Warmbloed-paarden fokkerij Bessen als konijnen voer n. De V. L. N. in 1941 VRIJDAG 30 ~nTOBEK DE LANDSTAND PAG. 10 I. E warmbloempaardenfokkerij is in ons iand, voor zoover hel, de ïandbouwpaardeu betieft, georganiseerd in een viertal stamboeken, waarvan de „Vereeniging tot bevordering van de Landbouwtuigpaardfokkerij in Nederland" (V. L N.) liet grootste is en ook het grootste werkgebied heeft, namelijk acht van de elf provinciën. In de dKe Noordeig'ke provinciën werkt deze vereniging niet; daar kennen we in iedere pro vincie nog een provinciaal stamboek, welke drie ..pro vincialen'' echter#onlangs tot een fusie hebben beslo ten, zoodat we mooi op weg zijn naai de éénwording. De V. Ij. N is enkele jaren geleden ontstaan uit de ineenvloeiing van de vroegere twee stamboeken: de Nationale Vereeniging tot bevordering van de paar denfokkerij in Nederland, kortweg „de Nationale" ge noemd (N. S. Tg.) en het Geldersch Paarden Stam boek (G. P_ S.) van welke beide de Nationale haar werkgebied uitstrekte over dezelfde gewesten als thans de V. L. N.f doen waarnaast in Gelderland een aantal fokkers, die een chiquer paard prefereeren met ver hevener gangen, zich nadden georganiseerd in het alleen in die provincie opereerende G. P. S. Edoch, ook in de andere provinciën van de Nationale bestond wel in zekere mate dien. hang naar het paard van wat men -joemt: net Geldersch type. Bij de fusie der beide stamboeken is in de V. L. N. daarom aan de twee fokrichtingen, die in de practrjk veelal niet zoo buitengewoon ver van elkaar staan ©n af en toe zelfs in elkaar overgaan, zooveel mogelijk recht gedaan door een stamboek voor beide in te richten: net Stamboek vooi Groningsch type (S. gr. t.) en het Stamboek Geldersch type (S. gl. t.). De afkor tingen en aanduidingen zijn wel duidelijkvooi den- gene, die in de warmbloedpaardenfokkerij thuis is. Maar dit moet men toch ook wel zijn, wil men al deze afkortingen vl<£t dóór hebben, een buitenstaan der of iemand, die met de geschiedenis der warm bloedfokkerij onvoldoende op de hoogte is, kan er gemskkelijk mee in de war komen. Deze inrichting van het stamboek maakt, dat er bij de V. L. N. aogal verschillende registers zijnin de eerste plaats zijn er het Veülenboek en het hulp- veulenboek, dan de Stamboeken en de Huipstamboe ken voor de beide fokrich ting en; vervolgens worden uit de stamboekmerriën van de beide stamboeken de besten uitgezocht als stermerriën, terwijl tenslotte uit deze iaatsten, alsmede uit de bengsten, die dieren die voor de fokkerij van oijzondere beteekems zijn ge bleken, o.a. door hun uitstekende afstammelingen, worden uitgezocht en preferent worden verklaard. In dit opzicht is er een verschil tusschen de V. L. N. en de dri^ Noordelijke stamboeken. Bij deze Iaatsten toch kent men twee soorten van preferente merriën; ten eerste preferenten op exterieui en daarnaast pie ferenten op hun afstammelingen. Over die exterieur- pref eren tie is in het Noorden al eens het een en ander gezegd; velen meenen, dat dezelfde benaming voor twee verschillende begrippen misleidend werkt, in welke meening ze ook wel terdege gelijk hebben. Een andere benaming voor de besten der stermer- riën, bijv. élite-merriën, of iets dergelijks, zal beter zijn dan preferente merrie. De titel „preferent" is in de fokkerij toch als regel gegrond op de goede kwaliteit der afstammelingen, zooals nu bg de V. L* N„ en zooals we dat verder kennen, o.a. bij de Rundveestamboekeri en bij andere huisdierenstam boeken. Is bij de V. L. N. de fokdoelstelling in hoofdzaak gelijk aan die Dij d,e drie Noordelijke stamboeken, ten opzichte van het Geldersch type en van het preferent- schap zijn er dus verschillen. In de acht provinciën, waarover het werkgebied der