Kalk en magnesium Boer- en arbeider Voorheen en thans Denkt men wel eens aan magnesiumgebrek? H Vc VRIJDAG 21 AUGUSTUS DE LANDSTAND PAG. 10 ET is gewenscht de kalkmeststoffen te strooien over drogen grond en goed in te werken, zoodat de kalk zoo regelmatig mogelijk door den grond verdeeld en goed met den grond vermengd wordt. Dit bevordert een snelle en goede werking. Droge grond voorkomt de vorming van kluitjes en schilfers. Dat deze niet gevormd worden is noodzakelijk, daar gebleken is, dat de kalk als kluitjes en brokjes wel jaren in den grond kan liggen, zonder werkzaam te zijn, ook al zijn de stukjes zeer klein. Uit het bovenstaande volgt dat de nazomer en herfst wel een geschikte tijd is om te kalken. Vooral bij de stoppelbewerking is er goed gelegenheid de kalk goed door de bouwvoor te werken, vooral ook al omdat de stoppel in den regel nogal droog is. Weet men, dat zijn grond te zuur is, dus een te lage pH heeft, dan kan men hierin door een bekalking ver betering brengen. Bij de vraag, welke kalkmeststof het geschikst is. zouden we de aandacht willen vestigen op het belang van het strooien van magnesium-houdende meststoffen. Wat is het geval? Het blijkt, dat vooral op onze zandgronden hier en daar nogal magnesium-gebrek voorkomt, waardoor de groei der gewassen belemmerd en de oogst gedrukt wordt. De verschijnselen neemt men vooral in het voorjaar waar en men kan het euvel dan nog wel bestrijden door een overbemesting met patent-kali (mg houdend) of toediening van magnesiumsulfaat. Maar het is natuurlijk beter die ziekte te voorkomen dan te genezen. Om nu magnesiumgebrek te vooYkomen, kan men vóór den winter een bemesting geven met magnesiumihoudende kalkmest. Men verhoogt dan de pH en vergroot de voorraad magnesium van den grond. Beide gevallen zijn op heel wat zandgronden hoog noodig. Het is noodzakelijk, dat de planten, zullen ze zich on gestoord en volledig ontwikkelen, een zekere hoeveel heid magnesiunr op kunnen nemen. Deze hoeveelheden zijn niet groot. Volgens gegevens van het proefstation Groningen, ontrekt een oogst granen per ha. ongeveer 15 kg. magnesia (MgO) aan den grond, aardappels 25 kg. en bieten 50 kg. Maar in den loop der jaren is de magnesium voorraad in vele gronden zeer geslonken, zoodat in meerdere gevallen nu een tekort optreedt. De- rivier- en zeekleigronden, zijn wel in ruime mate van magnesium voorzien, zoo dat men zich daar geen zorgen hoeft te maken. Met onze lichte gronden, de zand- en dalgronden is het echter anders gesteld. Volgens gegevens van prof. de Vries bevatten de schraalste zandgronden maar een 80 kg. opneembaar magnesia per ha. en bouwvoor en ondergrond. Dus een zeer kleine hoeveelheid, die, wordt de voorraad niet of onvoldoende aangevuld, na enkele oogsten al uitgeput is. Voor de kleigronden zijn de hoeveelheden heel wat grooter, n.l. van 5000 tot 25000 kg./ha. in bouwvoor en ondergrond. We zien dus, dat we op de lichte gronden rekening moeten houden met het optreden van magnesiumgebrek. Zandgronden die geiegeld stalmest kregen, of vaak een flinke bemesting met patentkali, zullen niet gauw mag nesiumgebrek vertoonen. Op lichte gronden waar dit niet het geval was, is de kans op mg-gebrek natuurlijk grooter. De z.g. Hooghalensche of zure ziekte wordt veroorzaakt door twee zaken, n.l. kalkgebrek en magnesiumtekort. Eén of beide oorzaken kunnen de ziekte doen optreden. Magnesium-houdende meststoffen Voor een deel werden de magnesiumhoudende mest stoffen vóór den oorlog ingevoerd. Van belang is nu, dat de Winterswijksche Dolomiet-mergel in eigen land gewonnen wordt. Deze Dolomiet-mergel bevat 58 pCt. magnesia. Verder wordt te Winterswijk nog Dolomiet- kleimergel gewonnen, die 89 pCt. magnesia bevat. Deze kleimergel bevat minder kalk dan de Dolomiet- kalkmergel. Van belangdus op gronden of voor ge wassen, die niet veel kalk noodig hebben. We denken b.v. aan de aardappelteelt op onze dal gronden, waar kali 40, aangevuld met Dolomiet-klei mergel voor de magnesiumvoorziening, goede resultaten kan geven. Hoógovenkiezelkalk, die onder den naam Küttenkalk momenteel ook uit Duitschland wordt geimporteerd, bevat 44 pCt. kalk, 4 pCt. magnesia en een kleine hoe veelheid fosforzuur. Ofschoon de waarde van dit