volksvoeding
7& Jaargang Na. 29
Vrijdag 24 Juli 1942
verzekert onze
'xMwUtafid
Radiorede van den heer
O. J. Ruiter, Directeur-
Oeneraal van den Land
bouw, op Dinsdag 21 Juli
1942.
Mijn radiorede van 30 Maart j.f. beëindigde ik met
den oproep aan de boeren in Nederland nu in cri-
tieke tijden hun eer hoog te houden door zich ge
heel in te zetten in dienst van hun volk ten bate
der voedselvoorziening.
Thans, midden Juli 1942, kunnen we nog niet zeg
gen hoe of het resultaat van de landbouwproduc
tie 1942 zal worden. Het landbouwbedrijf moet met
zoovele onberekenbare factoren, o.m. die der na
tuur, rekening houden, dat men nooit eerder met
zekerheid daarover kan spreken dan nadat de oogst
binnen gehaald is. Tenslotte is de boer, boer bij
de gratie Cods en is hij, en weet hij zich steeds,
geheel afhankelijk van Hem. Dit in aanmerking ne
mende, kunnen we echter wel vast stellen, dat de
boer, en daaronder reken ik ook den boerenarbei
der, in overeenstemming met onzen oproep zijn
plicht heeft gedaan en zijn eer heeft hoog ge
houden. Dat hem daarvoor een woord van groote
erkentelijkheid van regeeringswege toekomt, vormt
de aanleiding tot deze uitzending. Ik wil haar me
de benutten om den consument, het Nederlandsche
volk, eens te laten weten, hoe en waarmede de
boer zich voor hem heeft ingezet, ondanks velerlei
bezwaren en hoe hij daardoor met Gods hulp ook
voor het komende jaar de volksvoeding zal kun
nen veilig stellen.
Ook van de zijde van den consument
mag deze uiteenzetting aanleiding worden tot een
waardeering van boer en boerenbedrijf in over
eenstemming met de werkelijkheid, die deze is, dat
zij het fundament vormen van het volksbestaan.
Ten tijde van mijn vorige uiteenzettingen waren
de kwade gevolgen van den abnormalen winter
19411942 bekend geworden. De veestapel stel
de daarbij extra eischen aan de veevoeding. De
tuinbouw ondervond de bezwaren van koude en
sneeuw bij de verplichte voorcultures bij den
groenteverbouw. Akker- en weidebouw lieten de
gevolgen van dezen poolwinter zien in uitwintering
en late ontwikkeling van het plantenbestand. Er
was dus alle aanleiding om mijn rede vrij te hou
den van optimistische klanken, doch de werkelijk
heid daarin duidelijk aan te geven, zij het ook met
daarbij te wijzen op de remedie: de totale inzet
van den boer voor zijn volk. Thans is het volop zo
mer geworden, ook al kan dat „volop" niet pon
der eenig optimisme worden uitgesproken. De re
sultaten van den inzet der boeren zijn thans be
kend. Daaruit moge blijken, dat het den boer is
gelukt om de bezwaren van den feilen winter, die
de Engelsche blokkade scheen te vervolmaken, te
overwinnen.
