Naar de eischen des tijds Met volle kracht vooruit! Dat de boerenstand van alle bevolkingsgroepen wel de meest behoudende is, waar hij oude gebruiken en tradities door de eeuwen heen in stand houdt, is een verschijnsel, dat zich niet slechts in ons land, maar in ieder land met een overwegend agrarisch karakter voordoet. En dat het ook een volkomen natuurlijke eigenschap van den boerenstand is, blijkt direct, wan neer men de ontwikkeling beschouwt van de funda- menteele groepen: stad- en plattelandbewoners, waar uit de bevolking is opgebouwd. Want zoodra zich de eerste steden ontwikkelden, moest het platteland wel behoudend" genoemd worden, al was het slechts hier om, dat de stadsbevolking, die reeds spoedig ieder con tact met den bodem kwijt raakte, veel overboord gooide, waarvan men de beteekenis niet meer begreep of waarvan men het nut niet inzag. Achter den ploeg VRIJDAG 9 OCTOBER DE LANDSTAND PAG. 2 Een negatieve houding heteekende steeds een nederlaag voor den boer Men kan hierbij aanteekenen, dat niet de boer omdat hij niet dadelijk evenzoo deed, in het ongelijk was, maar toch werd hij uiteindelijk het slachtoffer en wel hierom, wijl hij tenslotte door verschillende oorzaken de innerlijke overtuiging, die hem de kracht had ge geven zich tegen iederen invloed van buiten af te ver zetten, kwijt raakte en zich daardoor niet meer kon verzetten tegen datgene, wat hem steeds sterker werd opgedrongen. Die overwinning van de stad op het platteland kwam niet zoo ineens, maar was het gevolg van een geduren de honderden jaren voortgaanden ontwikkelingsgang. De steden toch waren reeds in de Middeleeuwen altijd de plaatsen, waar kunsten en wetenschappen hun hoogste peil konden bereiken. Een universiteit vond men slechts in de stad en het platteland was dan ook -zelfs nog tot in het begin van onze 20ste eeuw geheel op de steden aangewezen, niet alleen wat weten schap en kunst betrof, maar ook van zooveel andere meer practische zaken, zooals, om een enkel voorbeeld te noemen: het dagbladnieuws. Dat onder deze om standigheden de stad groote aantrekkingskracht en invloed uitoefende op hen, die de isolatie van het platteland beu waren en vaak ook werden aangetrok ken door de allengs opkomende steédsche „klatergoud- cultuur" behoeft ons niet te verwonderen. Tegen deze steedsche invloeden in poogde het platte land nog wel zijn oude gebruiken in eere te houden, het poogde de zuiverheid van zijn ge,,aard"heid te bewaren, maar tegen de opdringende invloeden van buiten af, raakte de innerlijke overtuiging steeds meer zoek. Daar kwam nog bij, dat het vermogen zich tenminste eenigs- zins aan te passen aan veranderde omstandigheden bijna geheel ontbrak, juist doordat men strak vast hield aan oude toestanden, die als traditie wel hun waarde had den, maar die in het practische leven niet meer pasten. Het trof wel bijzonder ongelukkig, -dat deze verstarring juist plaats begon te vinden toen, omstreeks het einde der 19de eeuw, door de toenemende industrialisatie de invloed der steden steeds grooter werd. Want nu zag de stad haar kans en was er weinig meer tegen te doen: juist het koppig vasthouden van het platteland aan het ,,oude" gaf de stad gelegenheid het platte land héér manieren op te dringen. Dat klinkt misschien tegenstrijdig, maar toch was het zoo: want toen men op het platteland begon in te zien, dat andere tijden andere gebruiken en toestanden met zich brachten en dat de eeuw van de machine en van het doorbrekende socialisme daarop geen uitzondering maakte, toen was het alsof men den achterstand zoo spoedig mogelijk wilde inhalen. En dat inhalen zou misschien goed gegaan zijn, maar doordat men ook al door de landbouwcrisis de bodemverbondenheid was gaan verliezen, werd die wedloop naar moderni seering een fiasco. Van aanpassen was geen sprake: alles wat kwam van den kant waar de fabriekssGhoor- steenen en huizenblokken tegen den horizon afstaken, werd klakkeloos overgenomen. In vele gevallen was dat niet erg, het was goed, dat er eens een frissche wind opstak, maar met het goede werd ook de „klater- goud-cultuur" overgenomen wij denken slechts aan het stads-„vermaak", dat tot den boer doordrong en dit nu tastte het platteland zoo aan, dat herstel bijna uitgesloten scheen. De stad kan men dit alles moeilijk verwijten: het was slechts het gevolg van de passieve houding tegenover het opdringende recht van den sterkste. slechte cultureele invloed van de stad was echter nog niet het gevaarlijkst; vroeg of laat zou de bezin ning op eigen waarden bij ons landvolk weer terug zijn gekomen en zou alles wat niet in het boerenleven