap van geven, alsof dit gewél
dige proces aan hen voorbij gaat. Men is
er zoo vertrouwd mee, het is zoo iets van-
zelf sprekends, dat er niet bij wordt nage
dacht, totdat de een of andere bijzondere
gelegenheid er de aandacht op vestigt en
men op een oogenblik zegt: hé, het is toch
een wonder, dat het zoo gaat.
Daar.wordt een kind geboren, dan beleven
de ouders den opgang vanmeen nieuw leven
daar veroudert een mensch en zijn le
vensvlam dooft, dan zeggen we: het gaat
op den afbouw. En we aanvaarden het een
en het ander met een oogenblikkelijke
vreugde of met een oogenblikkelijke smart,
dan grijpen de kleine zorgen van allen dag
ons weer en- de zin van den op- en neer
gang ontsnapt weer aan ons doen en den
ken.
Zooals het lengen en het korten ban de da
gen wel eens {de opmerking in den mond
kan gevennou, je kunt al aardig mer
ken, fiat de dagen langer worden, dat de
zon meer kracht krijgt, of: ja, het wordt
weer aardig vroeger avond, de zon kruipt
altijd alweer bijtijds in het nest. Maar bij
de wonderdadige regelmaat van dit lengen
en korten der dagen staan wij weinig stil.
Zeker zijn er maar weinigen, die zich re
kenschap er van geven, dat^de weg van „de
dagvorstin" de weg is van alle leven.
We snellen weer den langsten dag van het
jaar tegemoet, den dag van de zomersche
zonnewende of van de Midzomerwende.
De ouderen onder ons kennen hem nog als
een dag van bijzondere beteekenis. Na den
langsten dag geen boonen meer poten, het
weer van Sint Jan is
het weer van zes we
ken en meer van die
dingen, maar overi
gens heeft in het
dagelijksche leven de
een en twintigste Ju
ni, als volgens den ka
lender eigenlijk de zomer pas begint, geen
andere plaats dan alle andere dagen.
Vroeger is dat anders geweest en de Sint
Jans-processies in de Roomsche streken
herinneren daar nog aan, vervormingen als
ze zijn van de oorspronkelijke viering van
de ^zonnewende als een der grootste dagen
van het jaar.
Eigenlijk is het jammer, dat er van die vie
ring niets meer overbleef. Want vóbr wie de
orde der natuur waarlijk beleven wil is het
een veel zeggende gebeurtenis in haar tel-
gens terugkeeren, deze overgang van het
voorjaar in den zomer, deze overgang van
den opgang naar den neergang van de da
gen, van het stijgen en het dalen van de
zon, zooals we het duidelijkheidshalve maar
blijven uitdrukken, al weten we nu wel,
dat de. aarde om de zon wandelt en niet
omgekeerd.
Omdat Johannes de Dooper, de prediker
van de woestijn, Christus ontmoetende, het
getuigenis gaf: hij rrioet wassen en ik, min
der worden, heeft men den dag, die zoo
bijzonder spreekt van wassen en minder
worden vjm de grootste natuurkracht, die
de mensch kent, later hem gewijd en de
Sint Jansdgg heeft de plaats ingenomen
van den Zonnewendedag en nadien is voor
velen ook de Sint Jansdag een gewone dag
geworden.
Zoo heeft geleidelijk de mensch zich los
gemaakt van de machten en krachten, die
uit de natuur het leven zin en inhoud ge
ven.
Is dit winst geweest of verlies?
Een vraag, die verschillende beantwoord
wordt, maar die wij, strijders voor een ge
zonde en natuurlijke levenshouding, waarin
de verbondenheid van schepping, schepsels
en schepper tot volle uitdrukking wordt
gebracht, wij zeggen: het is verlies ge
weest, het leven werd er armer door, want
wat er voor in de plaats gesteld werd, heeft
een leegte gelaten in het innerlijk en waar
men die leegte kunstmatig moet aanvullen,
daar ontbreekt de verheffende bezieling in
den regel.
Het niet meer achten en het niet meer
eer en van de groote verschijnselen der na
tuur vindt in zijn diepste wezen hierin
zijn oorsprong, dat de mensch in zijn zelf
verheffing niet weten wil van dingen, waar
over hij geen baas is, die buiten zijn macht
om zich voltrekken. Hij wil het zelf kun
nen en zelf doen en hij is te wijs geworden
om eerbied te hebben voor hetgeen buiten
hem om door Gods Almacht tot stand ge
bracht wordt.
We willen er nu niet teveel van zeggen,
maar mogen toch ook niet verzuimen, nog
eens weer vast te stellen, dat -de verwilde
ring in de hedendaagsche zoogenaamde be
schaving, waarover zooveel gesproken is en
geschreven wordt, al weet de boer daar
zoo niet van,, voor een groot deel voort
komt uit de miskenning van Gods aarde en
haar hoogtepunten, die hoogtepunten in het
leven van den wezenlijk godsdienstige
mensch moesten zijn.
