Een brief Xe Jaargang No. 31 Vrijdag 7 Augustus 1942 <1*1 C EN enkele maal gebeurt het, dat, naar aan leiding van een artikel van mijn hand in den Landstand, een brief aan mij wordt gezonden. Zoolang het aantal niet te groot is, zie ik dat met genoegen, want als schrijver kun je het meeste leeren van de lezers; dikwijls meen je, dat je iets goed duidelijk hebt geschreven en dan blijkt later, dat soms een heele kleinigheid in het schrijven oorzaak is van groot misver stand. Dat is gelukkig in den brief, dien ik nu in het openbaar ga behandelen, niet het geval. Ik behandel dezen brief in het openbaar, omdat mij in gesprekken met Buurtleiders dikwijls blijkt, dat gedachten, als in dezen brief ontwik keld, bij meer personen bestaan en dan kan ik door mijn antwoord in het openbaar te geven, mogelijk ook voor anderen dan den schrijver, verhelderend iets mededeelen. <mditand De brief, dien ik ontving, luidde met weglating van alles wat tot herkenning kan leiden, als volgt: „Naar aanleiding van Uw Ed's schrijven, de laatste weken in „De Landstand", is onder- geteekende B. te A, zoo vrij, zich met een schrijven tot UEd. te wenden. Vooropstellende dat hij U niet als landver rader beschouwt, zooals de anti-menschen doen, meent hij toch, dat UEd. niet met de werkelijke toestanden bij de boeren en vooral de zandboertjes, op de hoogte is. Daarom dit schrijven met de bedoeling UEd. eenige ergerlijke misstanden bloot te leggen. Met den misstand bij de aardappeldistributie schijnt UEd. eenigszins op de hoogte te zijn, aan een vorig schrijven te zien, doch dat de verbouwers het ergerlijk vinden, dat hier de aardappelen naar C. worden geleverd voor 3.31 per 100 Kg., terwijl ze de volgende week te D. 2 km. van A. worden gedistri bueerd voor 8 cent per kg., is 8.per 100 kg., zult UEd. niet hebben geweten. Den boeren worden behoorlijke prijzen voor hun producten eh hun vee beloofd, doch er wordt op alle manieren wat afgeknabbeld. Ziehier nog eenige voorbeelden. Ondergeteekende leverde op 16 April j.l. een prachtige partij droge rogge aan de Pica voor de provincieleveringsplaats D. Dit was nog derde soort, op de afrekening was nog 5 kg. zoek geraakt en werd een vochtkorting toegepast van 40 cent per 100 kg. en dat voor rogge, die prima droog ge oogst was (in nieuwe schuur) met Kerstmis gedorscht en w^r in de schuur opgestapeld tot de levering, terwijl de commissionnair bij de'monsterneming nog zeide: „Nou, die is wel droog hoor!" Voor de varkens wordt tot 55 kg. 79 cent per kg. beloofd, zwaarder 75 cent. Nu leverde ondergeteekende den afgeloopen winter twee vette biggen af, doch iets te zwaar en ont ving nog geen 67 cent per kg.; van behoor lijke prijzen gesproken! Dan nog iets over de rundveelevering. Dat de veestapel ingekrompen moet worden, acht ondergeteekende zeer noodzakelijk. Maar als de boer 30 a 40 cent per kg. voor zijn ge- bruiksvee ontvangt en de consument 1.80 a 2.per kg. moet betalen, krijgt natuur lijk de boer de schuld, terwijl hij bijna niets voor zijn vee ontvangt. Naar beweerd wordt, ontvangen de taxateurs alle drie reeds f 3. per stuk voor hun taxatie, zoodat die per dag meer verdienen, dan de boer voor zijn koe ontvangt. Ondergeteekende heeft van het voorjaar 2 halfvette stiertjes geleverd, plm. 114 jaar oud; dit was voor den oorlog van het aller duurste gewildste artikel, voor 42 cent per kg. Ja, geachte heer Posthuma, ik kan U nog wel meer bezwaren van de zandboertjes me dedeelen .zooals varkens- en rundveestapel en kippen weg, grasland gescheurd en uit gemergeld, dan kan ik mij indenken, dat er boeren zijn. die ook zien wat uit den zwarten handel te halen, want de schuld, dat alles duur is. krijgen ze toch en als mer zijn oor te luisteren legt, kan men ook wel begrijpen, dat ze na den oorlog weer kunnen vern". Hoogachtend, groetend Uw. dw. B. Mijn antwoord daarop is nu het volgende: In de eerste plaats dank ik U voor Uw belang stelling in mijn schrifturen en het doet mij ge noegen dat U zich met een brief*tot mij gewend heeft. U