„WEES U ZELVE"
Winterraapzaad
wenscht. Waar deze momenteel niet mogelijk
is, is de voorkeur te geven aan land, dat nog
behoorlijk van phosphorzuur is voorzien.
Een kalibemesting is meestal noodzakelijk, en
dient 3—500 kg. kalizout 40% te beloopen, ge
middeld 400 kg k. 40.
Stalmest werkt ook op zand zeer goed en is
aan te bevelen.
Op Veen.
De stikstofbemesting kan men hier iets lich
ter hemen (120—140 kg N.l. Verder als op
zand.
Tijd van aanwending der bemesting.
7. Wanneer stalmest wordt gegeven wordt
die in den nazomer ondergeploegd.
De stikstofbemesting wordt grootendeel in het
voorjaar als overbemesting verstrekt. In den
herfst moet men voor een groote gift stikstof
oppassen. Men krijgt dan gauw een te geil
gewas, dat gemakkelijk uitvriest. Al naar den
aard van den grond en stand van het gewas
wordt 0—100 kg kas in den herfst als over
bemesting gegeven.
De rest van de stikstof, dus het leeuwenaan
deel wordt in het vroege voorjaar verstrekt,
eventueel op zand in enkele malen.
Grondbewerking.
8. De ploegdiepte kan normaal worden ge
nomen. Op klei moet het doel van de grond
bewerking zijn, dat zeer voldoende fijne grond
(mul) aanwezig is. Alle kluiten behoeven niet
fijn; enkele kluiten is zelfs een voordeel, geeft
n.l. beschutting. Een zaaibed, dat uit brokjes-
vormige klei bestaat, is ongeschikt voor kool
zaad.
Meestal bereikt men dit door na het ploegen
een keer te sleepen.
Op het zand kan na het ploegen een keer
worden geëgd. Veel bewerken is verkeerd, men
moet zooveel mogelijk kluiten houden, voor
het zaaien moet men den grond laten be-
zakken.
Grondbewerking in den herfst: Enkele malen
schoffelen. Tusschentijds kan geëgd worden.
Tegen half November bijv. aanaarden voor
onkruidbestrijding en iets betere bescherming
tegen vorst. In den herfst zij men blijkens de
ervaringen van vorige winters voorzichtig
met uitdunnen.
Grondbewerking in het voorjaar: Ook weer
schoffelen en eggen. Eventueel bij te dichte
stand uitdunnen of bijplanten. Uitdunnen
behoeft niet' zorgvuldig te geschieden; bij
overdreven dichten stand kan overdwars op
blokjes worden geschoffeld (smalle schoffels).
Bijplanten is dit jaar geen succes geweest.
Keuze van ras.
9. Waar we met de mogelijkheid van weer
een strengen winter rekening moeten houden
(we leven momenteel blijkbaar in een koude
periode) is het aan te bevelen om hiermee
bij de keuze van het ras rekening te houden.
Van de drie rassen Mansholt's Hamburger.
Lembke's en Janetzki's koolzaad is dus beslist
de voorkeur te geven aan het meest winter-
vaste.
De Lembke's staat daarbij vooraan. Het is be
langrijk wintervaster dan het tot nu toe in
ons land algemeen verbouwde Hamburger en
geeft een iets hooger opbrengst. De opbrengst
van de Janetzki's is iets geringer, doch dit
ras is nog weer iets wintervaster.
Het is dan ook zeer gewenscht om in hoofd
zaak het Lembke's koolzaad uit te zaaien.
Waar men een groote oppervlakte met kool
zaad beteelt, kan men een gedeelte Janetzki's
nemen, dat ongeveer 4 dagen voor Lembke's
rijp is. Dit is van veel belang omdat dan de
oogst van de geheele oppervlakte niet op een
moment valt.
De oogst.
10. Men moet met het zichten een aanvang
maken, wanneer de stengels en de peulen
geel beginnen te worden en de zaden bruin
beginnen aan te loopen. Te laat zichten is
een groote fout. Snijden met de sikkel geeft
het beste resultaat, maar dat gereedschap Is
niet overal aanwezig.
Men snijdt het gewas 's morgens vroeg in den
dauw. Bij felle zon is het gevaar van uitval
len van het zaad te groot. Dit bezwaar doet
zich ook voor bij het vervoer van den oogst
van het veld naar de dorschmachine, berg
plaats enz. Men werke dan ook steeds met
kleeden op den wagen, wanneer men niet
over de platte luchtbandenwagen beschikt.
