De natuur is sterker dan de leer VRIJDAG 23 OCTOBER 1942 DE LANDSTAND PAG. 2 ;Welk doel ftjwen wij nu met onzen arbeid, ons werk, na? Dit kan zeer verschillend zijn en hangt samen met het werk, dat wij verrichten. Eén ding moet echter voor ieder van ons vast staan: het ge stelde doel moeten wij willen bereiken.- Niemand en niets wordt er mede gediend als wij ons werk half doen en dan maar weer met iets anders beginnen. Volhouden tot het gestelde doel bereikt is, eerst dan kan van „eerbied voor den arbeid" sprake zijn. Het groote doei, dat de Nederlanders allen te zamen hebben na te streven, is: ruimte te krijgen voor de Nederlanders om te kunnen leven. In Nederland leven nu eenmaal te veel menschen en leven is ei dan ool£ d'ikwgls naar. Reeds voor den tegenwoordigen oorlog, toen men nog kon spreken over Nederland in en buiten Europa, waren in Nederland te veel bewo ners. De gevolgen bleven niet uit; het aantal werk- loozen groeide steeds aan en in den boerenstand werd het aantal, dat boer wilde worden, en het doe] niet kon bereiken, hoe langer hoe grooter. Deden dezen hun werk niet goed? Zeker deden ze dat wel. Wa ren ze niet bekwaam genoeg? Ook dat was wel het geval. Het onderwijs in het algemeen en het land bouwonderwijs in het bijzonder werd hoe langer hoe beter en het aantal personen, bekwaam om een boer derij te leiden, werd hoe langer hoe grooter. En toch bereikten ze hun doel: boer worden, niet. Er was geen grond om ieder, die daarvoor geschikt en be kwaam was en zijn werk goed deed, een hoeveelheid grond te geven, voldoende om daarop een bestaan te vinden. Het groote doel moet in dezen nu zijn: het bestaan, voo£ ieder, die daartoe is opgeleid en goed is gebleken, op eigen grond mogelijk te maken. Dit doel hebben wij na te streven en dit streven zoo lang vol te houden tot het doel bereikt is. Gelukkig bestaat daartoe de mogelijkheid. Groote ge bieden in Oost-Europa, tot nu toe onvoldoende be werkt, kunnen beschikbaar komen, doch dit beschik baar komen alleen is niet voldoende. Voor het zoover is, moet er worden gevochten en hard, zwaar pioniers werk worden verricht. Natuurlijk is het niet zóó, dat de eenvecht en pionierswerk doet en dat de ander in een opgemaakt bed gaat liggen. Zij, die zich inzet ten om den grond beschikbaar te krijgen, zullen ook de eersten moeten zijn om ver den grond te mogen beschikken. Ook in Nederland zelf komt er intusschen ruimte. Ik hoorde onlangs, dat men in den Noord-Oost-Polder reeds moeilijkheden had om voldoenden grond be bouwd te krijgen. Er zijn bevoegde instanties genoeg om dit nader uit te zoeken, doch bij het nastreven van het groote doel: voor Nederland meer ruimte! is het naar mijn opvatting recht, dat hij, die zich voor dat doel in het Oosten geeft, ook binnen de grenzen aanspraak op grond moet kunnen maken. Wij beleven een wonderlijken tijd. Aan de eene zijde een klein aantal personen, dat alles op alles zet, geen moeite of offer schroomt om voor Nederland nog te bereiken wat in de thans plaats vindende wereldwor steling te bereiken is en aan de andere zijde de groote massa, die maar met de handen in den schoot af wacht wat er verder zal komen, doch intusschen niets onbeproefd laat om zich een vet boutje toe te eigenen. Voor mij zou het nu het grootste onrecht zijn als 'de in Nederland beschikbaar komende grond aan personen van deze laatste groep zou toevallen en de echte worstelaars, de vechters voor Nederland en zijn toekomst, het toekijken zouden hebben. Ook in den Noord-Oost-Polder geen grond voor hen, die geen hand uitsteken om Nederland, Nederland te doen blijven. Na dit uitstapje op het gebied van het beschikbaar komen van grond, kom ik tot de kleinere deelen. De Nederlandsche Landstand is ingesteld bij een ver ordening; voor den oorlog zouden wij dit noemen: inge steld bij de wet. Iedere landbezitter, landgebruiker, landbewerker, behoort er bij. Zeg vooral niet: „is er lid van" want deze verkeerde uitdrukking leidt tot een verkeerd begrip en men heeft dan ook altijd nog boeren, die'zeggen: „Ik wil geen lid van den Landstand zijn!" alsof hier een mogelijkheid van keuze bestond, zooals men vroeger ab^of niet lid van de een of andere landbouworganisatie kon zijn. Het eerste kleine doel moet dan ook zijn iederen landeigenaar, landgebruiker of landbewerker, goed duidelijk te maken, dat hij bij den Landstand behoort en dat het nu verder maar aan hem zal liggen, of hij mede zal handelen, dan wel of er over hem en over zijn belangen beschikt zal worden, zoodra dat hij gehoord is. Het lijkt eenvoudiger om dit doel te bereiken, .dan