Voederwinning Heemkunde? Hoe te komen tot meer en beter voer? Wat is VJ IV door W. E. M. Eggirtk' Deze onderscheiding is niet alleen taak van de bijzondere heemkunde die naar de indeelingen hierboven door mi}-beschreven het typisch eigen heem zaX hebben te onderzoeken, en daarbij studït dient te maken van den ARBEID van een bepaalde streek en zich dient af te vra gen, hoe het komt, dat in deze of die streek juist dit of dat type van boeren huis en boerenbedrijf gevonden wordt, maar deze nadere onderscheiding van het eigen heem in het geheel der vaderland- sche heemenis voor een zeer groot deel ook taak der folklore, die in goed'Neder- landsch volkskunde heet. Er is heemkunde, sibbekunde en volks kunde. Heemkunde is de kennis van het heem, bewoond door de eigen sibbe. Sib bekunde is de kennis van den eigen stam in ons volk. En Volkskundeis de kennis van het volkseigene der inheemsche be volking (aldus de definitie van volkskunde van Mr. Reydon). Volkskunde houdt zich dus bezig met dat geheel van levensuitin- gen, dat de eigen sibbe op het eigen heem van andere 'sibben op andere heemen on derscheidt. Zoo gesteld blijkt ook de volkskunde, evenals de sibbekunde, onlos makelijk met de heemkunde verbonden. De heemkunde is de moeder der sibbe- en volkskunde. Samen vormen zij een drie eenheid. Wanneer wij nu na het zesde deel der Heemkunde, de sibbekunde, en het zeven de deel het Volksrechtals achtste deel de bestudeering van huis en haard met des- zelfs zinnebeelden, teekens en merken als mede van gedenksteenen en grafzerken mogen noemen, dan dienen wij eigenlijk dit achtste deel al tot de volkskunde fië reken. Spreken wij derhalve af, dat nu volgende deelen weliswaar onder de heemkunde vallen, doch nader gegroe peerd worden onder het begrip volkskun de. Dan willen wij eerst terug komen op den arbeid van ons boerenvolk. Wij noem den U al, en dat wordt ten negende, de vraag, hoe het komt, dat een bepaalde streek een bepaald type van boerenhuis en 'boerenbedrijf vertoont, waarbij de be antwoording dikwijls in topografische en klimatologische richting zal blijken te moeten gezocht worden. Daarnaast dient onderzocht te worden, welke hulpmiddelen onze sibbe bij zijn ar beid gebruikte. Volkskundige werktuig en wagenbouwkunde is derhalve ook een onderdeel van de heemkunde, want vele zijn de verschillende yoerktitigen, die men bij den arbeid gebruikteveelsoortig zijn de voertuigen, waarvan men zich be diende, en nog veel verscheidener zijn de namen, die men dikwijls aan overigens dezelfde zaken placht te geven. Doch dit beteekent reeds een overgang naar het grootste aller voertuigen, n.l. het voertuig der gedachte: de taal. En daar zijn we nog niet aan toe. Want bij de aanpassing aan den arbeid vinden we nog andere categoriën. In de elfde plaats is daar dan de kleederdracht, d.i.: de arbeidskleeding en deszelfs ver fraaiing: de Zondagsche kleeding. Maar altijd is het dagelijksche, dat voor den dagelijkschen arbeid gebruik werd, grondvorm voor de zaken, die niet voor alledaagsch gebruik bestemd waren. Dit geldt voor kleeren, zoowel als voor meu bels. Maar als we over verfraaiing of luxe uitvoering spreken, dan zijn we al haast weer op eens ander terrein, n.l. op dat der volkskunst, want kunst is alles, wat zich richt op de overschrijding van het nor maal bereikte. Ondertusschen is het dui- délijk, dat de onderscheidingen, die wij op het terrein der heem-, sibbe- en volks kunde makenniet zoo nauw getrokken kunnen worden, of ze vloeien altijd in el kaar over en vele grensgevallen doen zich voor Spreken we van