De veehouderij is bij dit alles nog steeds het
zwakke punt De nog steeds veel te groote rund
veestapel stelt eischen aan de voederproductie,
waaraan niet kan worden voldaan. Indien iets is
gebleken bij het beleid over de veehouderij, dan
is het wel dit geweest, dat de veeboer langzamer
hand zoo is gewend geworden zijn handelingen
te laten afhangen van bepaalde beperkende voor
schriften, dat het voorloopig niet verantwoord is
hem In de teelt geheel vrij te laten. De daarmede
thans genomen proef wijst uit, dat het aantal stuks
vee in totaal veel grooter is, dan past bij het ter
beschikking komende voer. Bovendien is tengevolge
.van den vrijen aanfok van koekalveren een dermate
groot aantal dezer dieren aangehouden en opge
fokt, dat we thans in dezen tijd van krapte staan
voor de noodzaak een groote hoeveelheid dezer
veesoort uit de markt te nemen. Alhoewel dit op
zichzelf voor den consument het niet onaange
name gevolg heeft, dat daardoor zijn vleeschrant-
soen niet onaanzienlijk wordt verhoogd, dient men
toch te bedenken, dat een omzet van het In deze
dieren verwerkte voer via melkvee tot melk, boter
en kaas thans voor onze volksvoeding meer zou
beteekenen. Overigens is het de moeite waard dit
in zomer 1942 zich voordoende feit van een over
schot aan jongvee te moeten vaststellen. De ver
halen van bekende zijde, dat de heele of halve
rundveestapel is afgeslacht, dat men in de weide
duidelijk kan zien, dat er toch maar zoo weinig
vee meer is, enz. enz., kunnen daarbij eens worden
getoetst aan de werkelijkheid, die deze is, dat de
veestapel niet verder werd beperkt dan tot de
voorgenomen 80 pet. van normaal, waarbij dan nog
moet worden gezegd, dat de huidige veestapel
veel te groot als hij is thans nog 84 pet. van
die der vooroorlogsche jaren uitmaakt, waarbij
het jongvee jonger dan één jaar zelfs een aantal
dieren omvat van meer dan 130 pet. van die nor
male hoeveelheid!
De fabel der rigoreuse veeafsiachiing
De fabel van den zoo sterk gereduceerden rundvee
stapel moge met deze gegevens voldoende zijn
weerlegd. Daarmede is evenwel het tegenoverge
stelde bezwaar niet opgeheven, dat n.l. de te groo
te veestapel niet kan worden gevoed. Daarbij
komt nog de zeer slechte grasgroei, het gebrek
aan kunstmest dit jaar en het niet voorhanden zijn
van krachtvoer voor het volgende winterseizoen.
Dat er dus van overheidswege maatregelen zijn
genomen dit overtollige jongvee over te nemen,
is alleszins juist. Ook de wijze waarop dit ge
schiedt, werkt in de goede richting. De boeren
krijgen nl. op grond van vroegere gegevens een
aantal dieren opgegeven, dat zij zouden kunnen
houden indien hun bedrijf zich geheel normaal zou-
hebben ontwikkeld als het gemiddelde Neder
landsche bedrijf. Waar echter dit laatste veelal
niet het geval is, kan de boer van dit aantal dieren
afwijken. Indien hij meent, dat zijn voer voldoende
is voor de voeding van een grooteren veestapel, dan
kan hij vergunning vragen tot het houden van meer
vee, welke aanvraag door een deskundige com
missie wordt beoordeeld. Bij goedkeuring is de
betrokken boer zelf verantwoordelijk voor de ge
volgen. Heeft hij later toch te weinig voer, dan zal
hij niet kunnen worden geholpen, ja zal hem zelfs
het overtollige vee kunnen worden afgenomen. In
elk geval zal zijn verplichting om vleesch voor de
consumptie te leveren worden gebaseerd op den
vergrooten veestapel, zoodat ook daarin een rem
mag worden verwacht op te groote uitbreiding.
De verantwoordelijkheid van den
boer wordt gesterkt
Zoo wordt de eigen verantwoordelijkheid van den
boer, die onder het stelsel der crisisorganisatie
volkomen verloren dreigde te gaan, opnieuw ge
sterkt, opdat wij straks weer kunnen werken met
zelfstandige, zelfbewuste, zelf verantwoordelijke
boeren, zich evenwel één voelende met het volk
en dat dienende met den inzet van den geheelen
persoon.
Indien de boer daarentegen inziet, dat hij minder
vee zal kunnen houden, dan hem werd opgegeven,
dan kan hij door opgave van een lager aantal
daardoor zonder meer goedkeuring krijgen voor
het aanhouden van minder vee, waardoor ook zijn
leverplicht aan vleesch in dezelfde mate zal wor
den verminderd.
