DE GROENTETEELT IN LITAUEN r Heemkunde? En waarom Mogelijkheden voor Nederlandsche kweekers Uitvoerig rapport van Ir. R. v. d. VEEN m. Mest. Doordat er in Litauen zeer véél aan veeteelt ■wordt gedaan en er vele paarden, koeien, schapen en varkens worden gehouden, valt er in normale tijden steeds over voldoenden mest te beschikken en wel over zeer goeden mest, doordat hier in geheel Litauen vrij algemeen nog van potstalmest wordt gebruik gemaakt. Ook in Nederland kenden we vroeger dezen „potstal", dit zijn groote diepe stallen, waarin gedurende langeren tijd mest wordt verzameld en waarop de dieren loopen en dezen mest vasttrappen, terwijl ook de urine voor een belangrijk deel in den mest blijft behouden. Doordat er echter door de oorlogsomstandig heden gebrek is aan stroo, laat de hoeveel heid beschikbare mest, de conserveering en bereiding wat te wenschen over. Jammer is, dat er in Litauen'nog geen of zeer weinig gebruik wordt gemaakt van turfstrooi- 5cl, terwijl de bodem er toch rijk is aan deze stof, welke zoo bijzonder geschikt is om als strooisel voor het vee te dienen door zijn groot absorbeerend veimogen. Hoewel er in Litauen zeer veel paarden wor den gehouden, is er momenteel, speciaal in de tuinderijen in en dicht bij de steden, soms ook gebrek aan broeimest, doordat de kazernepaarden zijn verdwenen en de boeren meer gemengden mest hebben en geen spe- cialen paardemest, geschikt voor broeidoelein- den. In de steden zijn veel koetsiers met hun bekende Droschkes, en vaak geven de boeren stroo aan die koetsiers en krijgen die dan als mest terug. In deze richting zou ook voor de groentekweekers wat te bereiken zijn. COMPOST wordt er in Litauen zeer weinig bereid. Verder is, wat de positie van den kunstmest betreft, de toestand in Litauen evenals in Nederland, en wordt de kunst mest slechts mondjesmaat verdeeld en be schikbaar gesteld. Alleen kalk is voldoende aanwezig. Hoewel er in Litauen voldoende stalmest is, hebben de groentekweekers mo menteel door de bijzondere tijdsomstandig heden toch eenigszins te kampen met gebrek aan mest, op de eene plaats meer, op de an dere minder. In normale tijden kan, ook de factor mest voor de groenteteelt zeer gunstig genoemd worden. Aangaande het aantal stuks vee beschik ik niet over cijfers van den allerlaatsten tijd, doch wel over de jaren 1932, 1936 en 1938. Deze zijn als volgt: In 1932 559.217 paarden, 1.024645 koeien, 1.186272 varkens, 601588 schapen, 210.713 ganzen, 331028 eenden, 3.174006 kippen en 127.000 bijenkorven. In 1936 515000 paarden, 1071000 koeien, waarvan 715000 melkkoeien, 1.132.000 varkens, 1.241000 schapen. In 1938 52500 paarden, 1.121000 koeien, waar van 732.000 melkkoeien, 1.144000 varkens, 219000 geiten, 604000 schapen, 4.297000 kip pen, 231000 ganzen, 139000 bijenkorven. In verband met gebrek aan voer, mede ten gevolge van de Russische overheersching van Juni 1940 tot Juni 1941, is het aantal dezer dieren na 1939 aanzienlijk geslonken; vooral kippen zijn in massa's in 1940 en 1941 geslacht, zoodat het aantal dezer dieren nog slechts gering is. In hoofdzaak zag ik Witte Leghorns en Red Islands, waarbij deze laatste tegen het klimaat in het algemeen beter bestand bleken dan de eerste, wat mij als leeraar in pluimvee teelt interesseerde. Arbeidskrachten en oevuiking. Daar ongeveer 80 pet. van de bevolking in Litauen direct of indirect in den landbouw een bestaan heeft, zijn er bijzonder vele arbeidskrachten, die met het werk op het land vertrouwd zijn. Daar in de groenteteelt in het algemeen hoogere loonen kunnen wor den gegeven dan in den landbouw, zullen er, althans in normale tijden, voor de groen teteelt steeds voldoende arbeids,krachten aanwezig zijn en vormen dus ook de ar beidskrachten een gunstigen factor. Momen- menteel is er echter in sommige deelen van Litauen soms eenig gebrek aan arbeids krachten, wat hier thans evenwel weer met 'krijgsgevangenen en Joden wordt aange vuld. In ieder geval behoeft er ook nu in de bedrijven, waarin de Nederlanders als lei ders optreden, geen gebrek aan arbeids krachten te zijn. Evenwel zal er wel in de groentebedrijven dikwijls een tekort zijn aan geschoolde krachten en het is gewenscht, dat de Nederlander zich zoo mogelijk de Li- tausche taal eigen