Bestrijding wildschade en H, Onzekerheid en teleurstelling «t VKIJDAG 7 AUGUSTUS DE LANDSTAND PAG. 3 ik afscheid nam van de grootste boerenorgani- satie, die in Nederland heeft bestaan, n.l. den Algemeene Nederlandsche Zuivelbond, stond er in het eerstvolgende jaarverslag: „(dat ik heb een) helder inzicht in de boeren- vraagstukken". „Verder bracht men mij namens alle Neder landsche zuivelboeren, die in de F.N.Z. georga niseerd zijn, gaarne dank voor al hetgeen ik in een zoo lange reeks van jaren ter bevordering van hun belangen gedaan heb". Mij dunkt, daar kan ik wel tevreden mee zijn. Toen ik afscheid nam van de Centrale Land bouw Onderlinge, ook niet zoo'n kleine organi satie op landbouwgebied, is van alle zijden, d.w. z. van bestuurders- en van werkgevers -en werk nemerszijde zooveel over mijn arme hoofd geko men, dat ik er nu nog van onder den indruk ben, maar ook de boeren zullen zich dit nog wel herinneren, want het is nog slechts een drietal jaren geleden en in deze drie jaren heb ik op daartoe aan mij gedaan verzoek niets on beproefd gelaten om de werkelijke toestanden bij de boeren en vooral bij de zandboertjes te leeren kennen en de daaruit voortvloeiende moeilijkheden zooveel mogelijk helpen verzadi- ten. Op gevaar af van te worden verdacht aan zelfverheerlijking te lijden, ben ik dan ook zoo vrij vast te stellen, dat ik veertig jaren lang onvermoeid voor de boerenbelangen heb gestre den en dat ik dat nog voortdurendxdoe. Merk waardig is nu, dat een gedeelte van de boeren en vooral niet het slechtste gedeelte, dit ook nog wel begrijpt, maar even merkwaardig is, dat de „kopstukken" meenen, dat van mijn vroeger kunnen en kennen, niets is, overgeble ven. Mij brengt deze meening niet van den dui delijk voor mij liggenden weg af. Het leiden in den tegenwoordigen tijd laat ik gaarne aan nnderen over, doch waar "ik nog raadgevend kan optreden, vindt men mij bereid en naar ik meen ook nog wel in staat. e U gaat mij nu eenige ergerlijke misstanden blootleggen. Van misstand bij de aardappel distributie schijn ik, naar U schreef, op de hoog te te zijn, doch U meent, dat ik niet heb gewe ten, hos' het met den prijs bij den boer en den prijs bij den verbruiker gesteld is. Mag ik U erop wijzen, dat in het artikel: „Als iemand verre reizen doet, dan kan hij wat verhalen" '(Landstand 26 Juni duidelijk staat op bladzijde 2, derde kolom: „Weet U wat wij ergerlijk vin den? Dit: Dat wij voor onze aardappelen maar 3.50 per 100 kg. krijgen en de consumenten in de stad 7.en meer betalen en weer scheen het mij toe, dat er in de distributie iets haperde". Van dezen misstand ben ik dus wel op de hoog te. Ik spreek van 7.en in Uw brief noemt U 8.Dit verschil zit hierin, dat voor het thuisbezorgen ook nog een cent per kilo bere kend mag worden. U deelt mij verder mede, dat den boeren be hoorlijke prijzen voor hun producten en hun Vee worden beloofd, doch dat er op alle manie ren wat afgeknabbeld wordt en hiervan geeft U eenige voorbeelden. Niet zoo nauwkeurig als U had ik de cijfers in mijn hoofd, doch de mis standen waren mij wel bekend. Ook over dit gedeelte van Uw brief schrijf ik U, omdat gij met deze klachten niet bij mij moet komen. Ik schreef U zooeven reeds, de misstanden waren mij bekend en ter plaatse waar zulks noodig is, Vestig ik daarop dan ook sinds het begin van de ellende de aandacht. Gij echter moet met deze klachten bij den Buurtboerenleider zijn. Hij met zijn Boerenraad moet dat alles goed bekijken en goed nagaan en Uw Buurtboerenleider moet met de noodige gegevens gewapend naar den provincialen Boe renleider gaan om daar de zaken grondig te bespreken. Niet Uw Buurtboerenleider alleen, doch alle Buurtboerenleiders in Uw provincie moeten dat doen. De provinciale Boerenleider, heeft dan wel gelegenheid zich rechtstreeks tot den Boerenleider Roskam te wenden en in de vergaderingen van