-in Ie Jaargang No. 27 Vrijdag 10 Juli 1942 'xMMÜiand MISSCHIEN zegt iemand wel als hij hel op schrift heeft gelezen: Praten? Nog meer pra ten. Wordt er nog niet genoeg gepraat? 3a, als wij nu het woord „praten" opvatten in de slechte beteekenis nl. van kletspraatjes verkoopen, dan wordt er zeker genoeg gepraat. In die betee kenis bedoel ik het nu niet en nooit. Degenen, die medewerken met den Landstand kan ik geen bete ren raad geven dan gaan praten. Ca praten met Uw buurman, ga praten op avondjes, die gij organiseert van eenige buren, ga praten op wat grootere bij eenkomsten en leg altijd maar weer uit wat de Landstand wil. Vertel altijd maar weder precies het zelfde en geeft altijd maar weder antwoord op vragen, voor zoover gij daarop antwoord kunt geven. Kunt gij dat niet, zeg dan ronduit ik zal mij op de hoogte stellen en den volgenden keer als ik U weder ontmoet of als ik jullie weder bij elkander heb dan zal Ik er jullie meer van vertellen. Maar praat! Op mijn reis bleek mij nl. dat nog een groot be zwaar voor de ontwikkeling van den Landstand hierin bestaat dat velen er niet anders in zien dan een organisatie, die de oude landbouworganisaties heeft doen verdwijnen en nu verder niets doet. En nu weet ik wel dat het op het oogenblik, nu wij le ven in een bezet gebied en in oorlogstijd, heel moeilijk is om Iets te doen, maar met goeden wil kan men veel doen. Men kan altijd maar weder er op wijzen dat het Nederlandsche volk precies als elk ander volk moet eten om te leven, dat het daarom voor het Nederlandsche volk van het eerste en grootste belang is, dat er veel eten geproduceerd wordt en dat de Landstand die voort- brengst over de geheele lijn, dus zoowel op land- als op tuinbouw- als op veeteeltgebied, wil bevor deren. Men kan altijd maar weder vertellen dat het van belang is, dat het voortgebrachte altijd eerlijk wordt verdeeld en dat het niet zoo mag zijn dat de enkeling, die het kan betalen en die daarvoor geld over heeft kan krijgen wat zijn hartje begeert en de groote massa honger moet lijden. Men kan er altijd maar weder over praten, dat het van belang Is, dat, als de omstandigheden nu eenmaal slecht zijn en dat zijn zij, de lasten gezamenlijk worden gedragen. Men kan er altijd maar weder over pra ten dat het daarom zoo slecht is dat er boeren zijn, die zich beschikbaar stellen om aan die enkelingen, die het kunnen betalen hun producten te leveren; landbouwproducten met name tarwe en aardappe len, zuivelproducten met name boter en kaas en eieren, voor zoover ze er nog zijn en groenten en straks fruit in allerlei soorten en hoeveelheden. Als ieder goed begreep welke boerenbelangen hierbij worden geschaad dan zou het met dezen zwarten handel uit zijn. En nu zal er misschien een komen die vraagt: Boerenbelangen geschaad? In dien zwarten handel verdient Immers die boer, die er aan mede doet meer, zelfs veel meer, dan die die er niet aan mee doet. Inderdaad, als men alleen daarnaar ziet men zou men zeggen dat er voor den boer voordeel In zit, maar aangezien deze zwarte handel toch altijd maar een beperkten omvang kan hebben zijn er ook geen mogelijkheden, dat alle boeren daaraan mee kunnen doen. Het mee kun nen doen aan den zwarten handel zal door de om standigheden beperkt blijven tot een gedeelte van de boeren. De gevolgen zullen echter drukken op alle boeren. Men zal voor dezen stand niet voelen wat men er feitelijk voor moet voelen n.l. dat het de ruggegraat is van het Nederlandsche Volk en men zal al maar afgeven op die egoïsten, die terwille van wat cenlen hun hoereneer te grabbel gooien. Wanneer dan van de zijde van den Landstand po gingen worden gedaan om de prijzen der produc ten op behoorlijk peil te brengen, om een behoor lijke ordening te krijgen bij de levering, die moet geschieden, hetzij In den vorm van landbouwpro ducten, zuivelproducten of vee dan zal de groote massa antwoorden: Voor die menschen, die al zoo rijk worden door den zwarten handel hebben wij niets over, en daarmede wordt een groot boeren- belang geschaad. Wanneer er ernstig op de dor pen wordt medegewerkt aan het bestrijden van den zwarten handel dan zal het mogelijk zijn hier aan voor het overgroote deel een eind te maken. Hoe men daaraan moet medewerken? Wel, het moet eerst ernst zijn, dat men er aan wil mede werken en dan ligt de weg open. Als men vroeger zag, dat een wet werd overtreden dan ging men naar de politie, ook zonder da! men die wet van buiten kende. Als men nu ziet dat er iemand aan den zwarten handel doet dan gaat men ook naar de politie zonder dat men precies weet welke be paling overtreden wordt. Mocht men dan eens stuiten op gebrek aan medewerking van de politie dan zijn er altijd nog hooger geplaatsten die In dezen tot medewerking kunnen dwingen. Kan men het op het dorp niet klaarspelen