De jaarlijksche
konijnen-
sterfte
maakt bekend
Vonkjes
Provinciale publicaties
van den Voedsel-
commissaris
Het Rijksbureau /oor de Voedselvoorziening
VRUDAG 16 OCTOBER
DE LANDSTAND
PAGINA 14
Het blijkt ons, dat evenals het vorige jaar ook thans
weer een groote sterfte onder de konijnen heeft plaats
gevonden, welke nog steeds voortduurt. De schuld ligt
vrijwel steeds bij de konijnenhouders zelf, die op geheel
ondeskundige wijze met hun dieren omgaan. De groot
ste fout ligt hierin, dat men te veel konijnen fokt en/of
houdt. Onder invloed van de tijdsomstandigheden zijn
er vele nieuwe konijnenhouders bijgekomen, terwijl zij,
die vroeger 2 of 3 dieren hadden nu ook grootere aan
tallen bezitten.
Een tweede fout is, dat de konijnenhouder in zijn
streven naar een groote bout die rassen gaat aan
schaffen, welke het grootste kunnen worden, n.l.
Vlaamsche Reus en Lotharinger. Deze dieren hebben
echter te veel v.oer noodig voor zij een voldoende bruik
bare bout leveren. De zgn. middenrassen worden min
der zwaar, doch hebben ook minder voedsel noodig,
terwijl de lichaamsbouw hier beter geschikt is voor
vleeschaanzet.
De groote rassen eischen krachtvoer, hetgeen onder
de huidige omstandigheden niet beschikbaar is. Het
gevolg is dan ook vaak, dat zij te weinig voer krijgen
met als gevolg zwakte en sterfte. Houdt daarom steeds
de erkende nu trassen: Fransche Hangoor, Weeners,
Groot Chinchilla of Groot Zilver.
Ten derde houdt men over het algemeen te veel dieren
in te geringe hokruimte. Elk jong konijn moet, zoodra
het bij de voedster vandaan komt een apart hok heb
ben van flinke afmetingen (ongeveer 80 cm. lang, 80
cm. breed en 65 cm hoog). Vaak ziet men een viertal
dieren in een hok, dat nog te klein is voo één konijn.
Zulke Konijnen groeien slecht. De hokken worden één
mesthoop. Daarbij komt dat door het teveel aan dieren
de hokken te weinig worden schoongemaakt. Elk Konijn
heeft een goede verzorging noodig. Eiken dag moet
men het op vaste tijden voeren. Naast versch ge
kookte aardappelschillen moet een flinkrantsoen
versch gras en gemengde onkruiden worden verstrekt,
met waarnaast steeds, dus ook in den zomer, een
handvol hooi per dier. Heeft men veel dieren, dan
wordt de voedselvoorziening een probleem, ipet het
gevolg, dat de dieren tekort komen en verzwakken.
Verzwakte dieren bij elkaar in te kleine vervuilde
hokken, met vaak ongeschikt of bedorven voer is de
grondoorzaak van de konijnensterfte. Het konijn is zeer
gevoelig -oor spijsverteeringsstoorr on. Treden deze
door de slechte verzorging op dan krijgen de coccidieën,
welke steeds bij het konijn aanwezig zijn, een kans,
en de dieren gaan binnen korten tijd onder verschijn
selen van diarrhee, tandenknarsen enz. ten gronde.
Houdt daarom nooit meer dieren aan waarvoor vol
doende goede hokken aanwezig zijn en waarvoor boven
doen voldoende goed voer beschikbaar is.
Een konijnenhouderij in het wilde weg zooals zij den
laatsten tijd in ons land voorkomt, leidt tot groote
sterfte, dus verlies aan Kapitaal.
Dat de sterfte vooral optreedt onder de jonge konijnen,
ligt voor de hand. De eerste worp na de winterrust
gaat, als men door de kou geen verliezen krijgt, en
nog over voldoende afval beschikt, meestal goed zoo
lang de jongen bij de moeder zijn. Winstbejag t angt
de konijnenhouders er toe te veel jongen bij een worp
te laten (ten hoogste acht) en de jongen reeds op een
leeftijd van vier of vijf weken van de moeder af te
nemen. Zij kunnen dan echter de moedermelk nog niet
ontberen, met als gevolg groote verzwakking. De jonge
konijnen moeten tenminste acht wéken bij de voedster
blijven. Het moederdier dat daarna een rustpe-'^e van
twee tot drie weken moet hebben, wordt meestal
direct weer gedekt. Het, door het ontbreken van
krachtvoer, toch piet al te sterke dier, dat juist daar
door extra ontzien moet worden, wordt door dit met
alle gezond verstand spottende systeem dusdanig ver
zwakt, dat de voortgebrachte jongen te weinig levens
kracht meekrijgen en in grooten getale aan coccidiosis
ten gronde gaan. Ook het afgebeulde moederdier wordt
een gemakkelijke prooi van deze ziekte. De oorzaak
van de groote konijnensterfte is dan ook vrij in
alle gevallen te wijten aan ondeskundigheid, ofwel te
weinig verantwoordelijkheidsgevoel bij de konijnenhou
ders.