V- L. N. zich^uitstrekt, wordt de warmbloedfokkerij niet in dezelfde mate bedreven en ir geene algemeen. Zelfs niet in de provincie Utrecht, die wel als het sterkste oolwerk der warmbloedfokkerij kan gelden, niet omdat hier de rationeele warmbloedfokkerrj alge meen zou zijn, maai omdat hier nagenoeg geen trek- paardf.okK er ij wordt aangetroffen. In 1941 werd één merrie van het cype trekpaard in het desbetreffende stamboek opgenomen. In de provinciën, waai de trekpaardfokkerij domineert, dus voora] de drie Zuidelijke provinciën, wordt de warmbloedfokkefij mindei bedreven; met name in Zee land, waar slechts 5 veulens in net^veulenboek werden ingeschreven en geen enkele merrie in het stamboek, terwyl in Limburg 44 veulens werden ingeschreven, doch nier werden tevens 24 merriën opgenomen, n.l. 19 in net Stainnoek en in het Hulpstamboek tegen in totaal 22 in 1940. In Noord-Brabant wordt al veel meer aan de warmbloedfokkerij gedaan, zooals we straks weJ nader zullen zien. CJty de stamboekuitgave 1941, die van het derde ver- eenigingsjaai var de V. U N. - behelzende de weder- waardigheden ovei dat jaai en de ingeschreven veulens, merriën en hengsten - blgkt, dat het de jonge vereeniging in ,haai prille jeugd bijzonder goed gaat. Dit vindt vooral zijn oorzaak in de oorlogsomstan digheden, waardooi de beteekenis van het paard in het gebruik weer op den voorgrond is getreden. De sterk vergroote vraag naai paarden, o.a. voor legerdoeleinden, heeft het paard weer plots midden in het teeken van de belangstelling geplaatst en nu blijkt duidelijk de waarde v&n het werk van hen, die in de afgeloopen kwarteeuw het geiool in de waarde van het paard hebben behouden niet alleen, maar tevens ernaar gestreefd hebben de paardenstapel, speciaal door doelbewust gedreven fokkerij, te verbeteren. Dit zijn vooral de stamboekfokkers geweest, die. gedre ven door hun liefde voor het paard, als onmisbaar onderdeel van hun landbouwbedrijf in geordende sa menwerking in stamboekverband hun beste krachten hebben aangewend tot behoud van den paardenstapel en tot zijn verbetering. Het paard immers zou blijken steeds onmisbaar te zijn, allen concurrentie van motorische trekkrachten ten spijt. En zijn bestaansrecht is in de laatste paar jaren wel zeer duidelijk gebleken, vooral waar dit bestaan wortelt in het landbouwbedrijf zelve en onaf hankelijk blijkt te zijn van den aanvoer van buiten- landsche grondstoffen, in tegenstelling tot den ben zine- en ruwoliemotor, die geheel zgn aangewezen op voedingsstoffen van elders. Dank zij hen, die van het bestaansrecht van het paard overtuigd waren, is onze paardenstapel behoed voor een te gronde gaan door de concurrentie van de motorische trekkracht en zijn tevens die maat regelen genomen, die geleid hebben tot verbetering van den paardenstapel. Van welke omstandigheden we thans, nu we op zelf-help zijn aangewezen, de vruchten plukken. Door een en ander is thans de belaógstelling in de stafhboekorganisaties sterk toegenomen, zooals uit de jongste stamboekaflevering van de V. L. N. duidelijk blijkt. Hierover een volgenden Keer meer. »E taak van het konijn is om alle mogelijke stoffen om te zetten in vleesch en vet. Mede, doordat de normaal gangbare voedermiddelen niet beschik baar zijn» is elke mogelijkheid om het dagrantsoen aan te vullen voor den konijnenhouder welkom. Voor de konijnenvoeding komen veel meer plahten en plantendeelen in aanmerking, dan meestal wordt ge dacht. Zoo komen verschillende bessen voor aanvul ling van het rantsoen in aanmerking. Meidoornbessen. De Meidoorn (Crataegus oxyacdntha) of hagedoorn is algemeen bekend als struik voor heggen. Door het kort houden komt daar echter van het bloeien en vruchtdragen niets terecht. De roode bessen van de in