Het oogsthulpkamp der studenten Symbool van kentering der tijden VRIJDAG 28 AUGUSTUS DE LANDSTAND PAG. 6 De eerste les in korenzichten. Het gaat nog wel niet zooals het hoort, maar al doende leert men tegendeel. Verreweg het grootste deel der waardee ring voor het platteland komt op het oogenblik voort uit de liefde voor eigen maag en zal met het ver dwijnen van de distributiemoeilijkheden eveneens verdwijnen. Toch kan men zeggen, dat er reeds veel ten goede veranderd is. Werd vroeger de boer en zijn cultuur gekleineerd en niet gewaardeerd, nu is hierin een zonds, dat goede hoop geeft voor de toekomst, maar daarnaast komt men verschijnselen van meer be- denkelijken aard tégen. Ten deele is n.l. de minachting voor het platteland overgeslagen in een ziekelijke vereering. De wijze, waarop momenteel soms folklore beoefend en gepro pageerd, let we) gepropageerd wordt en de wijze, waarop soms over kleederdrachten, enz. geschreven wordt, geven aanleiding tot de volgende vragen. Be grijpt men dan niet, dat er een hemelsbreed verschil bestaat tusscheh de aangeboren trouwe, een op rechte liefde voor het platteland en een ziekelijke vereering Begrijpt men dan niet, dat de boer niet vraagt om vereering, omdat hij weet, dat hij maar een heel gewoon mensch is en 'geen romantisch wezen, maar dat hij slechts vraagt om waardeering en erkenning van de hem toekomende plaats in de volksgemeenschap Men wil zoo graag van die zijde het boerenleven mooier zien en mooier, dat beteekent: romantischer maken, dan het is. En dan is men aan het verkeerde adres. Het is het gevolg van het feit. dat men het leven van den boer en den boer zelf niet kent. Het leven-van den boer, vol van voor- en tegenspoed, van mee- en tegenvallers, hebben hem tot een nuch ter mensch gemaakt, die geen behoefte heeft aan valsche romantiek. De boer zelf en zijn harde leven zijn de waarborg, dat deze valsche romantiek geen invloed op hem heeft. Anders zouden deze "overdreven lieden een levend (en tegelijk innerlijk dood) museum van het platteland willen- maken. Neen, wij moeten voorzichtig met die romantiek zijn. Die ziekelijke vereering is misschieh^nog wel gemeend ook, maar 'als men het mh' vraagt, geloof ik toch niet, dat zij erg diep gaat. Het is m.i. niet anders dan een voor tiet-kenners eenig-szins vreemde uitwas van de Dé vroege aardappelen worden door studenten gerooid (Foto's VNP-Folkers) ReEDS in de dagbladen is de aandacht gevestigd op het Oogsthulpkamp,, dat onlangs door studenten in Tinaarloo werd georganiseerd. Het is naar onze meening voldoende belangrijk om. er in „De Land stand" nog eens op terug te komen. Kortgeleden hebben ongeveer 75 studenten van alle universiteiten en hoogescholen van ons land tien dagen in een kamp doorgebracht. Tien dagen hebben zij van hun vacantie afgenomen om. tezamen te helpen met het binnenhalen, van' den oogst en om zoo tegelijk "het boerenleven te leeren kennen. De boeren, bij wie gewerkt zou worden, hadden niet zulke hooge verwachtingen in het begin. En eigenlijk niet zonder reden, want de vroegere ervaringen waren niet onverdeeld gunstig. Het kwam nog al eens voor, dat stedelingen wilden profiteeren van de lusten van het boerenleven, maar de lasten meden als een kat het water. Bijna iedere boer zal in dit opzicht wel kunnen meepraten, want elkeen heeft wel stedelingen in de familie, of kennissenkring. In de meeste gevallen, staan de handen verkeerd, als het op werken aan komt en heel vaak is de goede wil er niet eens. Het is dus te begrijpen, dat de boeren, waarbij de studenten zouden helpen, geen bijster hooge ver wachtingen koesterden. En toch, het is reusachtig meegevallen. Natuurlijk zijn in tien dagen tijd geen vakmenschen gevormd en hebben twee of drie man rpisschien maar het werk van één man gedaan, maar wat veel belangrijker is, zij hebben zonder uitzondering hun best gedaan en den goeden wil getoond om er van te maken, wat ze konden. En daar heeft een boer plezier in. Zelf heeft hij zijn vak ook niet in tien dagen geleerd en hij begrijpt best, dat 'stedelingen dat nog veel minder kunnen. En zoo zullen misschien verschillende, boeren wel eens glimlachend toegezien hebben bij de wellicht nogal stuntelige schreden op dit voor de studenten nieuwe terrein. Toch hebben ze er met genoegen naar gekeken. Bij de opening van het kamp heeft de Boerenleider van Drenthe, boer Geerts een toespraak tot de studenten gehouden. Hij zeide, ver heugd te zjjn een flink aantal studenten in Drenthe te kunnen begroeten. In de eerste plaats, omdat zij in dezen drukken tjjd met gebrek aan arbeidskrachten een deel van het werk van den boe?