Dit wilde lukraak gevoerde konijnenhouden is tevens
een gevaar voor de voedselvoorziening. Het' op juiste
wijze houden van konijnen beteekent daarentegen een
omzetting van waardejooze afvalstoffen in vleesch en
vet, dus een groot voordeel voor onze vólksvoeding.
Rijksvoorlichtingsdienst voor de Pluimveeteelt
van de Directie van den Landbouw te Beek
bergen.
Oorzaken van mislukkingen in uw
moestuin
Wanneer een gewas mislukt, dan kan dit velerlei
oorzaken hebben. Het kan een gevolg zijn van ongun
stige weersomstandigheden, van aantasting door ziek
ten of ongedierte, van onvruchtbaarheid van den
bodem of van slechte grondbewerking. Het gebruik
van slecht zaad en pootgoed heeft eveneens nadeelige
gevolgen.
Zeer vaak is de oorzaak van mislukkingen in hoofd
zaak toe te schrijven aan bepaalde fouten, welke in den
aanvang of later in het seizoen werden gemaakt. Indien
de grond siecht werd omgespit, kan de oogst daardoor
grootendeels en soms zelfs geheel mislukken. Een reden
te meei om voor een volgend seizoe- de grond zoo
goed mogelijk te spitten. Natuurlijk speelt ook de be
mesting een groote rol. Dit geschiede oordeelkundig.
Men woekere met de beperkte Hoeveelheden. Onvol
doende afwatering kan ook van nadeeligen invloed
zijn op den grond en de opbrengst.
Vele nieuwe volkstuinders hebben dit jaar bovendien
de fout gemaakt, dat ze hun voedingsgewassen veel te
dicht op elkaar zaaiden of plantten. Ook is niet steeds
voldoende rekening gehouden met de juiste zaaitijden.
In andere gevallen is de mislukking van bepaalde ge-
wassefi een gevolg van onvoldoende verzorging tijdens
den zomer, waardoor o.a. de onkruiden de overhand
kregen. In een volgend seizoen voorkome men derge
lijke fouten en tekortkomingen zooveel mogelijk. Voor
zoover eigen kennis en ervaring te kort schiet, raad
plege men een deskundige. Bovendien bekwame de
nieuwe tuinamateur zich door het lezen van goede
handeliedingen over ae groentent-elt. Tenslotte vestigen
wij hier nog de aandacht op het groote nut van het
volgen van de cursussen voor volkstuinders, welke in
verschillende steden worden gegeven.
Levering van Blauwmaanzaadkaf voor
morphiuebereiding
Het Bedrijfschap voor Hooi, Stroo en Ruwvoeder maakt
bekend:
In de zaaddoozen van het blauwmaanzaad, waaruit
door dorsching het zaad is Verwijderd, komt nog een
zeer geringe hoeveelheid van een alkaloid voor, dat
voor de geneeskunde buitengewoon belangrijk is. Het
betreft hier morpnine, een stof, die als pijnstillend mid
del onovertroffen is en door de artsen als onvervang
baar wordt beschouwd. Dit jaar zal voor het eerst het
kaf van den binnenlandschen maanzaadoogst voor de
bereiding van morphine worden gebruikt. Een vergun
ning tot'het koopen en ontvangen van dit kaf is ver
leend aan het Rijksbureau voor Genees- en Verband
middelen, dat hiervoor gebruik zal maken van de
diensten' van den Heer P. Blaauboer, Directeur der
Zaaizaadtelersvereeniging „Waard en Groet" te Kol-
horn (N.-H.). De Heer Blaauboer heeft in de provin
cies Groningen, Friesland, Noord-Holland, Zuid-Hol
land, Zeeland en Noord-Brabant commissionairs aange
steld. In de overige provincies zal het blauwmaanzaad
kaf niet worden verzameld.
Het Bedrijfsschap verzoekt allen telers in bovenge
noemde provincies dringend ten volle hun medewer
king te verleenen door hun kaf te koop aan te bieden
aan deze commissionairs. Verkoop ervan aan anderen
is verboden, ingevolge de Verordening Blauwmaanzaad
kaf 1942.
Ingevolge artikel 2 van de Verordening Blauwmaan
zaadkaf 1942 zal het Aan- en Verkoopbureau voor
Akkerbouwproducten het kaf van hen, die dit niet
te koop aanbieden aan den Heer Blaauboer, kunnen
in bezit nemen.
Daar het tot het verkrijgen van een goede opbrengst
aan morphine noodig is, dat het maanzaad goed droog
wordt gedorscht, wordt verzocht zoo mogelijk er voor
zorg te dragen, dat dit het geval is. Bij eventueel
tijdelijken opslag aan de boerderij wordt den telers
dringend verzocht het product op een droge plaats
goed te bewaren tot het wordt afgenomen.
De C. C. C. D. voortaan C. C. D.