de provinciale Boerenleiders, die regelmatig worden gehouden, kunnen al deze door U aangegeven misstanden besproken worden en op middelen gezdnnen worden om er verbetering in te brengen. Dit is de weg en het is de eenige weg! Als U dergelijke misstanden aan mij mededeelt en dit kan Uw gemoed wat lucht geven, dan zal ik ze lezen, maar gij trapt bij mij een open deur in (zooals men dat noemt )ik kan niet meer doen dan ik toch al doe. Uw organisatie echter: Buurtboerenleider met Boerenraad, provinciale Boerenleider met zijn Raad en uit eindelijk de Landsboerenleider met zijn staf zijn misschien in staat U verder te helpen. Als ik hier schrijf „misschien", dan doe ik dat niet om U of anderen te ontmoedigen, integendeel, ik wil U wel toeroepen: Volhouden! Maar met volhouden volgens den regel, door mij geschre ven in mijn artikel„Niet klachten verzamelen, maar de puntjes op de i zetten", (Landstand 17 Juli)zoo waarde vriend, moeten wij er komen. Wij moeten echter steeds goed bedenken: Er is nog oorlog! e Uw brief eindigt met de woorden:,kan men ook wel begrijpen, dat zij na den oorlog weer kunnen vern". Zal ik U het eens goed duidelijk zeggen? Als het inderdaad zoo komt, zooals U veronderstelt, dan ligt dit aan de boeren zelf. Zij hebben nu een kans als geen andere. Tot voor den oorlog, ik schreef dit herhaaldelijk, is er door de landbouworganisaties veel goeds verricht, "doch het overwegende deel van dit goed lag op technisch terrein. Met den boer als mensch bemoeide men zich of niet of in zeer geringe mate en ik kan daarvoor geen andere verklaring geven, dan dat het geen „boeren"- organisaties waren. Dit kunnen de boeren nu in orde maken en hoe beter zij dat doen, hoe steviger die organisatie (één organisatie) in elkander komt te zitten, des te minder zal er sprake zijn van: „vern" na den oorlog. Mij wordt wel eens gevraagd: Gaat het nu al leen om een nieuwe boerenorganisatie? En dan antwoord ik erop en dat doe ik U bij dezen ook neen, het gaat om iets veel hoogers, het gaat om de plaats, die de boer in het maatschappe lijk bestel als deel van het Nederlandsche volk zal innemen. Niet om hem dan allerlei voordee- len ten goede te laten komen zonder dat daar plichten tegenover staan. Die plaats moet goed wezen en dan volgen de voordeelen, nadat men zijn plichten tegenover het groote deel, het Nederlandsche volk, goed heeft begrepen en goed hééft volbracht. De taak, die een goede ,,boeren"-organisatie kan vervullen is geweldig en daarom: bouw daaraan met alle kracht die in U is. f Mijn antwoord is wat lang, maar U zult nu ook begrijpen, waarom ik U dit antwoord in het openbaar gaf, n.l. omdat het ook voor an deren kan dienen. POSTHUMA. I ET zal wel hoogst zelden het geval geweest zijn, dat zoowel het wild als het schadelijk gedierte in ons vaderland de gemoederen van ontelbare be langhebbenden zoo zeer hebben bewogen als thans het geval is en daar is alle reden voor! Immers, de jager verkeert nog vrijwel algemeen in het onzekere, of en in hoeverre hij zijn geliefkoosde sport in het naderende seizoen weer kan gaan beoefenen. Tegelijkertijd neemt de wildschade aan onze producten van den bodem en de productiemiddelen, als b.v. vruchtboomen en struiken, nu reeds dermate toe, dat in menig gebied hoogst ernstige gevolgen staan te vreezen. Het is dus begrijpelijk, dat mij, zoowel door tusschenkomst van de Provinciale Boerenleiders als ook nog in vele gevallen direct (nu de betreffende organisatie nog niet in alle buurten van ons land is doorgewerkt) brieven bereiken, die uiting geven aan de gevoelens van on zekerheid, teleurstelling, zelfs van wrevel en protest. Natuurlijk kan men het schadelijk gedierte niet gaan bestrijden, noch op jacht tijgen met toezeggingen en beloften en schoone plannen voor de toekomst. Eveneens is het niet zeer bevredigend, dat ik mij in sommige gevallen moet bepalen tot