Indrukken en gedachten
4/TK
Tc
W*
Je Jaargang No. 35
Vrijdag 4 September J942
IV
OEN er nog: niet gesproken werd over een land
bouwcrisis, gold voor iederen boer dat hy zelf aan
sprakelijk was voor zyn bedrijfsvoering. Hij aanvaardde
dat als een vanzelfsprekendheid. En terecht. De wijze
echter waarop in ons land de landbouwcrisispolitiek
werd geleid vanaf 1929 tot 1940 is oorzaak ge
worden dat het verantwoordelijkheidsgevoel voor de
eigen bedrijfsvoering bij verschillende boeren zoo al
niet is verdwenen dan toch aanmerkelijk is geslonken.
Vooral de veehouders hebben aan den lijve ondervon
den hoe anderen hun voorschreven hoeveel biggen en
hoeveel kalveren zij mochten houden op hun bedrijf.
Ook de tuinders hebben ervan geprofiteerd en de akker
bouwers, zij het in mindere mate, eveneens. „Var
kenscentrale", „kalverteeltregeling" e.d. zijn klanken,
die doen denken aan een tijd waarin in ons land een
overheid het beleid voerde tegen de natuurlijke orde
der dingen in. Indien er toen niet een groote catego
rie boeren was geweest die tusschen de mazen van het
net, dat over hun bedrijven was gespannen, heen kro
pen, zou het er in ons land thans waarschijnlijk be
droevend hebben uitgezien met onze voedselvoorzie
ning. Ondanks dat moeten tengevolge van de ver
keerd gevoerde Landbouwpolitiek in het verleden,
waarby de overheid a.h.w. de verantwoordelijkheid van
den boer voor zijn bedrijfsvoering over had genomen,
thans nog duizenden boeren weer wennen aan het feit
dat ze zelf verantwoordelyk zijn voor hun bedrijfs
voering en dat de overheid hen zooveel mogelijk ter
zijde staat om die verantwoordelijkheid inderdaad zelf
te kunnen dragen. En niet alleen de overheid, vooral
ook hun standsorganisatie, de Landstand, heeft in zijn
Vaandel geschreven dat de boer verantwoordelijk be
hoort te zijn voor zijn eigen daden, dus ook voor een
juiste bedrijfsvoering. Niemand beter dan hij zelf kent
immers de mogelijkheden die zyn bedrijf biedt. En de
Landstand wenscht immers geen slaafsche volgelingen,
maar denkende leden, menschen die zijn uitgerust
met een groot verantwoordelijkheidsgevoel zoowel
jegens hun gezin als t.o.v. de gemeenschap.
Dat laatste is een moeilijk punt, want dat weegt
zwaar. Het zal immers herhaaldelijk voorkomen dat
de gemeenschap offers vraagt Van den enkeling. Dan
moeten deze offers gebracht worden als men zich zyn
.verantwoordelijkheid bewust is. Geschiedt dat niet of
slechts ten deele dan verzaakt men zyn plicht en
heeft men tevens zijn recht verspeelt. En zoo komen
we vandaag in het bijzonder bij onze veehouders op
bezoek.
LS veehouder hebben we steeds op het standpunt ge
staan dat niemand beter dan wy zelf kunnen beoor-
deelen hoe onze bedrijfsvoering moet zijn. Wy kennen
zelf het best de grootte van ons bedrijf, de grondsoort,
de productie- en de bemestingsmogelijkheden en wij
weten voorts de verhouding in en de grootte van onzen
veestapel. Alieen zijn we afhankelijk van de natuur en
kunnen we den groei der gewassen niet dwingen,
(vooral niet nu er voor ons grasland geen stikstof is),
terwijl wij voorts weten dat in een strengen winter
ons vee meer voer noodig heeft dan in een zachten.
De veehouder heeft dus wel met vele factoren reke-
njng te houden alvorens hij kan bepalen hoe groot zijn
.veestapel kan zyn in verhouding tot zijn bedrijf. Zoo
is er bijv. nog de factor van het inleveren der granen
èn aardappels, van het scheuren en van de veelevering,
maar eveneens de mogelijkheid van verbouw van stop
pelgewassen en de onmogelijkheid van krachtvoeraan-
koop. Al deze factoren maken het moeilijk voor den
boer om de meest gewenschte grootte van zijn veesta
pel te bepalen, maar dwingen hem toch tot een zich
ernstig, beraden en de feiten onder oogen zien. Waar
heden als koeien zal men waarschijnlijk zeggen. Dat
Weten we al lang, zal men er op laten volgen. Och,
er is zool veel dat men al lang kan weten, maar waar
mee men zoo weinig rekening houdt. Althans zoo zyn
er en deze veehouders bewijzen tevens dat ze over
te weinig verantwoordelijkheidsgevoel beschikken.