Het apparaat, dat thans in dienst staat van de voedsel
voorziening van ons volk, had vóór den oorlog tot taak
de uitvoering van ae Landbouwcrisiswet. Van „crisis"
in den zin van het woord is thans echter geen sprake
meer. Dit Komt o.m. daarin tot uiting, dat het woord
„crisis" in de benamingen der verschillende instellin
gen die werkzaam zijn op het gebied van de voedsel-
yoorzening. langzaam maar zeker verdwijnt. Zoo spre
ken wij al niet meer van „crisis"-eentrales en van
„crisis"-tuchtrechtspraak. De jongste wijziging op dit
Eikels, gevoerd aan varkens, werken gunstig op de
kwaliteit van vleesch en spek.
Perceelen die zoo nu en dan eens met stalmest bemest
wordt, hebben weinig last van erwtenvoetziekte.
Een goede ontwatering van het grasland kan de
stalperiode verkorten.
De korrelmais, die in een droogschuur bewaard wordt,
is tegen April droog genoeg, om na het dorschen
houdbaar te blijven.
f
Goed melken kan uiergebreken voorkomen en is een
vereischte om de grootste hoeveelheid melk met het
hoogste vetgehalte te verkrijgen.
Zeer winterharde grassen zyn: timothee, veldbeemd,
rood zwenkgras, fiorien, weidevossestaarf en geknikte
vossestaart.
Gevoelig voor vorst zyn: Engelsch raaigras, Italiaansch
raaigras, reukgras, kamgras, meelraai.
Twijfelachtig zijn: Fransch raaigras, ruwbeemd, beemd-
langbloem, kropaar, goudhaver, zachte dravik.
Ritnaaldenschade treedt vaak het sterkst op in het
tweede jaar na het scheuren van gras. Men verbouwe
dan liefst geen aardappels of bieten. Verbouw van
granen is beter, het best de teelt van erwten, vlas of
koolzaad, gewassen die weinig hinder ondervinden van
ritnaalden.
Het is een eisch des tijds, niet alleen goedgekeurd,
maar tevens doelmatig ontsmet zaaizaad uit te zaaien.
Bij het voederen van gedroogd gras, zorge men, dat
de dieren voldoende drinkwater ter beschikking hebben.
punt is aangebracht bij een beschikking van den Secre
taris-Generaal van het Dept. vnn Landbouw en Vis-
scherij in de Staatscourant van 1 October j.l., waarbij
de naam van den Gentralen Crisis Controledienst is
gewijzigd in „Centrale Contrö!edienst". Wij zullen dus
niet meer /an C. C. C. D., doch van C. C. D. moeten
spreken.
Verder is bepaald, dat de controleurs, die voorheen den
officieelen titel van „controleur Landbouwcrisiswet
1933" droegen, in den vervolge „controleurs Centrale
Controledienst" zullen heeten.
Veevoederregeling oogst 1942
De Provinciale Voedseleommissaris voor Zeeland maakt
bekend, dat bij besluit van 14 September 1942, no. 27659,
van den Secretaris-Generaal van het Departement van
Landbouw en Visschery is bepaald, dat iedere teler en
handelaar, die aardappelen in voox*raad heeft, waarvan hij
redelijkerwijs weet of kan weten, dat zij niet meer voor
consumptie-doeleinden zullen kunnen worden afgeleverd
dan wel gebruikt, verplicht is hiervan onverwijld opgave
te doen aan den P.B.H. Echter met dien verstande, dat
van aardappelen beneden 28 m.m. eerst dan een opgave
moet worden verstrekt, nadat zij zjjn uitgesorteerd.
Het in voorraad hebben van veevoederaardappelen moet
steeds door een veevoederverklaring zijn gedekt. Ook voor
aardappelen, die door bevriezing, verrotting en dergelijke
Verloren gaan, moet een veevoederverklaring bij den
P.B.H. woeden aangevraagd. Ditzelfde geldt eveneens, in
dien de opbrengst beneden het gemeen gemiddelde blijft
of indien van misoogst sprake is. Bij levering aan het
Prov. Bureau V.B.N.A., B.E.A. II of rechtstreeks aan
consument via de regeling plattelandsvoorziening ontvangt
de teler een afleveringsbriefje, resp. een afschrift van de
aankoopvergunning.
Bij levering van pootgoed aan een erkend poterhandelaar
of aan een anderen teler ontvangt hij eveneens een afleve
ringsbriefje.
Bovenstaande bescheiden moeten bij bedrijfscontröle door
den teler kunnen worden overgelegd.
Uit het bovenstaande blijkt, dat elke voorraadsverminde
ring door den teler moet kunnen worden verantwoord.
Verhandelen goedgekeurde pootaardappelen
Eersteling
De Provinciaal Voedseleommissaris voor Zeeland maakt
bekend, dat het van heden af is toegestaan alle par
tijen goedgekeurd, pootgoed van het ras Eersteling in.
de maat 35-55 mm voor het binnenland te verhandelen
en af te, leveren.
Dit geldt natuurlijk niet voor pootgoed, dat voor ex
port aan de B.E.A. II is verkocht.