dan wendt men zich mits met goede gegevens tot den pro vincialen Boerenleider en deze heeft met een be trokken ambtenaar van de Justitie ongetwijfeld vol doende contact om verder helpend op te treden. Ik herhaal nog eens, het is de vraag maar of men ernstig wil medewerken tot het bestrijden van den zwarten handel en als men dat Inderdaad ern stig wil dan ligt de weg klaar. Tot zoo ver gaat het over hetgeen men moet be praten inzake de belangen, die op het oogenblik samenhangen met de oorlogsomstandigheden en die dus ongetwijfeld voor de medewerkers in den Landstand stof genoeg bieden om te praten. Men moet het praten echter niet tot die, met den oor log samenhangende vraagstukken beperken, doch ook praten over hetgeen de Landstand voor nor male boerenbelangen wil bereiken. En daarvoor biedt de verordening waarbij de Landstand is in gesteld voldoende stof. Vooral over art. 1 be hoeft men voorloopig niet uitgepraat te raken. Volgens art. 2 heeft de Nederlandsche Landstand tegenover het Nederlandsche volk de verantwoor delijkheid en tot taak om 1. de belangen van de landelijke bevolking te behartigen en te waken over de eer van de standgenooten, 2. de bedrijfs-economische aangelegenheden der landelijke bevolking te regelen, aan de voedselvoorziening van het Neder landsche volk mede te werken. Hoeveel punten zijn hierin niet aanwezig waarover gepraat kan worden en waarover men feitelijk niet uitgepraat raakt. En daarom medewerkers aan den Nedélfandschen Landstand: praten en nog eens praten! 3. brengt het bezit van vischwater voor U mede?> Boer, water, visscher, productie Onder bovenstaande titel komt in De Landstand voor de Visschers van 17 Juni j.l. een artikel voor waarop wij gaarne de aandacht van onze lezers vestigen. Inzonder heid van onze boeren die woonachtig zijn in de lagere gedeelten van ons vaderland althans in die gebieden waar vischwater aanwezig is. Aan gemeld artikel ontleenen wij derhalve het volgende: VISCHWATER is een kostbaar bezit, dit wordt nog veel te weinig ingezien, omdat de aandacht van den landbouwer uit aard der zaak geheel gericht is op zijn bedrijf. Het water speelt in zooverre een rol, wan neer het dient ter bevochtiging van de lan derijen, als gezonti drinkwater voor het vee. als geschikte verkeersweg naar een complex land. De noodzaak van opschoonen wordt veelal af hankelijk gemaakt van genoemde factoren, of heeft plaats in verband met bindende voorschriften in een polderkeur, wordt echter zeer weinig gezien als een visschersbelang van den eersten rang. Een geregeld opschoonen van vischwater bevordert in hooge mate le ven en den groei der visch. Het spreekt vanzelf dat de zaak niet eenvou dig is, want naast een goede verzorging van het vischwater speelt het belang van den visscher altijd nog weer een groote rol. De boer streeft naar een zoo groot mogelijke productie der landerijen, de visscher streeft hetzelfde na op het gebied van het vischwa ter, terwijl de geheele productie als zoodanig weer ten goede komt aan de geheele volks gemeenschap. Voor de boeren zijn allerlei bepalingen in het leven geroepen, om ondanks den huldigen uitzonderlijken toestand, toch tot een zoo groot mogelijke productie te komen. Hetzelf de verschijnsel doet zich voor bij de visschers. De goede boer die zijn plicht doet, volgt met kennersoog de ontwikkeling der gewassen, zorgt voor poten, wieden en oogsten op het juiste tijdstip. De boer haalt kostbaar voedsel uit den bodem, dat vooral in dezen tijd moei lijk naar waarde te schatten is; ook de vis scher haalt uit het water het kostbare visch- vleesch. Zijn werk is minder opvallend, toege geven, doch niettemin zeer belangrijk. Een complex water mag daarom als een kostbaar bezit worden aangemerkt, evenals een stuk cultuurgrond. Naast punten van overeenkomst zijn er ecu ter ook verschilpunten te noemen. Bij den Landbouw wordt uitgegaan van den bodem als cultuurgrond, die nagenoeg den hoogsten graad van productiviteit heeft bereikt. Geheel anders 's het gesteld met de honder den bunders water in waterschappen en pol ders, waar. practisch nog niet van vischwater gesproken kan worden dat in cultuur werd gebracht, laat staan van productief visch water. De oorzaken zijn vele en velerlei en vinden gewoonlijk hun oorsprong in toestanden van enkele tientallen jaren geleden, welke heden ten dage nog onverzwakt van kracht zijn. In verschillende streken van ons land komt het nog voor, dat er boeren zijn, die hun vischwater persoonlijk verhuren of vergun ning geven aan derden, om in hun water te mogen visschen. Niet altijd gaat het om geld, ook worden hiervoor vaak tegendiensten ge leverd, b.v. het wegvangen van mollen, het kroosvrij houden van slooten, soms wel het geheele schouwen van een polder. Echter

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 1