In Maart van dit jaar is op deze plaats een ernstig
woord tot de veehouders gericht onder het parool:
meer melk voor ons volkdus minder kalveren
opfokken. Met nadruk is betoogd ook elders dat
één kalf te veel beteekende dat acht kinderen geen
melk ontvingen. Den veehouder is daarbij gewezen op
zijn plicht jegens de gemeenschap en een beroep is
gedaan op zijn verantwoordelijkheidsgevoel. Hevft
ieder de gegeven wenken ter harte genomen? Zijn alle
kalveren die niet beslist voor de noodzakelijke aanvul
ling van den veestapel moeten blijven, opgeruimd?
Zijn er geen boeren die juist het tegendeel deden van
hetgeen werd geadviseerd, omdat hun egoïsme ster
ker was dan hun verantwoordelijkheidsgevoel jegens
de gemeenschap?
Wij vragen slechts. Laten de zondaars er zelf een ant
woord op geven.
E gaan verder. Het vorig winterseizoen heeft aan
getoond dat verschillende veehouders met teveel vee
zaten in verhouding tot het aanwezige voer. Gevolg:
magere dieren, weinig melk, schade voor den boer en
de gemeenschap. Tóen kon men do verantwoordelijk
heid nog min of meer afschuiven op degenen die het
aantal stuks aan te houden vee hadden vastgesteld.
Weliswaar ging dat niet heelemaal op, maar de vrees
dat, als men minder hield dan het vastgestelde aan
tal, men kans liep er in het vervolg ook minder te
mogen houden, was hier de raadgeefster geweest. En
men had er naar geluisterd, omdat in het verleden
door het crisisapparaat aldus was gehandeld. Ook
hier1 was de vrees een slechte raadgeefster. Men stond
er niet bij stil, dat er nu een andere wind waait. Een
wind die alles wat aan het crisis-verleden doet den
ken, geleidelijk aan wegblaast en daardoor ook de ver
antwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering weer legt in
handen van den boer zelf.
Zoo werd er in dit voorjaar reeds gewaarschuwd
inzake het aanhouden van kalveren, zoo is er vervol
gens op gewezen dat iedere boer zelf heeft te zorgen
voor voldoende voer voor zijn veestapel in den zomer,
in den herfst en in den komenden winter. Men moet
in de veehoudery reeds ver van te voren maatregelen
nemen. Dat beseften natuurlijk de practische boeren
die in Hoofdafdeeling H van den Landstand de leiding
hebbén en zoo kon men in ons blad van 10 Juli j.l.
reeds lezen welke concrete adviezen door de overheids
instanties in overleg met bovengenoemde Hoofdafdee-
ling van den Landstand aan de veehouders werden
gegeven. Daarbij is zelfs de verplichte veelevering 1943
reeds uitvoering bekend gemaakt, zoodat iedere vee
houder ver van te voren weet waar hij te dien aanzien
aan toe is.
Hij zal geen toewijzing van het aantal stuks rundvee
dat hy mag houden, meer ontvangen, maar hem zal
bekend worden gemaakt waarop het maximum aantal
stuks vee boven één jaar, door hem per 1 Dec. a.s.
te houden, is getaxeerd. In den regel zal dat z.g. be-
drijfsmaximum het 9/io deel zijn van hetgeen hem per
1 Dec. '41 was toegewezen.
Hij kan dit bedryfsmaximum vergelijken met zijn voe-
dervoorraad en dan maatregelen nemen.
Is het nog te hoog, omdat hij tengevolge van verschil
lende omstandigheden in verhouding tot zijn veestapel
te weinig voer heeft, dan dient hij den Plaatselyken
Bureauhoudef vóór 15 October a.s. te berichten welk
aantal stuks vee hij minder wenscht te houden. Een
verlaging van het bedrijfsmaximum wordt zonder
meer toegestaan. En op dit verlaagde bedrijfsmaxi-
mum wordt de verplichte veelevering afgestemd!
