Aan hen
KOOLZAAD
Het oogsten van
-t<n,
die niet medewerken
Ie Jaargang Nö. 26
Vrijdag 3 Juli 1942
'xMvcUtand
AAN het eind van mijn vorig artikel beloofde ik
een volgende keer iets te zullen mededeelen
over een vraagstuk dat mij gedurende mijn reizen
niet had losgelaten.
Dit vraagstuk bestaat feitelijk uit twee deelen:
Waarom werken er velen nog niet mede en
hoe zit het met hen die wèl medewerken?
Dit artikel is bedoeld voor hen die niet mede
werken.
Tenzij men ziende blind is moet men nu toch lang
zamerhand wel gaan inzien, dat er op het gebied
van de landbouworganisatie iets is veranderd. Als ik
schrijf „iets is veranderd^', dan mag men daaruit
gerust lezen veel is veranderd, want er is inderdaad
veel veranderd. Men kan dat toejuichen of betreu
ren, aan het feit is niets Je veranderen, het blijft
bestaan. Wanneer men dat nu betreurt en altijd maar
weder meent dat het vroeger zoo best was en dat
het nu den verkeerden weg uitgaat, dan kan een
dergelijke gedachtengang slechts heel kort troost
geven, want men ziet datgene wat men betreurt
steeds verder om zich heen grijpen en het oude
keert niet terug. Zou Jiet nu niet mogelijk zijn dat
men, zooals ik ook reeds in mijn eerste artikel
schreef, zich in zooverre weder in het oude ver
plaatst, dat men nog eens goed ging nadenken over
de vraag of dat oude wel zoo goed was.
Wij kenden eenige organisaties op het gebied van
den landbouw en er waren inderdaad ook vraag
stukken die men gezamenlijk besprak en het kwam
ook voor dat men wel eens gezamenlijk handelde,
maar nog veel meer keeren gebeurde het dat ieder
zijn best deed om voor zich wat te veroveren en
hetgeen men zelf wilde verwerven toch eigenlijk
aan den ander niet gunde. In ieder geval was het
zoo, dat, als er iets bereikt was, dat voor de boeren
goed scheen of ook inderdaad goed was, ieder der
landbouworganisaties zijn best deed om het zich
als een eer aan te rekenen, dat men door haar tot
dit goede was gekomen. En hoeveel malen speelde
dan de partijpolitiek niet een rol? Er was een minis
ter belast met de zaken van den landbouw, die tot
èen bepaalde politieke partij behoorde en dan was
het de landbouworganisatie, die dezelfde politieke
kleur droeg, die trachtte dezen minister te benade
ren en aan wie het ook dikwijls gelukte hem te
i>erfaderen, omdat er ook toch nog altijd een
Tweede Kamer der Staten Generaal was; waar ver
tegenwoordigers van de politieke partij den minis
ter konden steunen of bestrijden. Voor dat bestrijden
bestond zoowel bij die politieke partij als bij den
minister bezwaar en dus als het even kon dan ge
schiedde wat een bepaalde politieke partij, door
werkende in de landbouworganisatie van dezelfde
kleur, gaarhe wilde. Was dit dan ook in het belang
van andere boeren, behoorende tot andere land
bouworganisaties, dan was het in ieder geval voor
alle boeren in orde gekomen, doch was dit niet het
geval, dan had de één iets bereikt, terwijl de ander
het toekijken had. Hoevele malen is nu vroeger wel
niet gepleit voor het gezamenlijk behartigen van
de landbouwbelangen en zoolang de partijpolitiek
niet hoogtij vierde, en dit was helaas in de laatste
10-tallen jaren het geval, ging het nog, maar waar
de partijpolitiek No. 1 werd op het programma,
stonden de landbouwbelangen daarbij ten achter.
Nu is het eindelijk zoo ver, dat de landbouwbelan
gen kunnen worden behartigd en nu blijven et velen
ter zijde staan of, wat nog erger Is, werken tegen.