fos- forzuur niet hoog is in normale tijden van geen beteekenis zou het nu misschien nog van eenig be lang kunnen zijn. Du bekende Duitsehe fijngemalen kainiet bevat o.a. 3,5 pCt. magnesia in goed opneembaren vorm. De opneem- baarheid is beter dan die van magnesium uit. verschil lende Dolomiet-mergels. Vroeger gebruikten practische boeren toen van mag nesiumgebrek nog niets bekend was op de nieuwe ontginningen graag gemalen kainiet onder de haver als eerste gewas. De aanwezigheid van magnesium in de kainiet was van goeden invloed op de ontwikkeling van het gewas. Nog enkele opmerkingen Wij willen er op wijzen, dat de magnesiumkwestie niet zoo heel eenvoudig is en verschillende factoren een rol kunnen spelen. Zoo zal het voor kunnen komen, dat de gewassen een gebrek vertoonen, terwijl bij onderzoek van den grond deze geen tekort aan magnesium vertoont. Het is ge bleken, dat magnesium betrekkelijk moeilijk door de planten wordt opgenomen. Ook schjjnt op zure gronden het magnesiumgebrek eer der aan den dag te treden dan op gronden met een hoogere pH. Een kali 20 of 40 bemesting kan op perceelen, die niet ruim van magnesium voorzien zijn, het optreden van de ziekte in de hand werken, zoo ook het gebruik van z.g. zure stikstofmeststoffen als zwavelz. Ammoniak. Goede groeivoorwaarden, als een goede grondstructuur, waardoor een flinke beworteling mogelijk is, en een opgewekt bacterieleven, kunnen de magnesium-opname bevorderen. Aan het kort verslag over de proefvelden in Overijssel van 1939 ontleenen we het volgende: „De practische boer dient het magnesium-vraagstuk naar onze meening als volgt te zien: op gronden, waar van de pH in orde is en waarop om de paar jaar aard appelen verbouwd worden met patentkali. behoeft voor magnesiumgebrek niet gevreesd te worden; op gronden met een te lage pH moet in de eerste plaats een bekal king worden toegepast en veiligheidshalve kan hiervoor dan een magnesiumhoudende kalkmeststof genomen worden; een overbemesting alleen om het magnesium kan slechts bij hooge uitzondering worden toegepast, bijvoorbeeld over een gewas, dat sterk aan zure ziekte lijdt". V. OOR een halve eeuw zagen wij kinderen vol belang stelling uit naar den Nieuwjaarsdag. We zagen het afgeleefde oude jaar verdwijnen, om plaats te mak-en voor den tijd van vernieuwing, welke op komst was. Vader en Moeder vierden na den kerkgang met familie het oude in het nieuwe, met kaartspel en warmen wijn met gekookte kastanjes. Hoewel de 1ste Januari voor de vrouw des huizes een drukke dag beloofde te worden ging men niet te bed voor 12 uur. Dan werd het geweer voor den dag gehaald en klonken vreugdescho ten, om allen in den omtrek kond te doen, dat ook wij met vreugde in ons hart het komende jaar tegemoet traden. Na de bezoekers veel heil en zegen te hebben, toege- wenscht ging men eenige uren slapen. Daarna werden vlug de koeien gemolken, het allernoodigste werk gedaan, en dan ging men. de mooie kamer gereed maken, voor de ontvangst van de gasten. In den loop van den voormiddag verscheen dan een groep menschen, oud en jong, onder aanvoering van den opperknecht, om den baas en de vrouw geluk te wenschen met het pas begonnen jaar. Zij allen vormden de vaste kern, de medewerkers van den boer: het personeel. Voorde jeugd was dit een blijde dag. Ze genoot er in, dat al die menschen thans onze gasten waren. Er heersehte den geheelen voormiddag wederzijds een goede geest. Alles wees er op, dat men hier alle krachten -bijeen zag, die tezamen den bodem bewerkten en de producten verder voor ons volk gereed maakten. Er was toen veel minder afgunst tegenover den boer dan thans. En hoe was toen de toestand van de land arbeiders? Bijna zonder uitzondering was het kindertal bijzonder groot, en in vele gevallen moest dat groote gezin leven van de verdiensten van vader alleen, die dan 's Zaterdagsavonds niet meer dan 4.80 thuis bracht. Toen werd er niet te beschrijven armoede ge leden en toch gevoelden ze zich als verbonden aan het bedrijf. Ze leefden mee met het wel en wee van het gezin van den boer en daartegenover werd van de zijde van de hofstede meegevoeld in het leed van den arbeider en was men verheugd wanneer ook zij geluk kige dagen beleefden. Toen werd, daar alle sociale