Is een veehouder echter van meening dat hij meer voer
in voorraad heeft, of alsnog krijgt, dan voor het aan
tal dieren dat binnen het hem toegewezen bedrijfs-
maximum ligt, benoodigd is, dan kan hij vóór 15 Oct.
a.s. verzoeken om verhooging van dit bedrijf smaximum
bij den Plaatselyken Bureauhouder. Dit verzoek wordt
slechts ingewilljgd, indien de veehouder kan aantoo-
a. dat de voederpositie op eigen bedrijf zooda
nig is, dat meer runderen kunnen worden
gehouden- Hierbij geve men zich voldoende
rekening van den minder goeden hooioogst,
de a.s. hooivordering, de distributie van
stroo, het niet beschikbaar stellen van voe
der aan het rundvee voor het komende stal-
seizoen, de scheurplicht seizoen 19421943,
enz.;
b. dat hij in overeenstemming met zijn melk
veestapel een voldoende hoeveelheid melk
heeft geleverd;
c. dat hij zijn leveringsplicht voor de op zijn
bedrijf geteelde gewassen behoorlijk is nage
komen;
d. dat hij voldaan heeft aan zijn scheurplicht
1941—1942.
Uitdrukkelijk is er in de aangehaalde bekendmaking
op gewezen dat de veehouder zelf verant
woordelijk blijft voor een juiste aanpassing van
zijn veestapel aan de voederomstandigheden op zijn be
drijf. Indien mocht blijken dat de door hem aangehou
den veestapel niet aan dezen eisch voldoet, dan zal
door middel van een extra leveringsplicht op korten
termijn net aantal runderen terug gebracht worden
iot een aantal dat in overeenstemming wordt geacht
met het beschikbare voeder.
Het leek ons noodig nog eens op het vorenstaande -te
wijzen. De veehouders hebben nog vijf a zes weken
den tijd om na te gaan of de voedermogelykheden
overeenstemmen met het aantal stuks dat zij straks
denken te houden. De gemeenschap mag in dezen tijd
vooral van hen verwachten dat zij met de beschikbare
middelen de melkproductie zoo hoog mogelijk zullen
opvoeren.
In de eerste plaats is daartoe noodig dat de melk
koeien behoorlijk ruim kunnen worden gevoerd, zoo
wel thans in een goede weide als straks op stal. In
de tweede plaats, dat het aantal stuks jongvee beperkt
is tot een noodzakelijk aantal ter aanvulling van den
melkveestapel en niet meer. Hierbij zij er op gewezen
dat by de verplichte veelevering 1943 zal worden uit
gegaan van een aantal stuks vrouwelijk jongvee dat
1/ö deel is van het aantal stuks dat boven 1 jaar wordt
aangehouden. Voor het vrouwelijk jongvee dat men
straks meer aanwezig heeft, zal men voor gem. 220 kg.
levend gewicht per dier worden aangeslagen in de ver
plichte veelevering.
Deze bepalingen zijn uiteraard getroffen om de vee
houders te herinneren aan hun plichten jegens de ge
meenschap.
IE zich zijn verantwoordelijkheid bewust is, houdt
ter dege rekening met de gegeven adviezen. Dan vooral
kan de boer ook aanspraak maken op zijn rechten.
Een van deze rechten is dat hem een rechtvaardige
prijs wórdt betaald voor het aan de Bedrijfsschap
Vee en Vleesch te leveren vee. Aan dien rechtvaardi
gen prijs heeft een belangrijk deel ontbroken. De
afschaffing der vleeschaccijns en de dienovereenkom
stige verhooging van den door genoemd bedrijfsschap
uitbetaalden prijs heeft het ontbrekende deel wel inge
kort, maar nog lang niet overkoepeld. Hier ontbreekt
neg het een en ander, alsmede aan den melkprijs, nu
de bedrijfsonkosten (zoowel op de boerderij als in de
zuivelfabriek) hooger worden en de omzet kleiner. Het
is ons bekend dat er in dezen hard gewerkt wordt,
maar het kan niet worden ontkend dat het geduld
van den veehouder op dit punt wel uitermate lang op
de proef wordt gesteld. Uiteindelijk tot schade aan de
totale melkproductie.
De veehouder moet zelf de verantwoordelijkheid voor
zijn bedrijfsvoering weer in handen nemen. Hij moet
zich daarvoor inzetten, rekening houdende met de be
langen der volksgemeenschap. Anderzijds dient het hem
van overheidswege mogelijk te worden gemaakt zijn
bedrijf in dienst van de volksgemeenschap op de juiste
wyze te voeren. De liefde kan niet van één kant komen.
TER HAAR