Opgang neergang..
Daar zijn menschen, die willen alleen weten
van den opgang en zij sluiten moedwillig
de oogen voor het andere.
Daar zijn er ook, die enkel den neergang op
hun gemoed laten 'inwerken, ja, die eigen
lijk leven bij de consequentie van den neer
gang: den ondergang. Noch het een, noch
het ander is juist. Voor heel wat menschen
zou het goed en nuttig zijn, als ze in den
bmischende opgang van hun leven zich re
kenschap gaven van den daarna komenden
neergang, voor heel wat ook, ware het een
bevrijding van een drukkenden ban, als
zij den neergang konden zien als den weg
tot den opgang.
En omdat dit zoo is, daarom vooral zouden
wij den dag van de zomersche Zonnewende
graag tot zijn recht willen laten komen.
Hoe heel anders zou het er met ons volk
voorstaan, als het deze dingenniet alleen
herdacht bij hetlezen van een gedrukt ka
lenderblaadje, maar als het dit alles wist
te beleven met een open hart en een kla
ren geest.
Terug dus naar de heidensche zonne
ver eering?
Och, lezers, er zullen wel weer waarschu
wende vingers omhoog gaan.
Er is nu eenmaal nergens meer misver
stand en nergens meer kortzichtigheid dan
op dit gebied. Maar wie den Maker eeren
wil in Zijn werken, die stelt zulk een vraag
niet en die maakt er geen twistpunt van.
De zon, die over boozen en goeden schijnt,
deelt haar lessen uit en het is, welken
naam men er ook aan geven wil, altijd
goed, voor zulke lessen oor en hart open te
zetten.
Meer dan ooit in een
tijd van geweldige
overgangen als die
we thans beleven.
In zulke tijden, dat is
nooit anders geweest,
hebben immer deze
dingen zich laten gel
den er de wereld doorheen geholpen.
De natuur is nu eenmaal het uitgangspunt
van alle leven en waar de cultuur niet bij
machte' blijft, het leven in zijn meest pri
mitieve naaktheid te bewaren, daar moest
altijd weer door een terugkeer naar het
uitgangspunt redding gebracht worden.
Daarom is het, dat wij juist in „De Land
stand" ons bezig houden met wat den laat-
sten dag tot zulk een waardevollen dag
dag maakt en daarom durven wij te zeg
gen, dat het goed zou zijn, de verre voor
ouders ten voorbeeld te nemen als zij zich
op .dezen dag bezonnen op het wezen der
dingen, ook al zouden wij het voorbeeld
thans anders „namaken".
Zie, als op den Zonnewendedag heel het
Nederlandsche volk één kon zijn in het ver
staan vah de les van den opgang en den
neergang, dan zou toch de samenleving,
ook in onze boerendorpen, veel mooier, veel
genoeglijker, veel eerlijker en veel eerbie
diger moeten wezen.
Die in hun ongebreidelde stuwing tot den
opgang thans al te licht brokken maken,
zouden eeniger mate geremd worden, die
enkel maar meenen te mogen en kunnen
gelooven in neer- en ondergang, zij zouden
moed vatten en levensblijheid bezitten.
De ouden hebben op den dag van het begin
van den neergang ook de grootschheid van
het hoogtepunt gevierd en hét een en het
ander deden zij met de wetenschap, dat na
het bereiken van het dieptepunt in den
Midwinter een schooner jaar zou aanlich
ten. En in hun natuurverbonden gemoed
woonde ook de zekerheid, dat het grootere
in het kleinere en het kleinste zich her
haalt, dat het bestaan van den mensch en
het bestaan van volken aan dezelfde wet
ten gebonden is als het licht en het donker,
aan de wetten van opgang, neergang en we
der opstaan in nieutve kracht.
Dat moéten wij wederom weten en meer
dan ooit moeten wij het nu weten, nu wij
als volk den neergang doorleefden ennog
doorleven. Nu moeten ïbij willen en kun
nen gelooven, dat deze neergang slechts de
weg is naar den nieuwen opgang en dat er
dus alle reden is, om dankbaar en welge
moed te zijn en vertrouwen te hebben in
de toekomst.
Zullen, wij, van het land, die de zon goed
kennen als Gods voornaamste werktuig, op
den dag van de zomersche wende in het
jaar 1942 ons hier voornemen ook ten deze
de eersten in het volk te zijn en met de
daad ons geloof in den nieuwen lengenden
dag, in een nieuwen bloeitijd van ons volk,
belijden?
Ja, laat ons het zoo doen. D. v. d. B.