paste, toch weer uitgebannen worden. Neen, het ergste was wel, dat ook maatschappelijk en politiek de stad haar invloed deed gelden. Dat de boer in de laatste jaren vóór 1940 politiek ge heel afhankelijk was geworden van de heeren in de EN naar de eischen des tijds ingericht bedrijf rij te hebbenis de trots van iederen boer, vooral als hij behoort tot de jongeren. En niet alleen voor een boerderij geldt het als een aanbevelingaan de eischen des tijds te beantwoorden. Dat is te begrijpen. Niemand wil graag achterlijk zijn of achterlijk heeten nieuwe dingen kennen en nieuwe dingen toepassen, dat getuigt van het bezit van een bewegélijken gêest, het is een bewijs voor het gebruiken van de mogelijkheden, welke het verstomd zich geopend ziet. Nu kan men ook daarbij te ver doorslaan en het is menigmaal gebeurd, dat een bepaalde eisch des tijds nu niet bepaald een verstandige eisch was. Menig maal is een nieuw snufje te gauw aanvaard enkel en alleen omdat het nu eenmaal weer iets anders weer iets nieuws was. Dan merkte men in de praktijk na korter of langer tijd, dat het toch niet meeviel en dan moest er worden teruggegrepen op oudere vormen. Dan beantwoordde dat tijdelijk door het nieuwe verdrongene plotseling weer aan de eischen des tijds en het herkreeg zijn oude plaats. Daarom zijn wijze menschen steeds ietwat voor zichtig, daarom ook achten wij bij ons op de Veluwe het een aanbevelingeen ouwerwetsch degelijk menschte heeten. De „goden van den tijd", wij loopen er zoo hard niet achteraan en wij willen graag eerst eens weten, wat zij op den langen duur waard zijn. Dat gaat in de bedrijven zoo en ook in het geestelijk en maatschappelijk leven. Nieu we dingen, geen bezwaar maar zij moeten beproefd zijn en deugdelijk bevonden anders beginnen wij er niet aan of het moet heel anders niet meer kunnen. Alleen omdat het „modern" is doen of laten wij niet veel. Er moet bijkomen, dat het doelmatig is en voordeeliganders gezegd: wij moeten weten, wat we er aan hebben. Zoo zijn wij nu eenmaal en zoo zijn trouwens de meeste boeren wel. En dat is maar goed ook, want anders had het er met ons en ons volk al lang niet best uitgezien. Een beetje terug houdendheid is noodig, als het maar niet ontaardt in botte eigenwijsheid, in verstarringin domme behoudzucht. Het nieuwe stuk gereedschap, de nieuwe manier van bemesting, nieuwe organisatie vormen, men moei? êr geleidelijk mee gaan werken en niet in één slag al wat nog oud is aan den kant gooien, want dan komen er moeilijkheden, omdat het nieuwe nog niet dadelijk volmaakt is, niet ieder een er even handig mee omgaat en er dus licht ongelukken mee kunnen gebeuren. Maar zie, als dat nieuwe wezenlijk goed is, dan komt ook beslist het oogenblik, waarop het een eisch des tijds is geworden, wil men nog mee kunnen en nog aanspraak maken op het bezit van een gezond ver stand. Menschen, wat is er eens een verzet geweest tegen de kunstmest, wat hebben velen lang volgehouden, 'dat machinaal maaien uit den booze moest wezen en dat een boer, die zelf de melk niet verwerkte tot boter en kaas, maar er mee naar een fabriek ging, te lui was om te werken en veel meer van dat fraais. Tegenwoordig lachen we er om, maar intusschen is de aanvankelijke afwijzing nuttig ge weest om de systemen te verbeteren, om den bodem gelegenheid tot aanpassing te geven en om het coöperatieve stelsel van onderlinge samenwerking tot een ordelijke ontwikkeling te laten komen. Och, er zijn voorbeelden van allerlei soort te noemen van een trage opkomst van nieuwtjes, die later be slist eisch van den tijd zouden worden. Maar ook zijn er voorbeelden van met kunst en bestuurscentra, dat was wel de grootste ramp, die ons ooit had kunnen treffen. Maar was ook dat niet te wijten aan de passieve behoudzucht, het zich niet of te laat instellen op de politieke en económische ontwikke ling, waardoor wij ons door anderen moesten laten leiden Er ontbrak een sterke boerenbeweging, die haar be langen kon .verdedigen. De oude plattelandsgemeen schap was verstoord door den hokjesgeest, die uit de stad was komen overwaaien. Daardoor kon ook niet één sterke boerenbeweging ontstaan, maar hadden de verschillende partijen waarvan Ujna geen enkele haar ontstaan aan het land volk dankte goedgunstig ieder voor zich een aantal paragrafen aan den boer gewijd in hun program opge nomen en, onder het onderling gekrakeel door, trokken de vijanden van den boer intusschen steeds strakker aan de touwtjes. Tot ook de hoorigheid aan de stad op politiek gebied een feit was geworden en enkelen opstonden, omdat de boer nu eindelijk weer eens over de