maakt, om de arbeids krachten vakkundig te onderrichten om deze krachten zoo goed mogelijk te benutten. Alleen wanneer de groentekweeker zijn arbei ders verstaat en met hen van gedachten kan wisselen, zal hij de beste resultaten ver krijgen. Ook hiervoor is tijd noodig en dit is ook weer één der redenen, dat het me ge wenscht voorkomt, dat de Nederlanders eerst in loondienst werkzaam z.ijn. Van veel beteekenis is, dat de groentekwee ker zijn werkzaamheden zoo verdeelt, dat hij gedurende het geheele jaar een zeker per centage vast personeel aan zijn bedrijf bindt en slechts gedurende de tijden, dat de werk zaamheden zich ophoopen, van los personeel gebruik maakt. Met behulp van vast perso neel zal hij geleidelijk de beste resultaten verkrijgen. In den winter kunnen er strooen riet matten worden gemaakt, waarvoor het be- noodigde stroo en riet aanwezig is, er kun nen potten voor de tomatenplanten worden gebakken, reparaties aan bakken, kassen en gereedschappen worden verricht, hout ge hakt, enz. zoodat hij zijn vast personeel aan den arbeid houdt. In het meerendeel van Li tauen wordt Litausch gesproken, in het Oos telijk deel Polnisch, terwijl het overgroote deej der inheemsche bevolking g^en Duitsch verstaat en omgekeerd de Duitscher geen Litausch of Polnisch. Toch is dit, om goede resultaten met de groenteteelt te verkrij gen, gewenscht. In de nabijheid van Kauen en wel te Dainava heeft een Nederlander reeds een 15tal ja ren een intensief groentebedrijf. Hij heeft zich de taal van de Litauers eigen gemaakt en spreekt bovendien Nederlandsch, Duitsch en Russisch. Van de totale bevolking van de vroegere re publiek Litauen zijn de Litauers met ruim 80 pet. de domineerende volksgroep, hierop volgen de Joden met ongeveer 10 pet., ver der de Polen met circa 3 pet., Wit Ruthenen en Russen met ruim 2 pet. In het Wilnage- bied, dat thans ook bij Litauen behoort, wo nen vooral Wit Ruthenen, Polen en Joden en een kleiner aantaj Litauers. Gedurende zijn ontwikkeling heeft de bevolking van Litauen veel onder Russischen en Polnischen invloed gestaan. Zooals reeds gezegd, heeft de bevol king in Litauen overwegend een echt lande lijk karakter, daar de boeren hier het be langrijkste deel vormen en er slechts betrek- kelijk weinig steden zijn, eigenlijk slechts 2 groote steden, namelijk Wilna en Kauen. Terwijl de landelijke bevolking ongeveer 85 pet. inneemt, bedraagt dit aantal voor de stedelijke bevolking 15 pet., wat reeds veel zegt aangaande den aard en het karakter der bevolking. Wat de beroepen betreft, kan worden gezegd, dat circa 77 pet. in den Landbouw, 6 pet. in de Industrie, 2>/2 pst. in den Handel, 1 pet. in het Vervoerwezen en 13 y2 in de overige beroepen werkzaam zijn. Van de steden noem ik hier de hoofdstad Kauen, met ongeveer 150.000 inwoners, Wil na met 200.000 inwoners, Schaulen met 30.000 inwoners, Ponewesh met 26.000 inwoners, Mariampoi met 16.000 inwoners en nog slechts enkele steden met een inwonersaantal bo ven de 10.000 en nog een klein aantal steden beneden de 10.000 inwoners. Daar, wat een verbruik van groenten in het land zelf betreft, zeker eerst de groote ste den in aanmerking komen, zijn er door mij allereerst in Kauen, evenals in Wilna 2 be drijven uitgezocht, die voor een Nederland- schen groentekweeker geschikt zijn. Ook Po newesh behoort tot een der grootere steden en daarom zullen hier vrij zeker ook reeds dit jaar, en wel in het najaar eenige groen tekweekers worden geplaatst, indien althans een voldoend aantal Nederlandsche groen tekweekers van de gunstige voorwaarden, die hun in Litauen worden geboden, gebruik willen maken. Bij een goed opgezette en doorgevoerde pro paganda èn met medewerking van medische zijde, zal ook het verbruik van groenten bij de landelijke bevolking, evenals in Neder land, ingang kunnen vinden. Thans voedt deze landelijke bevolking zich grootendeels met vleesch, brood, melk en pap, en zijn de meeste groenten als gezonde voedingsmiddelen, zoo rijk aan vitaminen, vrijwel onbekend. Zeker niet in de laatste plaats ter vermeerdering van de vitaminen, is uitbreiding en intensiveering van de groenteteelt voor een land als Litauen ten zeerste gewenscht. .