De Landbouworganisatie De Landstand Gedachten van Arjaon nut 7 Peeëland! D; in Zeeland INHOUD VRIJDAG 21 AUGUSTUS DE LANDSTAND PAG. 3 |n 1776 werd door een 70-tal, meest Amsterdam- sche, handelslieden en gestudeerden de „Maatschappij ter bevordering van den Landbouw" opgericht. Dit was de eerste landbouworganisatie in ons land. Land bouwers waren er niet bij de oprichters. Deze waren nog te weinig ontwikkeld, dan dat zij behoefte kon den gevoelen zich te organiseeren, om door gezamen lijk overleg maatregelen te beramen om den landbouw tot ontwikkeling te brengen. Door gebrek aan contact met en daardoor aan medewerking van landbouwers zijde mislukte deze maatschappij. Ook andere meer of minder wetenschappelijke vereenigingen, die zich ten doel stelden, den landbouw vooruit te brengen, ver dwenen weer van het tooneel, zonder iets bereikt te hebben. De achterlijke toestanden, waarin de land bouwende bevolking in vele streken van ons land ver keerde, veranderden met dat al niets. De boer was, bleef of werd het kind van de rekening van allerlei overheidsmaatregelen, die, vooral in het belang van de stedelijke bevolking werden genomen. De handel organiseerde zich meer en meer, en nam ook allerlei besluiten, die niet in het belang van de boeren waren. In 1805 werden in de verschillende Departementen, onder den Raadspensionaris Schimmelpenninck, ;,Com- missiën van Landbouw" in het leven geroepen. De resultaten dezer commissiën waren uiterst beperkt, omdat de boeren niet de minste belangstelling ervoor toonden. In 1815 werderf ze opgeheven. Na 1815 begonnen de politieke partijen zich te ont wikkelen. De organisaties van handel en industrie be gonnen zich eveneens te verstevigen. Allen hadden be langstelling voor den landbouw. Deze was in de eerste plaats gericht op het verkrijgen van de boeren van goedkoope producten. Verder op het maken van zoo groot mogelijke winsten met de landbouwproducten. Van een behartiging door deze instanties van het boe ren belang was dan ook geen sprake. Integendeel, men zou van het omgekeerde kunnen spreken, een bevorde ring van stedelijke, industrieele en handelsbelangen ten koste van de boeren. Directe overheidsbemoeiing m.b.t. den landbouw achtte men ongewenscht, mede onder invloed van het vrijhandelsprincipe en wat daar mee samenhangt, verkondigd door Adam Smith. Aangezien de landbouw en het boerenbelang dienten gevolge in het gedrang kwamen, werd in 1837 in Gro ningen een organisatie ter bevordering van bóeren- belangen opgericht. In andere provincies werd dit voor beeld gevolgd. Dit zijn de provinciale landbouwmaat- schappijen geworden, zooals die tot eind 1941 hebbenr bestaan. Aanvankelijk waren dit vereenigingen van dorpsnotabelen als onderwijzers, dominee's, heerenboe- ren, e.d. Wat ze deden, drong niet tot den gewonen boer door, die er ook geen belangstelling voor had. Eerst op den langen duur toonden de boeren belang stelling voor het werk dezer organisaties, en namen de meest vooraanstaanden er aan deel. Het is dan ook niet te verwonderen, dat de geschiedenis ervan er een is geweest van bloei en verval, aangezien het wel en wee ervan samenhing met de belangstelling ervoor yan enkele personen. Als gevolg van de sterk uiteenloopende belangen in de verschillende landbouwgebieden en van de verschil lende godsdienstige en politieke groepeeringen, kwa men splitsingen en samensmeltingen regelmatig voor. Dat door deze en andere oorzaken weinig kracht uit ging van de landbouworganisaties spreekt wel van zelf. Koning Willem III trachtte middelen te vinden om de gewone boeren tot medewerking te brengen. Daartoe werd een „Centrale Landbouwvereeniging" opgericht. Na 6 jaar werd deze door gebrek aan belangstelling opgeheven. Andere en veelvuldige pogingen' tot cen tralisatie mislukten evenzeer. Eindelijk in 1884 had dit streven resultaat door de