geheele linie meester op eigen erf wilde zijn. De organisaties, die vliegwerk tot eisch van den tijd gebombardeerde dingen, die toch geen stand konden houden en weer plaats moesten maken voor oudere methoden en oudere vormen. We geven maar te denken aan den terugkeer tot een gezonde politiek van zelfvoor ziening tot het uiterst mogelijke, om daarvan een sterk tot ons sprekend voorbeeld te hebben. Zoo was een volk, dat naar den eisch van den tijd leefde, nog maar een jaar of wat geleden een volk, dat koopmanschap bedreef met al zijn hebben en houden, omdat de vrijhandel dat zoo mebracht, maar zoo zal een volk, dat den eisch van den tijd ver staat, vandaag den dag zeggen: wy produceeren niet om te handelen, maar om te leven en het zal er naar streven, zoo min mogelijk in plaats van mogelijk te handelen in eerste levensbe hoeften. Zoo zat een man, die met zijn tijd meeging, nog kort geleden in tenminste tien of twaalf vereem- gingen en commissies en gold het een eer, een zoo lang mogelijke lijst van lidmaatschappen te kunnen overleggen. Want het was een eisch des tijds, dat een volk verdeeld werd in zooveel mogelijk vakjes en kliekjes en belangengroepjes. En hoe het met het bedrijf ging deed in veel gevallen iets terzake, men was een nuttig mensch in de maatschappij als men desnoods eigen zaak en eigen gezin verwaarloosde, maar veel deed aan „het openbare leven." En nu verandert ook dat en wie met den tijd mee gaat, die weet, dat het er in de eerste plaats op aan komt, te weten, wat het zeggen wil, één volk te zijn en in dat eene volk zijn plicht te doen, daar, waar dat het zwaarst weegt. En dat is voor den boer ner gens anders dan op zijn bedrijf, dat in orde moet wezen voor en aleer er iets anders wordt gedaan. Dat is de voornaamste eisch van dezen tijd en zoo lang er nog ergens al of niet in den Landstand, in Plaatselijke Commissies, in Grondkamers of waar dan ook menschen meepraten en mee beslissen, die elk onderdeel van hun eigen bedrijf niet zoo in orde hebben, dat er het meeste van geoogst kan worden zoolang klopt het niet en zoolang is het gezond, dat nog niet iedereen aan de vormen van den nieuwen tijd wil! Een naar de eischen des tijds ingericht bedrijft dat wil zeggen, een bedrijf, dat in elk onderdeel wel verzorgd is en aangepast bij de behoeften van het volk. Hebben allen, die zeggen, van dezen nieuwen te zijn, dat in orde, dan zal het vertrouwen der voorzichtigen gewonnen worden, evengoed als een deugdelijke machine het gewonnen heeft en een goede bemestingsleer door haar resultaten de weer stand tegen de kunstmest brak. Hoe beter wij, die voorgaan, leven naar den eisch van den tijd, hoe eerder zal deze eisch van den tijd verstaan en aanvaard worden. Want goed voorbeeld doet nog altijd goed volgen en slechte voorbeelden werken nog altijd afschrikwekkend. Daarom sta mij toe, het nog eens rustig te zeggen de terughou ding van~iseevelen uten opzichte van de nieuwe orde heeft haar nutwant zij moet voor ons een voort durende prikkel zijn tot zuivering, tot volmaakter dienstbaarheid aan volk en bedrijf, tot het vinden van die vormen, welke passen bij de idealen, welke wij zeggen na te jagen. En niet met schalden op A. en kankeren tegen B. en tot den schuldige stempe len van C. komen wij verder, maar slechts door eigen houding, eigen harde plichtsbetrachtingeigen ver werping van alle onzuiverheid en onwaarachtigheid. Het is dunkt mij een eerste eisch des tijds, als wij ons hiervan steeds meer bewust worden. D. v. d. B. als voorloopers van den Landstand beschouwd kunnen worden, duldden de stads-overheersching niet langer, en dank zij die betrekkelijk kleine groepen boeren, die reeds jaren voor ons zelfbeschikkingsrecht streden, dwars tegen alle passiviteit in, kunnen nu de Land stand is gekomen weer beslissingen genomen wor den op het erf van den boer gevallen en gaat mer zich langzamerhand weer op eigen waarden bezinnen. Maarweer is er dat teveel aan behoudzucht, weer dreigt de boerenstand weg te zinken in de passiviteit, die oorzaak was, dat wij van onszelf vervreemdden. Wanneer nu de boer weer achterblijft bij de ont wikkeling van de nieuwe ideeën, die zich op alle gebieden baanbreken, wanneer weer de stad ons daarin voorbij zal gaan, dan weer zullen wij moe ten aannemen, wat ons wordt opgelegd. Nog zijn wij niet te laat, maar de klok tikt onver biddelijk door en iedere tik beteekent voor hen, die stilstaan, dat zij straks zullen moeten hollen om de verloren minuten in te halen, met al het gevaar van struikelen Voorwaarts dus, en wel dadélijkv. V.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 2