Hagen om den hof
Van en over onze eilanden
De Landstand
in Zeeland
INHOUD
VRIJDAG 18 SEPTEMBER
DE LANDSTAND
PAGINA S
ADAT de dijken waren aangelegd en de landen
ingepolderd, werden onze voorouders in deze lage
landen landbouwers, veehouders en tuinders.
De ontwatering eischte voortdurend^ zorg. Het bestuur
der polders en waterschappen werden gevormd door
den Dijkgraaf en Heemraden. Hun voornaamste taak
was steeds voor een goed waterpeil te zorgen en
het middel daartoe was de windkracht. Om het over
tollige water van greppel, sloot, boezem in de buiten
wateren te loozen, werd gebruik gemaakt van de
windmolen met het waterrad.
De windmolen werd later hier en daar verdrongen
door het stoom- en electrisch gemaal.
In een zeer laag gelegen polder op de eilanden, vindt
men zelfs twee windtaiolens, die een organisch ge
heel vormen. Iedere watermolen heeft zijn taak om
de waterloozing goed te doen verloopen.
Het molenaars-ambt gaat dikwijls van vader op zoon
over, zoodat geheeie geslachten de molen bedienen.
Hoe gehecht zoo'n molenaarsfamilie aan hun molen
is, is begrijpelijk. Vele malen is het voorgekomen,
dat een molen honderden jaren door één geslacht is
bewoond. De polderbesturen besloten tot vervanging
yan de windmolen door een electrisch gemaal. De
oude molenaar werd vergund om in de molen te
blijven wonen. Hiervoor was hij zeer dankbaar, doch
met smart zeide hij; ,,Het is het levenloos omhulsel
wat men mij laat. De ziel is aan mijn meule ont
nomen
De wieken en het waterrad gingen er af.
Het stoom- en electrisch gemaal is vanzelfsprekend
niet afhankelijk van den wind. Het is echter begrij
pelijk, dat velen, wien het landschapschoon zeer na
aan het hart ligt, ijveren tot behoud van de molens.
Ze stoffeeren onze polders op waard'ige wijze en
geven er het typische Hollandsche karakter aan.
Een bewoner van een van onze polderdorpen voerde
zijn gasten, vooral buitenlanders, naar zijn „mooiste"
schilderij, dat hij kon laten zien. Hij had een groot
raam, dat uitzicht gaf op zijn polder met 21 water
molens. Dit gaf inderdaad een imposante aanblik,
dat de gastheer zijn gasten trotsch kon aanbieden.
De groote liefde tot eigen grond spreekt hier weer uit.
LS we iets vertelden over het loozen van het
binnenwater uit de polders, willen we het ook heb
ben over het z.g. buitenwater, de rivieren, die onze
eilanden eigenlijk tot eilanden maken! Het water, dat
de eilanden omspoelt, en waaraan ze hun vrucht
baarheid ontleenen. Het is jammer, dat er iets zeer
eigens is gaan ontbreken op die rivieren, n.l. de
passagiersbooten, die een geregelden dienst onderhiel
den tusschen de dijkdorpen en de steden. Hoeveel
prachtig, zwartbont vee hebben de booten niet ver
voerd naar de weekmarkten. Hoeveel „geloof en gebie"
had er reeds aan boord niet plaats tusschen d"e naar
de markt gaande boeren. Bij de opheffing van een
zeer bekende, ouden stoomvaartdienst, die de rivieren
der Zuid-Hollandsche eilanden bevoer, schreef een
plaatselijk blad:
„Zoo gaat d'us thans, tegen de concurrentie, een
onderneming, die bijna negentig jaren bestond, vele
jaren lang populair was en ook in het buitenland
beroemd, door den druk der tijden verloren.
Maar de ouderen onder ons zullen met genegenheid
en dankbaarheid voor zoovele mooie zomervaarten,
die we maakten op deze booten, blijven denken.*'
Hoe onweerstaanbaar werden de eilandbewoners naar
de rivier getrokken als er een „plezierboot" in aan
tocht was. Met talrgke vlaggetjes feestelijk opge
tuigd en een vroolijke marsch van het zich aan boord
bevindende muziekgezelschap, glêed de „boot met
muziek" voorbij, toegewuifd door de toeschouwers
op den dijk.
Voor vele dprpsbewoners was zoo'n tocht een wel
kome ontspanning en een uitbundig vermaak. Het
is te hopen, dat deze echt Hollandsche vaart op de
rivieren, die onze eilanden omspoelen, weer terug
keert. v. R.
Redactie-adres:
GROOTE MARKT 28,
GOES, TEL. 2345 (toestel 05)
Uitgave:
UITGEVERIJ „VOLK EN lODEM"
POSTBUS 281 - DEN HAAG
Advertenties- L,osse plaatsing 25 ct per m.m.. In alle
edities 75 ct per m.m
Abonnementen: Voor niet-leden van den Nederl. Land
stand f 5 per laar of f 1 25 per 3 maanden.
Alle briefwisseling betreffende exploitatie, advertenties
en abonnementen, aan postbus 281, Den Haag,
tel. 33 67.51.
