Leven en luchthuishouding in den grond Vlasproefveld Aan de Land- en Tuinbouwonderwijzers VRLtflAG 18 SEPTEMBER DE LANDSTAND PAGINA 6 P) E plantenwortels en micro-organismen in den grond moeten kunnen adem halen, dus zuurstof op nemen, om te kunnen groeien, functionneeren en in het leven te blijven. Het zuurstofgebruik is in de groeiende deelen b.v. in de worteltoppen het grootst, omdat daar een intensieve celdeeling en strekking plaats heeft. Zuurstoftransport in een wortel heeft slechts bij enkele gewassen zooals riet en rijst plaats. Daarom moet de zuurstof opgenomen worden Op de plaats waar ze noodig is. Om te kunnen worden op genomen moet dus zuurstof aanwezig zijn op de plaats waar wortels zijn en groeien. Is er onvoldoende zuurstof in den grond voor een goede ademhaling dan kunnen de wortels e.a. zich niet vol doende ontwikkelen en daarmee stagneert ook de groei van de bovengrondsche deelen van de plant. Wordt meer zuurstof in den grond gebracht, b.v. door wieden, dan ontwikkelt zich het wortelstelsel, en gaan ook de bovengrondsche plantendeelen groeien. Dat komt omdat door de worteltoename het voedsel op nemend vermogend toeneemt. Door de betere zuur stofvoorziening vertoonen de wortels ook §en grootere activiteit bij de water- en de voedselopname. De plant krijgt daardoor meer voedsel toegevoerd. De koolzuur-assimilatie neemt eveneens toe, en daar mee ook de groei van de plant. Dat de betere adem haling leidt tot een ruimere voedselopname, hangt samen met het feit dat het arbeidsvermogen voor het opnemen van voedingsstoffen, b.v. forforzuur, aan de ademhalingsenergie ontleend wordt. Het opnemen van zouten uit den bodem kan daardoor tegen een concentratie verval in, plaats hebben; d.w.z. de con centratie van zouten in de plant kan grooter zijn dan in den bodem. Omgekeerd wordt door zuurstof gebrek in den grond geremd le de wortelgroei; 2e de wateropname en 3e de voedselopname, ook al is er genoeg vocht en voedsel in den grond aanwezig. Bij schaarschte aan zuurstof in den grond zijn de wortels als regel dun en weinig vertakt. Dit heeft uiteraard een nadeeligen invloed op de plant en de opbrengst daarvan. Zuurstof lost slechts in geringe mate in water op. Wordt door de wortels zuurstof uit het water opge nomen, dan heeft daarin aanvulling daarvan plaats uit de lucht in den grond, zooals die zich in de bodemholten bevindt. In een grond die in een gunstige structuur verkeert, en geen vochtovermaat bevat, kan die aanvulling plaats hebben. Bij overmaat vocht kan die aanvulling niet of onvoldoende tot stand komen, omdat het zuurstoftekort in de holte niet of niet snel genoeg aangevuld kan worden. De planten gaan dan slap hangen en verwelken. Daarom zijn voor water ondoorlatende lagen, zoo schadelijk. Ze belet ten de waterafvoer zoodat er een zuurstoftekort voor de wortels kan ontstaan. De ondergrond is vaak dicht en bevat dan weinig zuurstof. In dat geval heeft een diepe bewerking als regel een gunstigen invloed op de luehttoetreding in diepere grondlagen. De ontwikkeling van het wortel stelsel wordt daardoor bevorderd, met alle voordeelen van dien voor den plantengroei. Is b.v. de bovengrond arm, dan kan de diepere bewerking een minder of meer belangrijke verhooging van opbrengst tengevolge hebben, als resultaat van een ruimere voedselopname door de planten uit den ondergrond. Op een zeer vruchtbaren voldoende vochtigen grond he$ft de die pere bewerking geen invloed op de opbrengst. Het gewas kan in dit geval voldoende voedsel uit de bouwvoor opnemen. In een droog jaar evenwel kan de diepere grondbewerking op den vruchtbaren g^ond een gunstigen invloed op de productie hebben omdat het gewas zijn voedsel dan uit diepere lagen kan opnemen. Een oppervlakkige grondbewerking van het gewas heeft vooral in droge jaren op dichtgeslagen