aanpassing, dan hebben we onder de oogen te zien hoe de mensch zich heeft aangepast aan zijn arbeid en aan' de plaats, waarop hij werken moet. Dit heeft de mensch, behalve door klee derdracht, óók gedaan door zeden en ge woonten; en wanneer we ons gaan bezig- j houden met de zeden en gewoonten, dat is met de volkskunde in engeren zin, dan raken we vooreerst niet uitgepraat. Ik noem nu alleen maar de gebruiken bij ge boorte, vrijen, trouwen, doop, begrafenis; voorts burendiensten en dan alleen han delingen, verbonden aan bepaalde jaarge~ tijden, boerenwerk en ander gebeuren op de boerderij (oogst, slacht,, etc.) (Wordt vervolgd) in. Gr-asdrogen. HET drogen van gras heeft in weinig© jaren een grooten opgang gemaakt, waaraan de tijdsomstandigheden niet vreemd zullen zijn. In 1938 werden proeven op dit gebied genomen met drie grasdrogerijen nl. te Burum, Leeuwarden en Stolwijk. Nu, in 1942, loopt het aantal drogerij ennaar de 150. De hoeveelheid geproduceerd droog gras ver meerderde van plm. 900 toqin 1938 tot mis schien wel 50.000 ton in 1945. Oorzaken van dezen geweldigen opgaRg zijn, naast het te kort aan krachtvoer de gunstige resultaten, die de voedering van gedroogd ,gras had in de praktijk. Maar het aantal grasdrogerijen kan nog wel uitgebreid worden. Berekeningen van deskun digen hebben uitgemaakt, dat niet alleen on der de huidige omstandigheden^ maar ook als weer normalen tijdien zullen zijn aange broken, het drogen van gras een .goede plaats kan innemen in verband met de voe dervoorziening van onzen veestapel. Zoo berekende Dr. Frankena in 1940 vóór den oorlog, dat het drogen van gras nog loonefid is bij een krachtvoederprijs van 7 per 100 kg en een hooiprijs van f 30 per 1000 kg. Door nog rationeeler bedrijfsvoering en het benutten van alle omstandigheden, die de droogkositen, vervoerkosten, enz. kunnen verminderen, zal het drogen van gras in de toekomst een nog belangrijker plaats in de veevoedervoorziening kunnen innemen. We zouden dan ook willen adviseeren, dat die boeren, die in de gelegenheid komen, mede te werken tot het oprichten van een droge rij, die gelegenheid benutten, om op deze wij ze te komen tot een verbeterde voederpositie, ook in de toekomst. Want wat is het geval? Gedroogd gras is gebleken een goede kracht- voedervervanger te zijn. Onderzoekingen van vele monsters te Wageningen toonden aan,- dat het gemiddelde ruweiwitgehalte in de droge stof bijna 18 pet. bedroeg. Volgens monsteronderzoek in 1941 hadden de maaitijden nogal invloed op de samenstelling ook natuurlijk de vruchtbaarheid van den grond, de samenstelling van het grasbestand, de weersomstandigheden tijdens den groei, alsmede de bemestingsmogelijkheden. Wat de maaitijden'betreft, gaf de econo mische voorlichting in 1941 de volgde cijfers: ruw eitwit vert. eitwit zetm. Gemaaid Mei in 18.3 de droge stof 13.4 waarde 62 Juni 16.3 11.6 55 Juli 15.6 10.3 54 Augustus 19.6 13.9 56 September 18.5 12.4 56 October 18.8 12.6 58 De daling in Juni en Juli moet geschoven worden op de droogteperiode in die maanden, waardoor het gras meer tijd noodig had om de gewenschte lengte te bereiken. Verder in het jaar, vooral in Augustus waren de groeiomstandigheden beter, wat ook de kwaliteit van het gedroogde product, gunstig beïnvloedde. De beste resultaten krijgt men, als men jong, kort gras (hoogstens een handbreedte lang) gaat drogen. Dit heeft een hoog eiwitgehalte en een hooge zetmeelwaarde. Bij het drogen gaat practisch niets verloren, daar alleen het water uitgedreven wordt en ademhalingsverlie- zen, slechte