(Wordt vervolgd.). Haar beteekenis voor ons IX (door W. E. M. Eggink) De vorming, waar het düs eigenlijk op aankomt, is de scholing in den arbeid van een volk. Anders kan men niet bewust arbeiden en niet bewust samenwerken met volksgenooten, die op een ander deel van het arbeidsterrein van een volk hun plicht vervullen. Derhalve is naast de technische scholing in den arbeid, de vak bekwaamheid en de technische kennis van zijn vak, ook noodig scholing in de oeco- nomie als leer der ruil van de arbeids producten of goederen, scholing in de so ciologie als leer der verschillende arbeids terreinen, psychologie, als leer omtrent de kennis van den mensch, met wie men in den volkschen samenarbeid te maken krijgt, maar bovenal is de heemkunde noodig om inzicht te krijgen in eigen ar beid en den arbeid der volksgenooten, op dat men als vrucht van deze kennis pluk ken kan, een ware volksgemeenschap, waarin de volksgenooten bewust te samen arbeiden, en aldus waarachtige volkscul tuur bevorderen. Juist door de heemkunde bevorderen wij de ware cultuur. Ook de plattelandscul tuur. Die kunnen wij bij alle crisis, nood en verwarring, die er op dit gebied ge- heerscht heeft den laatsten tijd zoo maar niet weer opbouwen; dat doet een mensch niet, dat doet God. Maar wel kunnen we onzen plattelands arbeid bewust verrichten door, naast de gebruikmaking van de scholing in de hierboven genoemde vak ken, bovenal de heemkunde te beoefenen. Dan kunnen we, daarmee bekend door de heemkunde, van wat het voorgeslacht ons bood, behouden wat ook in dezen tijd zijn geldigheid nog deed blijken; dan kunnen we ook van de stad, in producten van we tenschap en techniek in de eerste plaats, overnemen wat ook voor het platteland dienstig is; en verder kunnen we niet veel meer doen dan wat kleinarbeid (hier een nieuw boerenmeubel ontwerpen, daar een oude volksdans weer invoeren, ginds een bepaalde landbouwmethode, die nut tig bleek, weer invoeren en weer ergens an ders een boerenfeest- of hoogtijdag in eere herstellen); maar we kunnen dan eigenlijk alles doen, want door de heemkunde zijn we ons bewust van der vaderen erfdeel en vafn den plicht als fiere plattelanders in onzen arbeid de volksche waarden, die juist ons platteland in zoo ruime mate be waarde, ook, voor dezen tijd en het nage slacht tot nieuwe gelding te brengen. Houden we dit laatste goed+voor oogen, dan worden we bewaard voor het „de klok terugzetten", waartoe de verleiding bij heemkunde altijd zeer groot is. Wcrnt slechts met dat doel heemkunde te be trachten. is geoorloofd, waarbij het gaat om de realisatie der volksche waarden niet als rariteiten van het voorgeslacht, doch als levende krachten ook voor ons menschen van dezen tijd. Op zulk een ma nier mag ook alleen de band met het voorgeslacht bewaard blijven. En dat is ook de eenig juiste opvatting der geschie denis. Niet een chaos van feiten en cij fers: maar de levende mensch, die uit het verleden oprijzend, tot ons nog wat te zeggen heeft. Alleen daar wordt geschie denis voor ons waarlijk tot geschiedenis, waar wij het persoonlijk gaan ervaren, dat er toen en toen wat geschied is. Dat „toen en toen" is noodig; wij kunnen de jaartallen niet missen, om het geheel der gebeurtenissen als aan een kapstok aan op te hangen; maar alleen daar, waar wij een aanknooping spunt vinden tusschen ons, de menschen van nu, en de menschen van toen, alleen daar, waar wij het be grijpen kunnen, omdat we van hetzelfde bloed zijn, dat zij in hun tijd* zoo en zoo gehandeld hebben, daar wordt echte ge schiedenis beleefd. Want daar spreekt het bloed. Heemkunde mag alleen beoefend worden door menschen, die, bewust van eigen bloed en eigen bodem, gedreven worden door het verlangen naar nog veel meer te mogen .weten van het leven en streven van dat eigen bloed op dien eigen bodem. En die aldus de heemkunde tot het voor werp hunner bijzondere belangstelling maken die worden de ware bevorderaars van de ware volkscultuur en die zijn de ware bouwers aan een waarachtige volks gemeenschap want die weten in hun ar beid bewust van der vaderen erfdeel de volksche waarden, die ze door de heem kunde hebben leeren kennen, tot daad krachtige gelding te brengen voor den eigen tijd. Daarom heemkunde en aldus heemkunde! (Wordt vervolgd

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 6