maatregelen ontbraken, van de liefdadigheid van den boer veel gevraagd. Door dat de uitkomsten der bedrij ven in die jaren ook zeer slecht waren, waren ook hieraan grenzen en was men in gevallen van langdurige ziekten of ongevallen aangewezen op het Armbestuur. Ook dit college móest de tering naar de nering zetten en dikwijls bedroeg deze hulp al zeer weinig. Hoewel het leven toen goedkoop was, was van eenige luxe of genot natuurlijk allerminst sprake. Hygiëne en huis vesting lieten vaak alles te wenscher over en meer malen hoorden we dan ook van besmettelijke ziekten. En toch waren de arbeiders dankbaar en gevoelden zich één met het bedrijf. Ze waren blij dat ze werk hadden en dat ze niet als meerdere anderen naar Amerika moesten gaan, om daar hun geluk te beproe ven. En hoe is het thans ik bedoel hiermee vóór 1940? Het Nieuwjaar wenschen op de oude manier komt bijna niet meer voor. Alles heeft zich veranderd. Dank zij de vakvereenigingen is de toestand van de arbeiders veel verbeterd. Hoewel erg langzaam kwamen de eerste sociale wetten, als ongevallen- en ziektewet, gevolgd door tal van andere. Dit alles heeft een groote verbetering gebracht. De oude toestand van de huisvesting is verdwenen. Een groot percentage woont thans in een aardig huis, met waterleiding en electrisch licht, hetgeen ten goede komt aan de volksgezondheid. De groote gezinnen zijn ver dwenen. Aan den anderen kant is de boer in een betere positie gekomen, vergeleken met het laatst der vorige eeuw. Ondanks de z.g. crisisjaren is het verschil in levenswijze veel veranderd. In de kleistreken van ons land trachten ze elkaar in luxueus gedoe te overtroe ven. Wanneer de één een auto had van 2000 moest de andere er een van 4000 hebben. Zoo hebben beide partijen het oneindig- veel beter dan een halve eeuw teryg. We noemen dit een zegen en willen dien ouden toestand nooit meer terug. Alleen vragen we ons af: hoe staat het met de weder zij dsche waardeering? Het antwoord is niet bemoedi gend. Ze staan verder van elkaar dan ooit tevoren. En wat is de oorzaak hiervan? Dit is niet in een paar woorden te zeggen. We kunnen ons er af maken met te zeggen: wederzijdsehe armoede leert elkaar vinden en zoodra daarin verandering is gekomen, geeft dit algemeene verwijdering, maar daarmee is men niet klaar. We meenen dat zoo langzamerhand een toe stand was geschapen, waarin beide partijen van mee ning waren, dat ze eikhar konden missen. Daaraan werkten o.a. de werkeloosheid en de werk verschaffing mee. Voorheen was men aangewezen op den boer. Na den oorlog- 1914-'18 waren er andere instanties, die den arbeider, hoe dan ook, aan het eten hielden. Stempelen gaf recht op eenig inkomen. De boer zag zich in de ernstige crisisjaren genoodzaakt zijn menschen geen dag langer op het bedrijf te houden, dan uiterst noodzakelijk was, waardoor het systeem van vaste arbeiders verdween. Men kwam langzamer hand tot de volgende gedachtengang: „Wij kunnen die menschen niet houden. De Staat geeft ons een prijs voor onze producten, waarbij we juist niet ten onder gaan, welnu, dan moet de Staat ook de consequentie aanvaarden en in den winter de arbeiders aan den kost houden". De vakvereenigingen hebben ook het hunne bijgedragen om de arbeiders te verwijderen van den boer. 21e predik ten den klassestrijd en gingen van het standpunt uit: de arbeider moet goed betaald worden. Alles voor te zeggen, maar konden de bedrijven de gevraagde loonen betalen? Als men de vakbonders waarschuwde voor toenemende werkeloosheid, werd men uitgelachen. Ze vertelden, dat men dat in Den Haag niet zoo erg vond. Summa summarum stonden werkgever en werknemer hoe langer hoe verder van elkaar. Vakvereenigingen gingen niet vrij uit, de boeren evenmin, maar uiteindelijk ligt de schuld bij de mannen in den Haag, die voor het platteland niet het minste gevoelden. Moge eenmaal, wanneer een einde zal zijn gekomen aan dezen oorlog, de tijd aanbrekend, waarin wederzijdsehe waardeering in de plaats zal komen van de verwijdering van thans en waarin de boer en de arbeider zullen beseffen, dat ze op elkaar zijn aangewezen om te zamen te zorgen voor de voeding van ons Nederlandsche Volk. W. G. B.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 10