In vele kleistreken laat men de losse schoven
op de zeer lang gelaten stoppels (wel 3040
cm) liggen. Dit brengt eenig risico mee en
beter is daarom het brengen in hoopen, bijv.
van 6 schoven bij elkaar, welke met touw
worden ombonden en vastgezet aan den stop
pel. Ook kan men op een hoop van 6 schoven
grondvlak nog weer enkele schoven plaatsen
en daarop een ruiter-driepoot als steun. Een
derde methode is het plaatsen in lange rijen
van 2 schoven dikte tegen elkaar.
Men kan te velde dorschen en kleeden op den
grond leggen daar waar het koolzaad wordt
verwerkt. Waar geen dorschmachine aanwezig
is, dorscht men op een groot kleed of zeil met
rolblok of vlegels.
In streken waar geen dorschmachine aanwe
zig is en geen kleeden in gebruik, kan men
den oogst het best naar huis halen op wagens
met kleeden, die men van uitelkaar gesne
den zakken zelf gemaakt heeft. Men dorscht
dan in de schuur.
Men zij zeer voorzichtig met het zaad. Het
moet zeer droog zijn, vóór het gevaar van
broei en schimmel is geweken. Het bewaren
in zakken is verkeerd, vooral wanneer ze
dichtgebonden worden. Beter is het losgestort
te bewaren en herhaaldelijk om te scheppen.
Nog beter voor den nieuweling om het zoo
gauw mogelijk af te leveren. Dan is hij van
het risico af.
Stoppelbewerking.
11. Na dpn oogst verdient het aanbeveling
om spoedig te eggen en dan even te laten lig
gen om het uitgevallen zaad te laten ontkie
men, dat dan gemakkelijk te vernietigen is.
Dit gewas is iets minder veeleischend dan het
koolzaad en daarom op vele zandgronden te
verkiezen boven koolzaad. De cultuur is vrij
wel gelijk aan die van dit laatste gewas, de
uitzaai dient echter later te geschieden. In
het noorden en midden van ons land onge
veer 1 September, in het zuiden een week tot
14 dagen later.
Het beste ras is Lembke's winterraapzaad, dat
nog iets wintervaster is dan Lembke's kool
zaad.
De opbrengst is ongeveer als van Mansholt's
Hamburger en Janetzki's koolzaad.
Het is een week eerder rijp dan Mansholt's
of Janetzki's. Voor de kleistreken komt het
in aanmerking, wanneer men den oogsttijd
nog verder wil spreiden.
Uitplanten van koolzaad op zandgrond.
Vroeger had men nog veel minder dan thans
op de zandgronden gewassen die vroeg het
veld ruimen. Daarom kwam het land te laat
vpij om het koolzaad te zaaien en ging men
over tot het uitplanten van de planten, die
men tijdig op een plantbed had gezaaid.
Dat kan ook heden nog zeer geschikt, al
vraagt het Wat meer arbeid dan het zaaien
van koolzaad.
Men neme vruchtbaren, vochthoudenden
grond, dien men flink bemest. Stalmest is
zeer gunstig. Te zwaar bemest men niet gauw,
daar koolzaad voor dit doel bijna nooit te
welig groeit.
In de eerste dagen van Augustus zaait men
op een plantbed het zaad. Liefst zaaie men
dun om krachtige planten te krijgen. Men
krijgt zeker planten genoeg, voor 1 ha, als
men 1 kg zaad gebruikt bijv. op 2 of 3 are.
Het plantbed moet behoorlijk vruchtbaar zijn
en men neme er bij voorkeur grond voor,
waarop nooit kool of koolraap gestaan heeft,
met het oog op knolvoet.
Zoo noodig geve men op het plantbed een
weinig stikstofmest. Het land, waarop het
koolzaad gezet zal worden, is in den herfst
reeds ondiep geploegd. Einde October wordt
het diep geploegd en tegelijk worden de plan
ten achter den ploeg gezet. Men ploegt dan
breed (25 cm) en men neemt den afstand
der planten in de rij 10 cm. De planten legt
men zoodanig tegen het omgeploegde land,
dat niet alleen de wortels, maar ook een klein
gedeelte van de plant door den grond van de
volgende snede bedekt worden.
Met het oog op het zakken van den --grond en
den naderenden winter is het beter, dat de
planten iets te diep dan te or diep gelegd
worden. In het voorjaar wordt het gewas tijdig
geschoffeld. Het heeft vroegtijdig den grond
dicht. Flinke overbemesting met stikstof is
zeker aan te bevelen.