tot stand koming van het „Nederlandsch Landbouw Comité." De eenheid duurde niet lang. In 1896 werd „De Neder- landsche Boerenbond" opgericht, een R.K. Landbouw organisatie, die weldra in de „Provinciale Boerenbon den" werd onderverdeeld. Wel is waar waren deze bon den lid van het Landbouw Comité, doch met het ont staan ervan had zich in feite een scheiding voltrokken tusschen de katholieke en de neutrale landbouw-orga- inisaties. Sedert 1896 is het Landbouw Comité dan ook niet meer als een homogene organisatie te beschou wen. In 1918 werd de „Christelijke Boeren- en Tuinders Bond" opgericht, die buiten het Landbouw Comité kwam te staan. In 1920 splitste de Nederlandsche Boerenbond zich af, die in 1924 gereorganiseerd werd tot den R.K. Ned. Boeren- en Tuindersbond. Tenslotte had men dus drie organisaties naast elkaar. Deze werden genoemd de drie Centrale Landbouw organisaties. Het zijn dus ieder federaties van pro vinciale of gewestelijke organisaties, die weer hun plaatselijke af deelingen hebben. De besturen der drie Centrale Organisaties hadden regelmatig contact met elkaar om zoo mogelijk over alle niet principieele, niet confessioneele, zaken tot gemeenschappelijk advies aan de Regeering te komen, als dat gevraagd werd, of gezamenlijk te handelen als daarvoor redenen aanwezig waren. Het gebeurde wel, dat tot een eenstemmig advies werd gekomen, maar meer was het geval, dat elkaar tegen sprekende adviezen werden uitgebracht, en ieder zijn best deed om voor zich wat te veroveren. Wanneer dan wat bereikt werd, maakte de betreffende organisatie de noodige reclame daarmee als bewijs van haar activiteit. De partijpolitiek speelde bovendien een belangrijke rol. Was er een minister belast met de zaken van den landbouw ,en die minister behoorde tot een bepaalde politieke partij, dan zocht de landbouw organisatie van die kleur daarmee contact. Mede door de partij-invloed in de Tweede Kamer, die den minis ter kon steunen of bestrijden, had een en ander tot resultaat, dat als het even kon, geschiedde wat een bepaalde politieke partij, doorwerkende in de landbouw organisatie van dezelfde kleur, wilde. Daar de partij politiek hoogtij vierde, was er van samenwerking inzake landbouwbelangen tusschen diverse groepen de laatste jaren dan ook geen sprake. Dat deze gang van zaken niet in het belang van den landbouw is geweest, kan niet worden ontkend. De Centrales hielden zich bezig met de studie van eco nomische en sociale vraagstukken, alsmede met het adviseeren aan de regeering. De provinciale organisaties werkten aan de directe be vordering van den landbouw, o.a. door het bevorderen van coöperaties, aan- en verkoopvereenigingen, land bouw onderwijs, keuringen van gewassen énz. In de eerste plaats ontbrak het doorloopende verband tus schen de werkzaamheden van de centrale organisaties en de provinciale landbouwmaatschappijen. In de tweede plaats bestond geen verband tusschen de werkzaam heden der diverse organisaties. Als gevolg daarvan ging zeer veel en zeer belangrijk werk t. b. v. den land bouw verloren; nog daargelaten de arbeidsverspilling, doordat bij verschillende organisaties aan dezelfde vraagstukken werd gewerkt. Dit verloop is in hooge Redactie-adres: GROOTE MARKT 28, GOES, TEL. 2345 (toestel 05) Uitgave: UITGEVERIJ „VOLK EN BODEM" POSTBUS 281 DEN HAAG Advertenties: Losse plaatsing 25 ct. per m.m., in alle edities 75 ct. per m.m. Abonnementen: Voor niet-leden van den Nederl. Land stand 5.— per jaar of 1.25 per 3 maanden. Alle briefwisseling betreffende exploitatie, advertenties en abonnementen, aan postbus 281, Den Haag, tel. 33.67.51. No. 33 Vrijdag 21 Aug. 1942 Pag. 1. Indrukken en-gedachten. II. 2. Vragenbus pachtzaken. 2. Den leider volgen. 3. De landbouworganisaties voorheen en thans. 3. Gedachten van Arjaon. 4. Groeistoffen in den tuinbouw. 4. Bezoek van den Leider bij den Landstand. 