weersomstandigheden, verkeerde bacteriewerking, broei, enz. die bij hooien en kuilen wel eens slechte gevolgen hebben, geen rol kunnen spelen. Kunstmatig gedroogd gras heeft dus ongeveer dezelfde samenstelling als het jqnge gras. Vergelijken we de samenstelling ïan het ge droogde product met enkele voedermiddelen van oude samenstelling, dan blijkt het vol gende: ruw vert. zet- Voedermiddel eiwit eiwit meelw. Gedroogd gras (uitm.) 17.9 16 58 id. (goed) 13.5 11 53. Uitmunt, hooi 7.4 5 36 Graanmeel 9 8 70 Cocoskoek 15.6 15 76 Lijnkoek 27.2 26 73 Gem. koeienmeel 24 23 ±71 Voederproeven, in 1941 genomen door Brouwer en Dijkstra, wezen uit, dat 100 kg gedroogd gras gelijk was te stellen met 73 kg krachtvoer met een zetm.waarde van 80 en een eiwitge halte* van 18.4 °/o, dus ongeveer gelijkwaardig met koeienmeel van oude kwaliteit. (Wat eiwit- armer maar wat hooger zetm.waarde). Het is duidelijk, dat boeren, die de beschikking hebben over gedroogd gras, dit met succe^, kun nen aanwenden om de. productie van hun die ren te verhoogen. Kan men met hooi-kuil-bieten-mergkool enz. wel een rantsoen samenstellen voor 15 1 melk, door bij voedering van gedroogd gras zal men de 20 liter Wel kunnen halen. Het is dus mogelijk een ouderwetsch rantsoen samen te stellen, zoodat het ontbreken van krachtvoer geen onoverkomenlijk bezwaar vormt om goed te melken. Geperst tot pakken laat het gedroogd gras zich best voeren. Gemalen tot gra'smeel geeft het wel wat last, daar het meel zich moeilijk laat mengen met water, terwijl het droog practisch niet te voeren is. Geperst met melasse tot gras koekjes gaf uitstekende resultaten. Men voere het op dezelfde wijze als vroeger het krachtvoer. We willen besluiten met een citaat uit een publicatie van Dr. Frankena, ter overdenking: „Men stelt dikwijls de kosten van het drogen tegenover de kosten van het hooien of ensilee- ren en dan valt een berekening altijd uit ten ongunste van het drogen, maar men vergeet twee dingen: lo, de verliezen bij hooien zijn veel grooter ln doorsnee 2o. men mag een speciale waarde toekennen aan het gedroogde gras, omdat het gecon centreerd voer is. Het is weidegras in den vorm van wintervoer. Het wordt het meest gewaardeerd als het er gens -uit een onbekende streek komt, mooi ge- rqalen en in een nette papieren zak is verpakt. Dan betaalt men grif 15,en soms meer, maar als men het zelf van zijn eigen land kan halen, door mede te werken aan de oprichting van een grasdroger, dan ziet men op tegen de aansprakelijkheid, die men daarvoor op zich moet nemen. Ik kan het mij heel goed voorstellen, dat men tegen het risico opziet, maar-als men nu eens 600 kg per koe voert, en dit koopt tegen 15.50 óf droogt voor 5.50, dan beteekent dit een verschil van 60,per koe. Als men nu per koe 60.betaalde voor de oprichting van een grasdroger, dan was in een slag de droger betaald". Nog aliijd als "van ouds" In het Maandblad van den Bond van Coöp. Zuivelfabrieken in Friesland van Juni 1942 lees ik een kort verslag van de bestuursver gadering van den FNZ en mijn aandacht viel speciaal op: „Besloten wordt adhaesie te be tuigen aan een schrijven van den B. v. C. Z. i. Fr. aan de Bedrijfsgroep Zuivel inzake de opheffing der regeling voor de melkprijzen". Weet men nu nog niet dat al die papieren in den vroegeren tijd niet veel, soms zelfs niets gaven? Aanpakken, door daden toonen dat men wat wil, niet te veel klagen en zorgen dat, als er wat' recht te zetten is, men er dan zelf bij is maar ophouden met requesten schrijven! A. v. S.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 6