de mededeeling, op welke wijze wellicht binnenkort of later nog aan veel wenken en wenschen zal kunnen worden voldaan, maar ook daaraan valt op het oogenblik niets te verhelpen. Het is nu eenmaal zoo, dat de omstahdigheden niet toelaten, op gelijke wijze als voorheen duizenden jacht geweren met de daarbij benoodigde patronen weder in handen te stellen van alle belanghebbenden. Ook in velerlei ander opzicht kon nog niet worden bereikt, dat aan ieders verlangen kon worden voldaan. Hoe het dan ook moge zijn, voor velen zal het verhelderen^ kunnen werken, indien kénnis wordt genomen van hetgeen thans kan worden medegedeeld en wat verder ter hand is genomen. Ik laat onbesproken, of en in hoeverre de uiteenloopende, soms zelfs tegenstrijdige belangen, namelijk die van de bestrijding van het schadelijk gedierte en die van de jachtliefhebbers, zullen zijn gediend. Dat zal iedere belanghebbende voor zich zelf kunnen vaststellen. Er bereiken mij zooveel uiteenloopende vragen, dat naast hier en daar een persoonlijke beantwoording, een algemeene publi catie in „De Landstand" stellig hfct antwoord zal geven op menigen vraag. In het algemeen kan worden aangenomen, dat wil men het a.s. seizoen gaan jagen resp. schadelijk ge dierte inet een jachtgeweer bestrijden, daartoe ver- eischt zijn: rfet lidmaatschap van de Algemeene Nederlandsche Jagersvereeniging, secretariaat gevestigd Juliana van Stolbergplein 21, 's Gravenhage, en het lidmaatschap van den N.S.B.,, terwijl men houder moet zijn ge weest van een jachtacte voor het seizoen 1941/'42. Uit den aard der zaak blijft een jachtacte 1942/'43 een vereischte, doch tevens de „Voorloopige Verklaring van het Hoofd der Plaatselijke Politie", welke dient te zijn voorzien van de onderteekening, naast die der be treffende politie, van het Hoofd van het „Einsatzkom- mando der Sicherheitspolizei und des S. D." Deze ver- Waring machtigt den houder tot het bezitten van een jachtgeweer en tevens tot het betrekken van de be noodigde munitie, welke op de verklaring bij den aan koop wordt aangeteekend. Voor het bovenstaande geldt echter weder de beper king, dat voor de provincies Groningen, Friesland, Noord- en Zuid-Holland en Zeeland nog geen defini tieve beslissing is te vermelden. Aangenomen kan worden, dat zeer binnenkort tot de afgifte van jacht- acten zal worden overgegaan. Behalve onder boven genoemde voorwaarden ligt het in de bedoeling een beperkt aantal functionarissen van de Algemeene Ne derlandsche Jagersvereeniging, zoomede ambtenaren van het Staatsboschbeheer in de gelegenheid te stellen tot jagen en de bestrijding van het schadelijk gedierte. In het bijzonder ligt het in de bedoeling de laatsten bij de bestrijding van grof wild, als reeën, herten en wilde zwijnen, in te schakelen. Vermeld dient te worden, dat grof wild, dus ook reeën, niet anders dan met den kogel, dus onder geen voorwaarde met hageï, mag worden afgeschoten. Aan jachtopzieners zullen jachtacten kunnen worden afgegeven tot een verminderd tarief. Voor de bestrijding van schadelijk gedierte en niet- beschermde vogels in den zin der vogelwet 1936 komen naar mijn meening in de eerste plaats de jachtopzie ners (de onbezoldigde Rijks- en Gemeenteveldwach ters) in aanmerking, terwijl ook de medewerking daartoe van de bezoldigde Nederlandsche politie ambtenaren, voor zoover hun is of wordt toegestaan een geweer te gebruiken, in overleg met het Hoofd van de Plaatselijke Politie kan worden ingeroepen. Met toestemming van den grondgebtuiker kan men, waar geweren ontbreken of onvoldoende aanwezig zijn, de bestrijding van konijnen ter hand nemen door fretteereh en uitgraven. NÜÊr de mededeeling van den Gemachtigde voor het Boschwezen, de Houtvoor ziening en de Jacht, namens den Secretaris-Generaal Van het Departement van Landbouw en Visscherij dd.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 2