(Wenken van de Directie van den
Landbouw.).
„Wees U zélf", zei ik tot iemand, „maar hij
kón niet; hij was niemand". En juist in deze
tijden, nu wij veel hooren spreken over de be
wustwording van het platteland, dringt de
diepere beteekenis van de vermanende woor
den van onze Nederlandschen dichter de Gë-
nestet tot ons door.
En vooral het eerste gedeelte zullen we ter
harte moeten nemen, willen wij daadwerke
lijk mede helpen, den eigen boerenaard en
boerengeest weer die plaats in ons volksleven
te geven, die hun toekomt.
Op het gebied der vrouwelijke handwerken
zullen wij - en we doen dit nu met een ge
voel van schaamte, omdat we zooveel moois
als waardeloos ter zijde hebben laten liggen -
weer op moeten diepen, wat onze overgroot
moeders op het gebied van spinnen, weven,
kantklossen, vlechtwerk en kruissteekbor
duurwerk hebben vervaardigd.
Niet, om nu ook weer dikke rokken te gaan
dragen en merklappen achter -glas aan den
muur te hangen, maar om er toepasselijke
voorwerken van te maken, die wij kunnen
gebruiken bij de inrichting en de versiering
van de boerenwoning.
Het mooie handgesponnen linnen, de geweven
stoffen, welke vroeger voor de kleederdrach
ten werden gebruikt, leveren ons prachtig
materiaal van eigen bodem. We zullen weer
gaan leeren, hóe we ze moeten vervaardigen
en hóe we ze "moeten verwerken, om ze met
een goede versiering dienstbaar te maken
voor het huis.
Om wat te kunnen bereiken, zal ieder be
grijpen, dat we maar niet lukraak en ieder
Voor de Plattelandsvrouw
op zijn eigen houtje moeten beginnen, doch,
dat we stelselmatig, we zouden haast zeggen,
volgens een leerplan, moeten gaan werken.
Daarom willen we beginnen met het spinnen.
„O", hoor ik al een paar vrouwen roepen,
„met dien stuifrommel beginnen wij niet
meer; dat kunnen we in huis niet gebruiken".
Dat is ook niet de bedoeling. Ons ideaal is
om in ieder dorp een „spinkamer" te krijgen,
waar de vrouwen en meisjes kunnen komen
spinnen. Wat al mogelijkheden biedt zoo'n
spinkamer! We zullen er later een weefge
touw kunnen hebben, waar een dorpswever
of -weefster voor ons kan weven, of waar we
zélf weer kunnen gaan weven. Toekomstmu
ziek? Goed, maar zonder „muziek" en idea
lisme komt een mensch niet tot iets goeds.
Het ligt daarom in de bedoeling van de afd.
Landvrouwen van den Nederlandschen Land
stand een opleidingscursus te laten houden
voor „vóórspinsters". Want juist aan deze
„vóórspinsters" hebben we behoefte. Zij zul
len in de komende wintermaanden uitgezon
den worden naar die dorpen, die een spincur-
sus aanvragen.
De „afd. Landvrouwen van den Nederland
schen Landstand, Zeestraat 69, Den Haag"
ontvangt gaarne naam en adres van jonge
vrouwen, die er voor voelen om opgeleid te
worden tot vóórspinster. In iedere provincie
zullen we er een paar noodig hebben.
Verder zouden we graag een goede hand-
werkverzameling willen samenstellen. In de
zen tijd van „puntenkaarten" is het verkrij
gen van ondergoed-stoffen ons moeilijke
vraagstuk.
Laten we nog eens zoeken in kisten en kas
ten naar een bruikbaar stuk (b.v. 60 a 70 cm)
linnen, vijfschaft of ander handgemaakt ma
teriaal. We kunnen dit uitstekend gebruiken
om daarvan voorwerpen voor onze hand-
werkverzameling te maken (in te zenden aan
bovengenoemd adres).
Wanneer we nagaan, wat er aan kruissteek
borduurwerk geleefd heeft en gelukkig nog
leeft in verschillende streken van ons land,
dan verkrijgen we een schat van gegevens,
die wij kunnen verwerken als vc-sïering.
Landvrouwen van Nederland, laten wij be
ginnen met weer „ons zelve" te worden, op
dat wij later met trots onze eigen boeren-
sfeer kunnen toonen.
C. N. UILENBERG-RUPP.