No. 37 Vrijdag; 18 September 1942
Pag.
1. Indrukken en gedachten VI.
1. De doorbraak der Germaansche boerenidee.
2. De Groenten- en Fruitcentrale treedt regelend
op.
2. Jachtwezen.
3. Van en over onze eilanden.
3. Hagen om den hof.
4. Boerenarbeid moet loonend zijn.
4. Voor de Landvrouwen.
5. Het landbouw-technisch werk in de afd. Land
jeugd.
6. Leven en luchthuishouding in den grond.
7. Arbeidsdienst is eeredienst.
7. De teelt van winterrogge.
7. De wintervastheid der tarwe.
8/9. Oss en omgeving.
10. De teelt van Broccoli.
10. Het bitter worden van komkommers.
11. Wat „Land en Volk" brengt.
12. Nederland voedt zich zelf!
13. Afgekeurde aardappelen worden gestoomd.
13. Vonkjes.
14. Officieele landbouwmededeelingen.
in Berberis huist nog al eens ontuig en soms groeien
ze wat ongelijk.
Voor den aanplant van hagen moet een goede grond
bewerking vooraf gaan daar de hagen jaren op dezelfde
plaats moeten staan,voorts moeten ze op een betrek
kelijk kleine plek groeien en evenals voor onze boomen
zorgen wij dus in de eerste plaats dat de grond goed
diep losgewerkt is. Daar bijna alle soorten weinig
eischen aan den bodem stellen is bemesting niet zoo
zeer noodig hoewel wij de eerste jaren na de aanplant,
om een goede groei te bespoedigen, met wat mest
kunnen helpen.
Bij de soorten bespraken wij reeds de afstanden, coni
feren en hulsten zouden wij op 50 a 60 centimetér
afstand willen zetten. .Plant ze net zoo diep als de
planten gestaan hebben. Ligustrum snijden wij tot op
tweederde van de hoogte in, anders blijven ze onder
te kaal. Ziet dat U brj de aanplant struiken verkrijgt
met minstens drie takken. Beuken en haagbeuken wor
den slechts weinig ingesneden, alleen de veertjes, dat
zijn de kleine takjes op de stammen, nemen wij wat
terug. Coniferen en hulsten worden met kluiten ge
plant, hier behoeft dus niet gesnoeid te worden.
Het komt er nu op aan dat de hagen op de juiste wijze
gesnoeid worden en dat geschiedt dan met een hegge-
schaar. De eerste maal snoeien wij zoo eind Juni en
wel dusdanig dat de haag op den bodem het breedst is
en aan den bovenkant het smalst. Hagen behooren dus
een min of meer pyramide vorm te hebben en dat geldt
voor elke soort. Óp deze wijze blijven de hagen gevuld
tot onder toe. Hagen met afvallend blad worden nu,
bg sterken groei, zoo half September opnieuw gesneden
met de heggeschaar en dan is het voor het seizoen
afgeloopen. Bij de coniferen snoeien wij na het eindigen
van den eersten groei en snoeien ook zoo noodig twee
maal, zoodat wij een mooie gevulde haag houden.
Het eerste jaar na het planten boeten wij onmiddelijk
die struiken in welke door de een of andere oorzaak
zijn weggevallen en daarvoor kiezen wij flinke forsche
struiken met een goed wortelgestel om de gaten onmid
delijk te vullen. Doen wij dat niet dan houden wij op
die plaatsen altijd een sléchte plek in de haag.
Het gebeurt soms, na jaren, dat een haag ondanks
de meest zorgvuldige snoei, toch te dik wordt. Uitge
zonderd hij beuken en haagbeuken kan men dan boven
staande genoemde soorten met de snoeischaar flink
terugsnoeien. Men heefc dan één jaar een minder mooie
haag, maar het volgend jaar is dat geheel vergroeid.
P. J. VAN BOMMEL.
Hagen planten wij aan met tweeledig doel, ten
eerste om een erf te beschutten tegen indringers van
buiten af en in de tweede plaats om de beschutting
zelf die de haag geeft aan de gewassen die binnen de
haag groeien. En zoo zien wij dan nog vele oudere
hagen van meidoorn, die werkelijk vrij ondoordringbaar
kan zijn door zijn takkenbouw en door de doom waar
mee de struik gewapend is. Geheel ondoordringbaar is
wel geen enkele haag en daarom zullen wij ons bij de
keus van een haag meestal laten leiden door de doel
matigheid als zijn dichtheid, de kosten van aanschaffing-,
de min of meer snelle groei en tenslotte de vatbaarheid
voor ziekten en ongedierten van den appel die ook
door de haag zelf soms op andere gewassen wordt
overgebracht. En zoo zien wij dan ook bpe langer hoe
minder de meidoornshaag om boomgaarden gebruiken
bmdat de meidoorn tot de zelfde familie als de appels
behoort en ziekten en ongedierten van de appel ook oy
ie haag tieren. Deze haag is minder gemakkelijk schoon
re houden van ziekten en ongedierten door zijne dicht-
fieid, vandaar dat wij een meidoornheg niet zouden wil
len aanplanten om boomgaarden. Daarbij komt dat een
meidoornheg minder snel groeit, vaak last heeft van
jiarige rupsen, die slechts door enkele vogels worden
gegeten, zoodat wij een meiaoomnaag, hoewel passend
m het kader van de boerderij, toch liever niet zouden
aanraden. De voordeelen zijn de dichtheid, het zich goea
laten knippen en het kunnen bereiken van een hoogen
leeftijd.