het is. Als degenen, die den Landstand zelf konden doen en handelen, dan was het doel eenvoudig genoeg te bereiken, maarer zijn nog allerlei overblijfselen van de oude organisatie(s), land bouw- zoowel als crisisorganisaties. En wat zien wij nu gebeuren Och, wij weten het allen wel. Die lui „van het nieuwe" moeten niet naar voren komen, want dan kunnen de anderen niet meer zeggen: de Landstand heeft niets te zeggen! Gelukkig is er ver andering en waar men ernstig aanpakt een groote verandering ten goede. Er kunnen op verschillende TTT/fJ bezitten een schat van oude spreekwoorden ff die in tijden van geestelijke beroering houvast geven aan het doen en denken van iederwiens ge woed steun wil vinden in vaste waarden Eén van die spreekwoorden is het bekende: De natuur is sterken dan de leer! omdat deze waarheid een verklaring geeft voor allerlei verschijnselen, waarmee menigeen geen weg weet. Men zou hetzelfde ook kunnen uitdrukken in wat moderner woorden: De practijk heerscht uiteindelijk over''alle theorie! Zoo heeft de leer van een zoogenaamd verlicht menschdom getracht de wereld iv te richten naar het beginsel van vrijheid van handelen en vrijheid van dénken, naar Jiet beginsel van het gelijk zijn van het ongelijke. Men nam de vrijheid om wereld huishoudingen uit te vinden en nergens natuurlijke begrenzingen te erkennen, noch economischnoch geestelijk. Men sprak van gelijke rechten voor allen en men beitelde aan de geesten van rassen en volken om den wereldburger te scheppen, die zich in niets van den anderen wereldburger onderscheidde. Aldus maakte men de volken los van hun natuur lijken levensbodem, aldus baande men den weg voor den vrijen handel en aldus klutste men het bloed en den geest door elkaar zonder er zich om te bekommeren, waar dat op uit zou loopen. Het ieed er n{et toe waar het brood gegroeid was dat men verbouwde, nu de tech niek de vrijheid van in- en uitvoer ongeacht welke af standen, had mogelijk ge maakt. Het was maar een dwaasheid, dat er verschillen zouden zijn van uiter lijk en innerlijk, nu de middelen van school en druk pers er waren om allemaal hetzelfde te leeren en het gaf niet, hoe de seksen zich paarden als immers voor iedereen de heele wereld open stond. Daar klonken wel telker- weer stemmen op van heel eenvoudige geloovigen, die zeiden: „Maar hoe zit dat, heeft de Schepper zich dan zóó vergist, toen Hij landen scheidde van landen en rassen van rassentoen Hij hier een heel ander klimaat deed heerschen dan daar en den bodem van het eene gebied zoozeer anders samenstelde dan dien van het andere gebied En er waren al of niet geloovige wetenschaps- menschen, die aan de hand van hun studies tot de slotsom kwamen, dat dit alles volkomen verklaar baar en met wijsheid beschikt was. De eene groep werd voor bekrompen, de andere voor eenzijdig uitgemaakt en de verlichtingging haar gang, gestuwd als zij werd door belangéngroepee- ringen, die het verstonden, de publieke meening te beïnvloeden en het intellect voor hun wagen te spannen. Maar de natuur ging haar eigen gang. Zij werkte door naar haar vaste wetten en gaf allerlei aan wijzingen om te waarschuwen. De onzinnige roof bouw van goedkoopere korenlanden strafte zij af met uitlooging van den bodem en omvorming van gansche landstreken tot woestijnen, ziekten traden op, die men vroeger niet keilde, de geesten werden dermate verward, dat de vraagstukken van den dag onverklaarbaar werden; langzamerhand ontstond de chaos, die tot uitbarstingen moest leiden. Dan sprak men van crisis en men zocht spitsvondige redenen om aan het waarom daarvan een schijn van nood zakelijkheid te geven. Die crisis liep uit op den erg sten vorm: de oorlogsgruwel en men werd kwaad om dien oorlog, waarvan men het eigenlijke ont staan niet erkennen kon of wilde. U hebt het allemaal zelf doorleeft lezers en ik behoef er U dus eigenlijk niet veel van te zeggen. Maar dit wordt nog altijd niet voldoende verstaan; hier werkt de oude wét, dat de natuur sterker is dan de leer en hier wordt een halt toegeroepen aan menschelijke machtswaan, die heengreep over alle grenzen en die nu gedwongen wordt tot den wejg terug, om eigen bestioil. Den weg terug naar het bestaan in natuurlijke levensgebieden, den weg terug naar erkenning van eigen geaardheid van de menschen in die onder scheiden gebieden, den weg terug naar het „soort bij soort", dat als een dwingende ordening ge schreven staat in het bloed. Wie dit eenmaal gezien heeft en de grootheid heeft begrepen van de orde dér natuur, die kan betreuren dat het een zoo bloedigen, een zoo lijdensvollen