De teelt van vroege groenten
w IJ vernamen dezer dagen, dat aan de tuinders
de stookvergunningen voor 1943 door den Tuinbouw-
voorlichtingsdienst zijn toegezonden. In deze vergunning-
is tevens de berekende hoeveelheid brandstoffen ver
meld, welke de kweeker in 1943 voor zijn teelten mag
gebruiken. Die hoeveelheid is als gevolg van de
schaarschte aan brandstoffen heel wat kleiner dan
voorheen. Men was daarop trouwens reeds voorbereid
en heeft er bij het opmaken van zijn teeltplan rekening
mee moeten houden. Er is bij het berekenen van de
brandstoffen voor de groententeeltbedrijven ditmaal een
ander systeem toegepast. De Voorlichtingsdienst heeft
thans nauwkeurig nagegaan, hoeveel brandstoffen men
noodig heeft om volgens de richtlijnen van^ de teelt
regeling voor 1943 de teelten vorstvrij te houden. Van
een „verwarming" in den eigenlijken zin van het woord,
van het stoken dus zooals wij dat vroeger gewend
waren, kan thans niets komen. In de huidige omstan
digheden geldt vóór allés de eisch, dat met de hoeveel
heid brandstof, welke in het bedrijf word ingezet, het
hoogste nuttige rendement voor de voedselvoorziening
van ons volk wordt verkregen, iedere verspilling is uit
den booze en moet krachtig worden tegengegaan.
Dat men kolen beschikbaar stelt, allereerst voor de
teelt van vroege groenten, toont duidelijk aan, welk
een groot belang gehecht wordt aan het welslagen
van den voorteelt onder glas. Dat belang bleek ook
reeds uit de verplichting, om in 1943 in alle kassen en
warenhuizen, uitgezonderd* dan de speciale komkom-
merkassen, welke voor net telen van vroege groenten
practisch niet geschikt zijn, met een voorteelt van
groenten te bezetten Van deze verplichting wordt in
het algemeen geen ontheffing verleend Iedere glas
tuinder moet er aan meedoen; het productie-apparaat
van den glastuinder moet volledig worden gebruikt
voor het voortbrengen van zooveel mogelijk vroege
grenten.
Tuinbouw in het kleine boeren
pluimveehoudersbedrijf
- en
VRIJDAG 23 OCTOBER 1943
DE LANDSTAND
PAG. *6
Rijks tuinbouwconsulent Ir. D. Bloemsma:
INLEIDING.
Vooral het pluimveehoudersbedrijf is door de gedwon
gen inperking van de pluimveehouderij ernstig ont
wricht. Daarnaast zijn het talrijke kleine boeren, die
uitzien naar een verhoogd rendement van hun maar
al te vaak te klein bedrijf; temeer waar dit ook niet
onberoerd bleef door de Overheidsmaatregelen.
Raamt men het aantal gesteunde pluimveehouders m
den lande op rond 20.000, dan blijkt vooral de provincie
Gelderland, met inbegrip van Oostelijk Utrecht, de
woonplaats van ongeveer 10.000, d.i. de helft van deze
groep bodemgebruikers. Het overige deel bevindt zich
voornamelijk in Oostelijk Noord-Brabant en Noordelijk
Limburg.
De meeste kleine boeren worden in Gelderland aan
getroffen (24 pCt.) en voorts in Noord-Brabant (19
pCt.), Limburg (13 pCt.), Overijssel (12 pCt.), Fries
land (9 pCt.), Drenthe (6 pCt.), Zeeland (5 pCt.), Zuid-
Holland (4 pCt.), Groningen (3 pCt.), Noord-Holland
(3 pCt.) en Utrecht (2 pCt.). Zij exploiteeren een be
drijf van, 25 ha. en vindien hierin hun hoofdmiddel
van bestaan. Ongeveer 275.000 ha. grond wordt door
de bedrijven van 15 ha. in beslag genomen; een res
pectabel gedeelte van den vaderlandschen bodem. In dc
periode 19211930 nam het bedrijf van 510' ha. op
vallend toe; dat van 15 ha, bleef vrijwel gelijk. Dit
is niet te verwonderen; daar de laatste bedrijfsgrootte
in het algemeen te klein wordt geacht om den kleinen
boer een blijvend en bevredigend bestaan te verzekeren.