grond een gunstig resultaat. Er blijft dan vocht in den bovengrond, waar ook de zouten zitten, met de be mesting gegeven. Door de goede toetreding van lucht kunnen de wortels dan vocht en daarmee voedsel opnemen uit de oppervlakige lagen. Eventueel regen water wordt in de. losse laag gemakkelijk vastgehou den, wat de vocht en voedselopname door de planten weer bevordert. Maar ook in een nat jaar is het openhouden van den grond noodig opdat daïi de zuurstof-voorziening in den grond goed zal zijn, - met alle voordeelen van dien. Bij het schoffelen moet het beschadigen van wortels zooveel mogelijk voorkomen worden. Daarom moet niet diep geschoffeld worden. De afgesneden wortels kunnen slechts ten deele weer uitgroeien. Door diep schoffelen kunnen de gewassen niet in voldoende mate profiteeren van de opper vlakkig gelegen mest. Vooral bij aardappelen en maïs laat het wortelherstel te wenschen ovefy (en moet niet diep geschoffeld worden. Bij aardappels kan diep schoffelen een opbrengstverlaging van wel 20 geven. In een zeer stijven ondergrond kunnen wortels niet doordringen. Er is evenwel verschil tusschen het eene en het andere gewas. Aardappels en granen hebben een weinig doordringend wortelstelsel lucerne, maïs, koolzaad een vrij sterk. De wortels van granen e.d. groeien grootdeels in de losse bouwvoor. Lucerne, koolzaad en maïs doorwortelen nog een vrij dichten ondergrond. Deze kunnen ook nog een niet te dikke ploegzool doordringen. Ze maken daardoor den grond geschikt voor gewassen met minder krachtige wortel stelsels, die niet in een dergelijken dichten grond kunnejj doordringen. Onder niet al te ongunstige om standigheden kunnen ze aldus een diepe grondbewer king uitsparen. Het zuurstofgehalte van een losse bouwvoor is vrij constant, en komt vrijwel met dat in de atmosfeer overeen. Het koolzuurgehalte is evenwel grooter en wel inplaats van 0,03 oploopend tot 0,65 en zelfs tot 1,6 Een hoog koolzuurgehalte ls een gevolg van de ademhaling der bodem-organismen en der wortels, bij onvoldoende uitwisseling van het kool zuur uit den grond met de atmosfeer. Is de structuur van den grond goed, dan heeft een betrekkelijk snelle gasuitwisseling plaats tusschen bodem en atmosfeer. Het koolzuur- en zuurstofgehalte van de grondlucht komt dan met die van de atmosfeer overeen. Alle leven kan er dan goed in gedijen. In verdichte gronden en zulke met een overmaat vocht, is het luchtvolume klein. De gasuitwisseling moet door zeer .nauwe grondkanaaltjes tot stand komen, en verloopt daardoor langzaam. Het zuur stofgehalte kan dan dalen beneden, het koolzuurge halte stijgen boven het normale. Ook in diepere grondlagen treedt dit verschijnsel op, omdat de uit wisseling van de grondlucht met de atmosferische naar beneden toe steeds moeilijker wordt. De zuur stofvoorziening van de wortels en bodem-organismen kan daardoor onvoldoende worden, vooral in de die pere grondlagen. De wortels evenals de bodem-orga nismen ontwikkelen zich dan minder en tenslotte niet meer. Diegenen, die hun medewerking verleenden aan de land- en/of tuinbouwcursussen 19411942 en voor het komend seizoen deze cursussen wen schen voort, te zetten of opnieuw te organisee- ren, worden verzocht hun begrootingsstukken enz. ten spoedigste toe te zenden aan den Ned. Landstand, Prov. Zeeland, Postbus 31, Goes. Voor sommige plantengeldt het bezwaar van de zuurstof armoede sterker dan voor andere. Indien 2% zuurstof in het volume van den grond aanwezig is, is dit in het algemeen voldoende. Bij 20 zuurstof in de bodem lucht moeten de luchtholten dus 10 van het bodemvolume uitmaken. Groeien de planten snel, dus in den voorzomer en zomer, dan is meer zuurstof noodig dan indien de groei bijna stil staat, dus tegen het rijpen. Granen lijden b.v. spoedig zuurstofgebrek in de jeugd, terwijl