beschouwt mij niet als een landverra der. Dit doet mij genoegen voor U!, want er blijkt uit, dat bij U een behoorlijke hoeveelheid gezond verstand aanwezig is. Dat kan een ge volg wezen van het feit, dat U, om Uw eigen woord te gebruiken, geen „anti-mensch" is, maar het kan ook het gevolg wezen van het feit, dat U nog een echte oude Nederlander zijt, een van dat soort, waarover ik wel eens meer heb geschreven, die zeiden: „Ieder mag zijn eigen meening hebben en deze meening ook uiten". Dit zeiden zij dan niet alleen met den mond, maar dat was hun overtuiging en al stond dan de meening van dien ander hun niet aan, dan konden zij wel eens een oogenblik ont stemd zijn ,doch lang duurde dit niet en zij gin gen weer gewoon met dien ander om. Dat het zóó mooi was in Nederland is lang geleden, want sinds de partij-politiek hoogtij vierde, hetgeen ongeveer samenvalt met het einde van den vo- rigen oorlog (1918), ging men elkaar zoo on- frisch te lijf, dat ik mij niet kan voorstellen, dat er nog een Nederlander met een gezond stel hersens rondloopt, die naar dien tijd, de laatste vijfentwintig jaar, terug verlangt. Landverrader! Het is maar net niets. Laat ik U daartegenover nu eens uitleggen, hoe ik mij voorstel, dat de houding van iederen Nederlan der van dit oogenblik moet zijn. Wij leven in eën bezet land en als een land bezet is .dan gel den bepaalde regelen van het volkenrecht .Deze regelen zijn niet gemaakt, toen de bezetting kwam en door den bezetter, maar deze regelen zijn jaren geleden gemaakt door vertegenwoor digers van verschillende landen. Ook Nederland was hierbij vertegenwoordigd en met algeheele instemming van de Nederlandsche vertegen- woordigers en dus van Nederland zelf. zijn toen de regelen gemaakt. die,nu op ons worden toe gepast. Welke regelen men in de wereld ook maakt, zoodra de toepassing daar is. doen zich altijd nog omstandigheden voor, die men niet voorzag of niet kon voorzien toen men de rege len vaststelde en die men. omdat zij er nu een maal zijn, toch in aanmerking moet nemen. Dat kan verbazend onaangenaam wezen en als er dus Nederlanders zijn. en ik stel mij zoo voor, dat alle Nederlanders zoo zijn. die gaarne wat andere maatregelen genomen zagen dan nu ge nomen worden, dan ka» ik mij dat best begrij pen. Maar wij leven nu eenmaal in een bezet land en er is nog altijd oorlog en nu schijnt het mij toe. dat wij ons land, dus Nederland, het beste dienen, niet door de handen in den schoot te leggen en heel of halfversuft rond te wan delen. Ook thans moeten wij en kunnen wij Nederland dienen. Doen wjj dat niet en morren en klagen wij, om nog maar niet van eVger din gen te spreken, dan maken wij het op het oogen blik voor ons zelf slechter en niet beter, doch veel erger is, dat wij dan de toekomst van Nederland grondig bederven. Ik ben niet in staat een goed oordeel te hebben over het ver loop Van den oorlog, omdat ik in mijn leven het land slechts heb gediend (als ik het met een groot woord zoo mag noemen) als schuttér! Ik moet dit beoordeelen aan meer bevoegden overlaten en doe dat dan ook. Intusschen moe ten wij echter verder en ik heb daarbij de volle overtuiging, dat het einde van dezen oorlog ons niet terug zal brengen in een land, waar het „goud" de alles beheerschende factor was, maar dat het land dan meer dan vroeger eerbied zal hebben voor den „arbeid", onverschillig op welk gebied en door wien die arbeid wordt verricht. De goede Nederlander is nu. naar mijn meening, hij of zij, die thans reeds zich inspant om dien toestand, waarin wij êerbied voor den arbeid zullen hebben, voor te bereiden. Door dit te doen, toont hij tevens liefde voor zijn volk .en zijn vaderland. Het noodige Godsvertrouwen zal hem daarbij steunen. Gij meent nu, dat ik met de werkelijke toestan den bij de boeren en vooral bij de zandboertjes niet op de hoogte ben. Ik weet niet waarop Uw meening berust. Veertig jaar lang heb ik met de boeren en hun belangen meegeleefd en toen

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 1