Intusschen heeft de Overheid haar volle aandacht ge
geven aan de moeilijkheden in het kleine boerenbedrijf
en sedert korteren tijd ook aan de belangen van de
pluimveehouders. Aan de uitvoering der steunmaatre
gelen is door den Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst met
oordeel en toewijding gewerkt (zie Verkenningen no. 9
door Drs. Th, Platenburg e.a. geschriften). In menig
opzicht beteekende dit reorganisatie en rationalisatie
van het hlein-bedrijfherziening van den -veestapel,
meer verbouw van veevoeder in het eigen bedrijf.
Invoering van tuinbouw bleef daarbij buiten
beschouwing, Het jaar 1942 bracht daarin voor
het eerst verandering.
Bij de gewenschte uitbreiding van de groenten teelt
werden ook boeren en pluimveehouders in de gelegen,
heid gesteld een extra-teeltvergunning-1942 voor den
verbouw van groenten te verkrijgen. Hiervan is in be
scheiden mate gebruik gemaakt door de boeren; door
de pluimveehouders echter slechts meer bij uitzondering.
Dit is niet te verwonderen, daar de pluimveehouders
bij de vestiging van het bedrijf in het algemeen geen
rekening hielden met de geschiktheid van den grond
en van den waterstand, voor het telen van veeleischen-
de land- en/of tuinbouwproducten. Wel ging men er in
vele gevallen toe over eeii*zeker aantal vruchtboomen
in de rennen te plaatsen, maar niervoor werd meer
bij uitzondering advies ingewonnen, zoodat slechts wei
nige dezer kleinere aanplantingen aan redelijke eischer:
voldoen; noch wat betreft de soortenkeuze, noch wal
betreft een oordeelkundig onderhoud. Groenten werdei;
in hoofdzaak voor eigen gebruik verbouwd en slechts
in de eendenhouderij in het Noorden van de Veluwe
werd meer op groote schaal boerenkool verbouwd als
groenvoer vooi de. eenden. Tegenover den verbouw van
groenten voor den handel staan zij ongetwijfeld veeJ
vreemder dan de boer, wien het telen van akkerbouw
gewassen eigen is.
Beide groepen van grondgebruikers zullen zich daarbij
nog dienen in te stellen op net afleveren van een pro
duet, dat aan veilihgeischen voldoet. In dit opzient
heeft ook de boer nog wat te leeren, ook al beperkt hij
zich tot den verbouw van een vollegrondspr-oduct.
LIGGING EN AFZET
Voorts zal men onvermijdelijk met enkele economische
factoren rekening moeten houden.
De ligging van het bedrijf en de afzetmogelijkheid
spelen toch een belangrijke rol bij de keuze van het
gewas, zouden deze grondgebruikers een extra-teelt-
vergunning-1943 willen aanvragen.
Geregeld moet een min of meer groote hoeveelheid ge
oogst product vervoerd worden, dat min of meer snel
aan bederf onderhevig is.
Er zijn ook meer bedrijfsbenoodigdheden noodig.
Is de ligging van het bedrijf dus ongunstig, dan zal
dit bij lage prijzen spoedig nadeel opleveren.
Een goedkoop transport is dus van veel belang; ryet
het minst naar de naastbij gelegen veiling.
Tuinbouwprducten worden toch bovenal geveild, al be.,
staat daarnaast ook de gelegenheid tot verkoop op
markten of door Uitventen. Hiervoor is echter een er
kenning noodig, en aan het bedrijf komt de zélf-verkoop
zelden ten goede, maar doet daaraan wel als regel
schade. Contractbouw voor conservenfabrieken is
thans niet mogelijk, al was dit voor streken, waar de
tuinbouw nog ingang moest vinden, vaak de beste ma
nier om bepaalde cultures ingang te doen vinden.
Overigens belette de contractverbouw vaak de opvoe
ring van het cultuurpeil en konden licht moeilijkheden
rijzen bij dalende prijzen door scherper keuring van
het product dan verwacht werd.
Veilen werkt daarentegen opvoering van de kwaliteit
van het product in de hand, verzekert de afname van
het product, alsmede de contante betaling daarvan.
Levert de afstand tot de naastby gelegen veiling be
zwaren, zooals dit bijv. in Noord-Overijssel, Gelderland
en elders zeker voorkomt, dan is het van het grootste
belang om zijn keuze op de teelt van die gewassen te
doen vallen, .die het vervoer over grooteren afstand kun
nen verdragen; finantieel, zoowel als uit een oogpunt
van beschadiging of bederf.