weg is, waarlangs wij moeten gaan, maar die ziet aan het einde van dien weg een uitkomst, welke het lijden aanvaardbaar maakt en die een glans van blijmoedig hopen in het oog toovert. En het is het boerenvolk, dat die uitkomst het klaarst zien moet en als het maar wil, ook zien mag. Als straks in een nieuwe wereld weer geëerd wordt, wat op eigen bodem wassen wil, als men leven kan naar de inspraken van eigen bloed en eigen geest en niet meer min of meer gedwongen de onrust van allerlei vreemde inspuitingen behoeft te onder gaan, dan zal de grondslag gelegd zijn voor een vrede van hechten, van natuur lijken bouw en dan zal de strijd tusschen natuur en leer niet geheel verdwenen, maar dan toch veel minder wanhopig geworden zijn. Het was immers volkomen tegennatuurlijk, dat men in Nederland Ameri- kaansch brood at, alleen omdat men daar het meel ietsgoedkooper kon winnen dan het hier mogelijk werd gemaakt, dat men onze boter naar de tropen uitvoerde en hier tropisch vet op den troon zette, dat men het minderwaardig vond een boersch dialect van den eigen bodem te spreken en een eere zich vreemden tongval eigen te maken, dat men belache lijk vond naar den vaderen aard zich te vermaken en uit alle oorden der wereld vreemdigheden als kostbaarder speelgoed invoerde. Boerendans was dwaas, negerdans was deftig. Germaanscli geloof was heidensch, als een Oostersche profeet hier kampen hield stroomde de „voorname wereld" er heen en aanbad den drager van een nieuwen wereld godsdienst! Zoo kan men doorgaan met te wijzen op de dwaasheid van de leer, die de natuur dacht te overwinnen. Scheiding maken tusschen ras en ras, zooals de natuur dat deed, het werd barbaarsch geheeten, de haat van elkaar naar het bloed verwante volken werd gelijktijdig met alle middelen aangekweekt. Het terugbrengen van den Jood in de Noordsche samenleving tot de plaats die zijn natuurlijke hier is: die van niet gewenschten vreemdelingontketen de stormen van verontwaardiging, het uithongeren van heele volken in het midden van Europa, vond men heel gewoon en was maar een kwestie van crisis en overbevolking. Leer, leer en nog eens leer en allemaal onnatuur. Laten we er ons nuchtere boerenverstand toch eens over laten gaan en dan tot de erkenning komen: dat moest verkeerd loopen, de natuur moest sterker zijn. Zijn wij zoover, dan hebben wij rust in de woeling van dezen tijd en dan gaan wij mee op den natuur lijken weg, die uitkomst brengt en een ordelijk leven der volken weer mogelijk maakt. Een leven, waarin den boer, als den besten vriend der natuur de plaats wordt gegeven, waar hij moet en mag staan. D. v. d. B. plaatsen door den Boerenleider personen worden inge zet en nu mag nergens gerust worden, vóór dat die personen inderdaad ingezet zijn. Deze organisatie moet af, dit (kleine) doel moet bereikt! Opdat ieder land eigenaar, landgebruiker en landbewerker met eigen oogen kan zien, dat de Landstand aan invloed wint. Het tweede kleine doel ligt binnen de organisatie van dén Landstand zelf. Wij hebben een Landsboeren- leider, elf provinciale Boerenleiders en een groot aantal dorps-Boerenleiders. Wij hebben in de landelijke en 'ook in de provinciale organisatie vier af deelingen, ieder met hun voorzitter en staf leider. Wij hebben aan het hoofdkwartier een hoofdstafleider. Wij hebben com missies van bijstand en boerenraden. De boerenstand heeft thans in oorlogstijd' een zwaar bestaan, een moeilijk lot. Veevorderingen, paar denvorderingen, hooi- en stroovorderingen, aardappelen leveren, kunstmest-, varkens- en hoenderbeperkingen. Alle met yoorschriftéh en veelal ingewikkelde bepa lingen. De dorps-boerenleider, hun boerendaden, de anderen boerenleiders, hun raden en commissies, de afdeelin- gen met hun leiders, moeten nauwkeurig alle voor schriften en eischen kennen en niet één landgebruiker, landeigenaar of landbewerker moet ooit tevergeefs mondeling of schriftelijk een beroep op hen kunnen doen. Ook deze organisatie moet af, ook dit (kleine) doel moet bereikt worden. Ziedaar de arbeid' en de doelen voor de naaste toekomst. Het groote doel ruimte verwerven in Oost-Europa voor die Nederlanders, die nog moed bezitten om voor het bestaan van Nederland te vechten en als pionier op te treden. De kleinere doelen in Nederland binnen de grenzen ieder, die behoort tot den Landstand te doordrin gen van zijn plicht om mede te werken en ieder die een functie bekleedt te doen beseffen, dat „eerbied voor den arbeid" inhoudt: eerbied voor elk werk „groot of klein". POSTHUMA

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 2