ze, tijdens de rijping desnoods onder water kunnen staan. Dat gewassen op een te dichten of dichtgeslagen grond aan gebrek aan zuurstof lijden, is niet alleen een gevolg van een absoluut gebrek aan zuurstof, maar kan ook een gevolg zijn van een te hoog kool zuurgehalte in den grond. Bij een overmaat koolzuur (meer dan 1 komt de ademhaling tot stilstand en treedt wortelrot op. De planten gaan dan verwelken, verkleuren en kunnen afsterven. Vooral kiemende zr len en de jonge kiemplantjes lijden spoedig onder een overmaat koolzuur, nog eerder dan de oudere planten. Bij dichtslaan van den grond, b.v. na zware regens, moet rekening gehouden worden met een toename van het koolzuurgehalte in den grond, en alle nadeelige gevolgen van dien voor den groei der wortels. Door een goede grondbewerking en een goed onderhoud der gewassen tijdens den groei kan, althans in den bovengrond, schade door koolzuurovermaat voorkomen worden. Aan •«de grond bewerking moet dan ook alle aandacht besteed wor den, om de luchthuishouding onder alle onstandig- heden het gunstigst te doen verloopen. bij den heer N. A. Deïst te Zonnemaire (Z. 710) Rassen: Concurrent, Blenda, Liral Crown, Linkopis, A. B. Hylkema 311/879 en Hylkema 312/38. Grondsoort: Lichte klei. Voorvrucht: Gerst met klaver voor groenbemesting. Bemesting: Tegen 250 kg. K40 per ha. Gezaaid: 16 April met de groote machine op een rijen- afstand van 8 cm., tegen 160 kg. per ha. Aantal par.3, elk van 1 are. Opkomst: Na het zaaien was het vrij Üroog, zoodat de opkomst wat te wenschen overliet. Liral Crown stond wat te dun. Overigens werd er weinig verschil opgemerkt. Bloei: 't Eerst kwam in bloei Liral Crown dp 10 Juni en 't laatst A. B. en Hylk. 311/879 op 20 Juni. Ziekten en beschadigingenAlle rassen hadden van de Thrips te lijden en wel het meest Hylk. 311/879, terwijl Liral Crown het minst werd aangetast. Het proefveld werd driemaal bestoven met derris (1 pet. rotenon). De resultaten waren over het algemeen goed. Door het geheele proefveld liep een strook, waarvan de bodemstructuur te wenschen overliet. Alle rassen vertoonden aldaar min of meer brand. Hierdoor werd Linkopis het meest en Hylk. 312/28 het minst aan getast. Voor de opbrengstbepaling werd echter de zieke strook uitgeschakeld. Lengte van het stroo: Groot waren d'e verschillen niet; Liral Crown groeide het langst (75 cm.) en Hylk. 311/879 het kortst (70 cm.) Legeren: Na den regen van 5 Juli legerden Liral Crown Hylk. 311/879 en Hylk. 312/38 het minst; daarop volg den Concurrent en Linkopis, terwijl Blenda en A. B. het meest tegen den grond lagen. Rijp en opgetrokken: Liral Crown 16 Juli; Linkopis 20 Juli; Blenda 21 Juli; A. B. 25 Juli; Concurrent, Hylk. 311/879 en Hylk. 312/38 27 Juli. Kwaliteit: Concurrent gaf een regelmatig gewas van goede kleur en goede kwaliteit. Blenda had tengevolge van het legeren geen mooie kleur en was wat on regelmatig in den kop. Liral Crown groeide wat te grof en was daardoor maar matig. Linkopis gaf een wrij goed gewas* doch kenmerkte zich door een onge- lijken kop en een minder goede kleur. A. B. was van goede kwaliteit, doch groeide slapper dan Concurrent. Eveneens was goed Hylk. 311/879 met een gelijkma- tigen kop, doch Hylk. 312/38 groeide wat te grof. De gemiddelde opbrengsten bedroegen in kg. per are: Concurrent 99.3; Blenda 86.7; Liral Crown 97.3; Lin kopis 84.7; A. B. 100.7; Hylkema 311/897 96.7; Hyl kema 312/38 88.7. A. B. kwam dus aan de spits te staan, ofschoon het verschil met Concurrent van weinig beteekenis was. Op de 11, 12 en 13 Sept. te 's-Gravenhage gehouden Nederl. Dahliatentoonstelling verwierf de heer L. A* Hoek te s-Gravenhage met deze fraaie inzending „Gerrie Hoekden zilveren wisselbekerals de beste binnenlandsche DahliaFoto: Warburg

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 6