In de bollenstreken zien wij vaak de elzenhaag aange
plant als windkeering. Elzen zijn goedkoop plantsoen,
groeien op de bollenvelden gemakkelijk en zijn als wind-
beschutting daar wel voldoende. Op lateren leeftijd gaan
ze dikwijls kankeren, waardoor er gemakkelijk gaten in
vallen. Als afzetting om de boerderij lijkt hij ons minder
geschikt. Beter eigent zich daartoe de haagbeuk, die
wij als zoogenaamde veren kunnen planten, een flinke
dichte manshooge haag vormt, die vaak lang het dorre
winterblad houdt en daarom een uitstekende beschut-
ting geeft om hof en erf. De botanische naam van de
haagbeuk is Carpinus betulus en evenals de gewone
beuk, de Fagus sylvatica, zgn dit wel mee de meest
geëigende soorten om hooge hagen, tot 3 meter hoog
zelfs, te maken.
Uoordat ze den geheelen winter hun blad in- dorren
toestand behouden geven ze een uitstekende beschut
ting voor ooft en moestuinen in winderige open vlakten
als b.v. polders. Beiden hebben ze weinig last van ziek
ten en ongedierten, beschermen de vogels die helpers
zijn bij het vernietigen van ongedierten. De plantwijdte
van de beide laatsten bedraagt 40 tot 50 centimeter
afstand, de meidoorn zetten wij op 25 tot 30 centimeter
afstand. De meest ondoordringbare haag is o.i. nog
altijd de meidoom.
Een struik die men weinig als haag gebruikt ziet, maar
daar uitstekend voor geschikt is, dat is wel de gewone
kornoelje, de Cornus JJas. Deze struik vormt ook een
vrij dichte haag, tot zelfs twee meter hoog, bloeit dan
nog op spoortjes met gele bloemen heel vroeg in het
voorjaar. Het is mij niet bekend waarom deze struik
niet veel meer als haag gebruikt wordt. Ik heb hem
om een boomgaard gekend, zeker een dertigtal jaren,
waar hij een prachtige dichte haag vormde.
Naast de hagen met afvallend blad hebben wij de
geheel groenblijvende hagen en de half groenblijvende
zooals de tegenwoordig veel gebruikte Ligustrumhagen,
Ligustrum ovalifolium. Deze zeer snelle groeier, welke
een groot deel van den winter groen blijft, tenzij het
heel hard vriest, is tegenwoordig wel een der meest
aangeplante soorten, hoewel hij in strenge winters
niet geheel vorstvrij is en dan soms sterk invriest of
geheel doodvriest. Plaatselijke invloeden spelen hierbij
een groote rol. Daarnaast gebeurt het dat de Ligus
trum midden in den zomer soms zoodanig aangetast
wordt door het seringenmotje dat de haag geheel of
gedeeltelijk, zelfs in den zomer, bladerloos wordt. Het
gevaar is niet denkbeeldig dat bij een steeds voort
schrijdende aanplant dit een gevaar gaat vormen door
het misschien zeer sterk optreden van dit insect.
Overigens vormt de Ligustrum een prachtige dchte haag
die een uitstekende windkeering geeft.
Groenblijvende hagen kunnen wij maken van Taxus
baccata, van hulst, Hex aquifolium geheeten, van Thuja
occidentalis of levensboom. Taxushagen treffen wij in
ons land aan van zeer hoogen ouderdom. Bg een goed
onderhoud, waarover straks meer, vormt de Taxus een
prachtige haag en geeft 'n uitstekende beschutting. Het
altijd groen zijn is een voordeel, de aanplant ervan is
echter vrij duur en moet met zorg gebeuren. Het zelfde
kan gezegd worden van de Thuja en de hulst. De Thuja
vormt ook een prachtige groene haag die echter volop
licht moet hebben. De hulst groeit zoowel in de schaduw
als in de zon, vormt ook een prachtige dichte haag
door de stekelbladeren, maar kort bij den bodem wor
den ze wel eens kaal. Bij den aanplant van deze schoon e,
maar dure groenblijvende soorten heeft men spoedig
een gevulde altijd groene heg. Dergelijke hagen vormen
prachtige achtergronden voor bloembedden of bloemen-
borders, alleen kort aan de kust kan men geen coni-
feeren gebruiken. Overigens groeiden ze heel goed op
zandgrond, vaak beter dan op klei. Ook hulst is een
plant van de zandgronden.
Volledigheidshalve geven wij hier nog als geschikte
struiken voor hagen de wilde rozensoorten, zooals de
multiflora en dergelijke en de Berberissoorten. Ook