Meent men nu inderdaad dat daarmede aan het
nieuwe een eind is te maken? Laat men dan nog
eens de oogen opendoen en dan ziet men het
nieuwe steeds voortschrijden. Wij hebben nu ach
tereenvolgens gehad een kleine Commissie, die
Graf Grote advies gaf ter zake van de Neder-
lands c he land- en tuinbouwbelangen en deze
Commissie heeft veel bereikt zonder dat het aan de
groot klok werd gehangen. Wij hebben toen gehad
een Commissie ter ondersteuning van de maatrege
len, getroffen voor de regeling van de landbouw
productie, ingesteld door den Rijkscommissaris. Ook
deze Commissie heeft haar resultaten niet aan de
groote klok gehangen. Maar het staat vast, dat,
voor zoover de belangen van den Nederland
se h e n boer behartigd konden worden, zij be
hartigd zijn. Wij hebben daarna gekregen den Land
stand en met de geboorte van den Landstand zijn
alle oude landbouworganisaties verdwenen. De
Landstand organiseert zich en als iedere jonge orga-
satie moet zij kinderziekten doormaken. Naarmate
hier spoediger een eind aan komt is het voor den
Nederlandschen boer be.ter. Wij leven in een
bezet gebied. Ook aan dit feit is niet te ontkomen.
Naarmate nu allen, die inderdaad in staat zijn het
Nederlandsche boerenbelang te bevorderen,
de handen uit de mouwen steken en medewerken
zal het voor den Nederlandschen boer nog
zoo goed mogelijk zijn. Blijft men ter zijde
staan, denkende aan den goeden ouden tijd, die,
zooals ik hierboven al schetste, nu niet bepaald
zoo „goed" was en wachtende op den terugkeer
daarvan, dan vertraagt men het komen van hetgeen
in dezen tijd nog kan worden bereikt Werkt men
tegen, dan vertraagt men niet alleen hetgeen nog
als goed is te bereiken, maar bederft zelfs dat
gene wat zeker nog ten goede aan den Neder
landschen boer kon komen. Overdenk dit
eens goed. Het nieuwe is er, het niei/we ont
wikkelt zich, het nieuwe schrijdt voorwaarts met of
zonder de hulp van degenen, die NIET medewer
ken en trots hun tegenwerking. Er komen personen
naar voren, die in de oogen van de niet-medewer-
kers veel minder capaciteiten hebben en het dien
tengevolge veel minder goed kunnen doen dan zij
(de niet-medewerkers) zelve, maar zij komen en zij
gaan voort en als men dus meent het beter te kun
nen dan is er maar één weg: medewerken!
Den volgenden keer een woord tot hen, die wel
medewerken.
T""\ E teelt van koolzaad, dat vroeger
vrij algemeen werd verbouwd op on
ze klei- en goede zand- en veengronden,
was de laatste jaren sterk achteruitge
gaan. Werd in 1863 nog bijna 34.000 ha.
geteeld, dit was in 1933 teruggeloopen
tot ongeveer 1400 ha.; in de jaren daar
na ging de teruggang door en werd
koolzaad practisch alleen nog verbouwd
op de klei van Groningen, Holland en
Zeeland. De iqvoer van buitenlandsche
vetten en van petroleum heeft de raap
olie sterk in prijs doen dalen, reden van
den grooten teruggang van de beteelde
oppervlakte.
Door de buitengewone omstandigheden,
waaronder we nu leven is de teelt in het
belang van de vetvoorziening van ons
volk weer toegenomen en hier en daar
zien we, ook op onze zandgronden, een
perceeltje koolzaad. JEn het duurt niet
zoo heel lang meer, of de tijd van de
koolzaadoogst is weer aangebroken. Voor
het winterkoolzaad is dat ongeveer half
Juli.
Er zijn boeren, die nooit eerder koolzaad
verbouwden en nu niet goed weten, hoe
zij handelen moeten om de zaak goed ge
oogst te krijgen. Voor dezen enkele op
merkingen daaromtrent.
De tijd van oogsten is daar, als het ge
was een geelachtige kleur heeft gekre
gen en de zaadkorrels zwartbruin zijn
geworden. Nu is het een bezwaar, dat
de vruchten de hauwen gemakke
lijk openspringen, vooral als het gewas
te rijp is geworden. Door dit open
springen der hauwen kan zeer gemakke
lijk een aanzienlijk" zaadverlies optre
den. Dit geeft narigheid.
In de eerste plaats wordt de oogst na
tuurlijk gedrukt, maar ook veroorzaken
de verloren gegane zaden in de volgen
de gewassen vast ongewenschten opslag,
soms jaren daarna.
Men late het koolzaad dus niet te rijp
worden en lette dus op de geelkleuring
der stengels en de zwartbruine kleur
der zaden.
Verder betrachte men goede zorg en
voorzichtigheid bij het zichten of maai
en. Het best is, zooveel mogelijk zaad-
verlies te voorkomen, door des morgens
vroeg te zichten en bij stil weer. Dan
springen de hauwen niet zoo gemakke
lijk open als overdag.
Is het zichten gebeurd, dan kan men op