5. Koolrabi als nateelt onder glas. 6. Groententeelt in Litauen. 6. Heemkunde. 7. Landbouwonderwijs in Nederland. 8/9. Installatie van de afd. Landvrouwen 10. Kalk en magnesium. 10. Boer en arbeider, voorheen en thans. 11. Onkruiden als konijnenvoer. 12. Het R. V. V. O. maakt bekend! 13. Officieele landbouwmededeelingen. 14. Het telen van vroege aardappelen. 16. Nederland voedt zich zelf! mate te betreuren. Bij samenwerking was meer en beter bereikt, dan thans het geval is geweest. De reactie hierop kon niet uitblijven. Ze uitte zich in Zie vervolg pagina 4. 'AT eit de Landstand toch mar goed gelapt, ee. De priezen van de beesten bin naer boven. Den aksijns is naer benèjen en daardeur krieg den boer j tot 6 cent meer vor z'n beesten en oef den gebruuker toch nie meer te betaelen. Vor den Landstand is ter anders nog 'n groot kerwei weggeleid. De priezen motte eèlemael nog wat naer boven, vor alle produkten. Ieder een weet toch zeker, dat de bedrijfsonkosten ök zoovee naer boven gegaen bin. De priezen van de produkten bin nog nie evenredig mee naer boven gegaen. Mar noe wil 'k toch wat opmerke en wel dammen dit van twee kanten motte bekieke, de boeren motte toch weer 'n bitje verzichtig weze. As de priezen te vee naer boven gaan, daélt de koopkracht, voral van den errebeier. Die kan op 't oögenblik, as tie 'n groot gezin eit, a, bie lange nae nie alles koöpe, wat ie op z'n bonnen zou kunnen kriege. 'k Zegge mar zoo, me motte dk daer de kerke in 't midden van 't durp laete. 'k Zou wel es wille wete, oe julder ier over dienke. Doe mien noe es 'n plezier en schriefe noe 'n paer van julder es 'n briefje en kom dan grust vor je meènieng uut; de weg weet je, Postbus 31, Goes. Daer stae 'n advertensie in de kranten, è'k gezien, van de Landbouwschöle in Goes, over anmeldieng van nieuwe leerliengen. Stier je kinders der toch in Godsnaem naer toe, 'n boer die-niks geleerd eit, is tegenwoordig geen boer meer. De tieden bin veranderd, 't Is nie meer net as vroeger, dat je alles bie vaoder kan leere. Op de schole oöre ze oe de menschen, die a der studje van gemaekt ebbe, 't doen. En gelóóf grust, dasse der wiesder vandaen komme, asdat ze der naertoe gaen. Dan is ter nog 'n groot voordeel vor de jongens. Ze leère der andere jongens kenne, uut andere deèlen van de pre- vincie en zoo 'n uutwisselieng van gedachten is toch ök zoo goed. Noe asse geèh soldaot meer motten oöre en d'arbeidsdienst nog nie verplicht is, stier ze dan toch naer de landbouwschole. Asse 't nog nie bin, oöre ze der mensch. Vel weke è'k het nog over de loönen g'ad, ee. Noe è'k geleze, dat alle kontrakten van de baene bin en dat er 'n loönvurmiengsverordenieng is gekomme, die de loönen vast zal stelle, 'k Wou, dasse die loönvurmiengsverordenieng mar es gauw ginge gebruuke en dat men eindelek es uut die prutsen kicamme. Me bin d ruum drie maenden over tied, bekan a viere, laet 't noe toch geèn vuufe oöre. Iedere dag, die a 't vroeger klaer is, bin men allemael dankbaer. 'k E van de weke gaste gedosse, ze was goed, z' is meegevalle, zo a 'k velweke gezeed a. Noe zou 'k nog wat wille zegge over den pae- renandel. Bie ons is 't er 'n schatter vor de Voedsélcommissaris, die tevens erkend is as paerenandelaer. Dat vinde 'k geèn goeie toe stand. Iemand, die ter 'n baentje an eit, mot nie tevens in den andel zitte. Oe licht komme ze der nie toe kennissen en zoo vor te trekken, 'n mensch is mar 'n mensch. De schatters motte Vor 't goed wezen, uut 'n vreemde streek komme, dus bievoorbeeld 'n schatter, die op Walchere weunt mot in Zeeuwsch-Vlaendere schatte en omgekeerd, mar in geèn geval 'n schatter, die op Walchere weunt, ök op Walchere schatte. Glad verkeerd, dat steekt kwaed bloed, en dat kan vorkommen oöre. Gegroet, tot de volgende keer. ARJAON.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 3