Daarbij dient er dan naar gestreefd te worden door
onderlinge samenwerking volbelaste transporten te
vormen, waardoor de vervoerkosten minder drukken op
de resultaten van elk bedrijf afzonderlijk.
Dsic alles is niet eenvoudig, maar de wetenschap, dat
het bedrijf méér op moet brengen, deed menigeen onder
de kleine boeren en ook wel pluimveehouders aan het
rekenen slaan. Men ging vergelijken met de financieel©
uitkomsten van het kleine tuinbouwbedrijf en zag daar
na verlangend uit naar de kans méér aan tuinbouw te
doen, om het bedrijfsresultaat te verpeteren.
Naarmate het bedrijf kleiner is of het aantal (aan
komende) arbeidskrachten grooter, neemt dit verlan
gen toe en zoo overwegen velen thans een stap in den
tuinbouw te doen.
Hierbij wil ik thans voorlichting geven.
Wordt vervolgd
De Ned. Landstand is een voorstander van deze maat
regelen, Het is van groot belang voor de gezondheid
van ons volk, dat spoedig na den winter, die voor vele
volksgenooten in menig opzicht moeilijk zal zijn, weer
versche groenten geconsumeerd kunnen worden. Op
dat doel, Jhet voortbrengen van veel vroege groenten, is
ook de tegenwoordige brandstoffendistributie voor den
tuinbouw voornamelijk gericht. De tuinder moet zijn
glasopstand vorstvrij kunnen houden; hij moet kunnen
stoken, maar hij moet dat doen met een goed begrip
van de omstandighedenen met uiterste zuinigheid. Er
is te verstaan gegeven, dat op een verhooging of aan
vulling van de toewijzing, welke de tuinder binnenkort
- van de Brandstoffencommissie ontvangt, niet kan wor
den gerekend. Men moet met zijn toewijzing zien rond
te komen.
Een en ander legt op den glastuinder een niet geringe
verantwoordelijkheid. Hij vervult een belangrijke functie
bij de voedselvoorziening van het volk, dat hem uit
schaarsche voorraden de middelen afstaat om zijn
teelt te doén slagen. Het is zijn plicht te zorgen, dat hij
met deze middelen voor het volk woekert en een zoo
hoog mogelijke productie weet te bereiken. Niet alle
tuinders zijn hiervan doordrongen niet over allen
is de gemeenschapsgeest vaardig. De Ned. Landstand
beschouwt het als zijn taak en roeping om iederen be
werker van onzen bodem te overtuigen van de plichten, 1
welke hij tegenover de volksgemeenschap heeft naast en
tegenover de rechten, welke hem toekomen. Dit besef
van de verantwoordelijkheid van de nieuwe taak, welke
den tuinbouw wacht, aan te wakkeren is ons aller
taak. Ieder boerenleider, de dorpsboerenraad, geve hier
aan zijn volle aandacht! Gelukkig kunnen wij zeggen,
dat de groote meerderheid van onze tuinders weet, wat
er te doen staat. In. zeer vele glasbedrijven is het voor
bereidende werk voor de nieuwe teelten reeds begonnen
en anderen gaan dezer dagen aan den slag. Onze tuin
bouw heeft een goeden naam en dien heeft hi] heusch
niet met stilzitten verkregen. Er wordt in onze be
drijven, voóral in de intensieve glasteelt, waarin altijd
wat te doen en te werken is, hard gewerkt.
pe Nederlandsche tuinder en tuinarbeider hebben hart
voor hun arbeid; zij hebben liefde voor den grond,
dien zij bewerken, zij hebben liefde voor het kweeken.
Dat is de groote kracht, die ten slotte alle moeilijkheden
overwint ook de moeilijkheden van deze tijden, die
voor het tuinbouwbedrijf waarlijk niet gering zijn. Er
is schaarschte en gebrek aan vele dingen, welke de
tuinder voor zijn bedrijf moest kunnen aanschaffen. Die
bezwaren moeten en zullen overwonnen worden. De
groote massa van onze tuinders zal zich ten volle
inzetten voor het slageri van de teelten in 1943 en wij
willen gaarne hopen, dat zij daarbij de weersomstandig
heden, waarvan de groententeelt in sterke mate af
hankelijk is, straks beter méé zullen hebben' dan in
doorsnee genomen in dit jaar het geval was.
DE AFDEELING TUINBOUW VAN DEN
NED. LANDSTAND.