Ook dit zal een verdere aanpassing van den vee
stapel aan de werkelijke voedermogelijkheden be
vorderen. Tenslotte leidden de abnormaal slechte
grasgroei en hooioogst, gepaard aan de extra con
sumptie van den te grooten jongveestapel er toe,
dat men bij het opgeven van den omvang van den
normalen veestapel aan de boeren, daarbij een
factor heeft ingeschakeld waardoor deze iets lager
was vastgesteld dan bij normale grasproductie
en bij een aangepasten jongveestapel het geval
zou kunnen zijn geweest.
De veehouderij overziende, kan men vragen of de
boer zich dan wel inderdaad voldoende heeft in
gezet, waar de zaak toch nog niet in orde is. Men
zij daarbij echter voorzichtig. Deze veehouder
heeft zijn verantwoordelijkheidsgevoel niet maar
dom of eigenwijs tot zwijgen gebracht, doch het
vooroorlogsche landbouwbeleid ontnam hem dat
automatisch. Niet hem, doch de crisisdictatoren, die
vanuit Den Haag alles op het boerenerf wilden re
gelen en leiden (en beperken!) treft hier het ver
wijt.
Voorts is een winter als die van 19411942 den
veeboer niet aan te rekenen. Een misrekening in
zake wintervoer en weidegang lag daarbij voor de
hand, rekening houdende met de ook overigens
zoo abnormale, steeds de moeilijkheden verzwa
rende omstandigheden.
Daarbij komt nog iets. Deze veehouders dienden
zich in te zetten voor hun volk, ook al werd hun
de varkensfokkerij en -houderij en de pluimveeteelt
grootendeels zonder tegenprestatie afgenomen!
Voorts beteekent van boerenstandpunt gezien, de
geheele vee-overname door de Overheid een hef
fing ten bate van den consument op hem als toe
vallige vleeschproducent. Men dient te beseffen,
dat de productiekosten van één aan het hoofdbe
drijfsschap „vee en vleesch" te leveren koe den
daarvoor ontvangen prijs verre overtreffen. Terecht
vraagt de boer zich dan ook af, waarom hij aldus
moet worden belast met een heffing om daartoe
den consument een redelijken vleeschprijs moge
lijk te maken.
Voegt men hierbij nog de bezwaren van hooi-,
stroo- en paardenvordering, die alle met groote
offers gepaard gaan, dan is het toch zeker noodig
met erkentelijkheid te gewagen, dat desondanks
deze veehouders zich geheel blijven inzetten om
hun bedrijf in orde en op productie te houden.
Dankbaarheid en hoop
Indien men bij al deze vaak grievende bezwaren
doorwerkt, dan dient dat met dankbaarheid toch
worden erkend.
En als dan desondanks ook hier en daar een vee
houders uit de band springt, een dier zwart ver
koopt of melk zwart afgeeft, dan verdienen de
daarbij betrokkenen wel zeker de strengste be
straffing en de verguizing van hun bedrijfs- en
volksgenooten, doch dan mag dat niet afdoen aan
de verdiensten van onzen veeboer in het alge
meen. Ik wil daarom de hoop uitspreken, dat deze
inzet van den veeboer straks ook zijn afspiegeling
mag vinden in een melkprijs, die hem zijn bedrijf
mogelijk maakt, hem een redelijk levensonderhoud
verschaft en daarbij tevens nog weer dringt in de
richting van een zoo groot mogelijke melkproduc
tie en hem zoo weinig mogelijk doet afwijken van
het rechte pad. Tenslotte moge de Nederlandsche
veeboer bedenken, dat zijn inzet niet vergeefsch
zal zijn. Straks in het groote nieuwe Europa zal zijn
vee overal worden, gevraagd en zullen daardoor
afgezien nog van het groote vrij komende afzet
gebied voor zuivelproducten perspectieven voor
onze fok- en gebruiksveeteelt ontstaan, die den
veehouder een ongekende toekomst openen. De
stichting van de Oost-Compagnie door Kam. Rost
van Tonningen wijst reeds duidelijk in deze rich
ting. Na den veeboer, den tuinder in ons gezichts
veld betrekkende, zou men misschien bereid zijn