^ wilden overnemen. En in de tweede plaats, omdat ze met eigen oogen Drenthe konden bekijken en leeren kennen. Er bestaan n.l. over Drenthe nog sprookjes. In die sprookjes komen armzalige veenhutten en achterlijke toestanden voor. U begrijpt wel, wat ik bedoel. Deze sprookjes gaan in het Westen van ons land nog wel eens voor waarheid door. Het was nuttig, dat Boerenleider Geerts eens resoluut met deze sprookjes afrekende en de belangrijkheid van Drenthe met eenige feiten aantoonde. Even nuttig zal daarbij geweest zijn dat de deelnemers Studenden bij den „bouw" Terug van het melken democratische grootestads-mentaliteit. Grootestads-menschen zijn het, die den boer zouden willen voorschrijven, hoe hij gekleed moet gaan en welke gebruiken hij moet handhaven. En dan zouden ze het willi^L fotografeeren en met groote oogen al dat moois aangapen. Alsofja alsof de boer zelf niet genoeg mans ware. Hierover werd nog al uitgeweid. Het is naar mijn meening hard noodig. Er zit nog al wat kaf onder het koren bij die moderne vereering. En het is niet iedereen gegeven om hier echt van onecht, waar van onwaar te onderscheiden. Hiermee wil natuurlijk niet gezegd zijn, dat alles, wat in deze richting onder nomen wordt, valsche romantiek zou zijn. Wat van boerenzijde zelf en veel van hetgeen van andere zijde ontsproten is, is wel degelijk echt en heeft groote waarde. Het zal medehelpen om te bewaren, wat over is en tot nieuw leven brengen, wat inwendig onbewust aanwezig is en zoodoende het boerenleven voller en rijker van inhoud maken dan het was en nog is. Veel is er reeds veranderd ten goede. Een ondubbel zinnig antwoord in dit opzicht hebben de studenten gegeven met hun oogsthulpkamp in den vorm van de daad. Hier was geen romantische fleemerij, maar de simpele oprechte daad die duidelijker spreekt dan lange betoogen. Volksgemeenschap! Het woord werd reeds genoemd. Een volksgemeenschap bestaat niet als het platte land en de stad tegenover elkaar staan als vijandige elementen. Zij bestaat evenmin als een deel van het volk zichzelf betitelt met proletariaat. Hier liggen de groote en moeilijkste problemen van de naaste toekomst. De groote opgave zal zijn om den boer en den stedeling, den kapitalist en den pro letariër tot volksgenooten te maken. Pas als dit is gelukt, kunnen we zeggen, - dat de nieuwe tijd heeft gezegevierd. Het oogsthulpkamp is daarbif op te vatten als een symbool van de kentering der tijden. Een aantal studenten heeft vrijwillig een deel van zijn vacantie afgestaan om den boer te helpen, en tegelijk den boer en zijn leven tè leeren kennen en zoo het platteland nader te komen. Studenten van nu, dat zijn de dominee's, advocaten, dokters en ingenieurs van morgen; zij allen gaven blijk van een totaal andere geestesgesteldheid dan voorheen. Zij toonden bij hun volk te hooren. Als zulke menschen later op het platteland komen, staanzij niet meer buiten het eigenlijke dorpsleven, zooal§ in de laatste vijf en twintig jaar onze „intel- lectueelen" met hun volksvreemde grootestadscultuur maar al te vaak stonden. En dan kunnen zij een be langrijke functie vervullen in het* organisch geheel> dat wij dorpsgemeenschap noemen. Ir. H. SMITS. aan het kamp zich met eigen oogen van de waarheid hebben kunnen overtuigen. Het derde en per slot het belangrijkste punt, 'waarop Boer Geerts wees, was de verhouding tusschen stad en platteland. Dit is inderdaad het belangrijkste punt. Wat is hierover al niet veel geschreven en wat zal er nog veel over geschreven worden. Groote stad, verstandelijke kennis, kleineering van het platteland en nog veel' meer minder fraaie din gen, ze hooren bij elkaar. We hoeven ons geheugen maar een kleinigheid op te frisschen en we hebben er onze buik al weer meer dan vol van. Herinnert U zich nog de legende van den „dommen boer" en de vele geestlooze moppen daarover? Her innert U zich ook nog de economische gevolgen van de democratische geestesgesteldheid, de afbraak- prijzen onzer landbouwproducten en den „steun", alsof de boer geen recht Jhad op belooning van zijn arbeid. Moet ik U nog meer in herinnering brengen? Neen immers. Als men deze dingen' goed overdenkt en daarbij de zekerheid in zich draagt, dat deze tijd voorbij is, dan is het, alsof men ontwaakt uit een boozen droom en dan gaat men de toekomst met vertrouwen tege moet. Ja, die tijd is voorbij. Dat wil niet zeggen, dat de geschilderde geestesgesteldheid al verdwenen is. In-

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 6