het veld voorkomende boomen worden verzameld. Het is bekend, dat de vogels, vooral de lijsters, er een speciale voorkeur voor bebben. Volgens Fangauf en Dreijer eten de wilde konijnen de tijdens het vogel- bezoek afgevallen bessen met graagte. Doordat deze onderzoekers slechts een kleine hoe veelheid meidoornbessen ter beschikking hadden, kon slechts één keer een hoeveelheid van 30 gr. aan 12 Angora's worden verstrekt. De dieren aten de bessen graag, zoodat het aanbeveling verdient de bessen te verzamelen. Fangauf en Dreijer adviseeren om, de bessen in den oven of bij kachelwarmte te drogen, teneinde verliezen te vermijden. Indien men zorgvul dig te werk gaat, is volgens hen het drogen aan de lucht echter ook wel uitvoerbaar. Ligusterbessen. De Liguster (Ligustrum vulgare en L. ovalifolium) is eveneens zeer bekend als heggestruik. De iets leder achtige, gladde bladeren worden- door practische fokkers als vergiftig beschouwd. Volgens Fangauf en Dreijer eten konijnen de bij het snoeien afvallende twijgen en bladeren niet. Op grond hiervan is het de zekerste weg deze bladeren niet ""te voeren. Het dwingen om de dieren van bepaalde voedermiddelen te eten, leidt meestal tot ongelukken. De aan de lucht gedroogde zwarte ligusterbessen worden daarentegen dooi de konijnen graag gegeten. Door de geringe hoeveelheid, die hen ter beschikking stond, konden de onderzoekers deze bessen slechts gedurende twee dagen aan de dieren verstrekken. Over het algemeen zal ook in ons land de oogst van deze bessen wel gering zijn. In gesnoeide hagen ko men ze niet voor, zoodat men voor het verzamelen op vrijstaande ligusterstruiken is aangewezen, en die komen in het algemeen weinig voor. Heeft men ech ter de beschikking over ligusterbessen, dan kunnen ze als kónijnenvoedsel worden gebruikt. De bessen blijven dikwijls tot ver in den winter aan de kale struiken. Lijsterbes (Sorbus ancuparia). De lijsterbesboom levert reeds in den vroegen herfst een overvloed van wrang smakende roode bessen. Volgens Marzell bevatten ze veel appelzuur. Ze worden voor een bepaalde soort brandewijn en ook wel voor verwerking in koffiesurrogaat gebruikt. Volgens Wischer moeten de bessen worden gedroogd om ze als konijnenvoer te kunnen gebruiken. D#ë trossen worden hiervoor aan een lijn in eeA luchtige ruimte opgehangen. Wat de voedingswaarde betreft zouden de bessen volgens Wischer minder eiwit en zetmeelachtige stoffen bevatten dan gerst, de zaadjes daarentegen staan hier ongeveer aan gelijk. De bitterstof heeft een gunstigen invloed op de darm werking. Bij diarrhee werken ze stoppend. De flora van Heimans Heinsius en Thijsse vermeldt, dat de bessen voor menschen gevaarlijk zijn, daar ze blauwzuur zouden bevatten. Voor sommige menschen zouden ze als een doodelijk gif werken. Aan twee konijnen uit de collectie dieren van den Rijksvoorlichtingsdienst werden versche lijsterbessen ter beschikking gestéld naast een ruim normaal dag- rantsoen. Een op 7 Juli 42 geboren Fransch Hangoor ram at van. 26 Augustus tot 17 September per dag achtereenvolgens 20, 8, 14, 11, 38, 19, 10, 14, 27, 26, 17, 22, 58, 66, 50, 52, 58, 56, 53, 72, 72, 16, 56 gr. Een volwassen Groot Chinchilla voedster at van 4 September tot 16 September bij een. gift van 50 gr. per dag: 11, 50, 50, 50; bij een gift van 100 gr. per dag: 100, 100, 100; bij een gift van 150 gr.: 122, 118, 107, 150 gr. en bij een verhooging tot 200 gr. per dag: 152, 162 gr. Ook hier werd weer een ruim normaal rantsoen voedsel naast de bessen verstrekt, zoodat de opname niet door voedselgebrek behoefte te geschieden. In de bakken bleef steeds een deel van dit rantsoen achter. Het blijkt dat de konijnen de versche lijsterbes eten, in elk geval sommige dieren zelfs heel graag. Een ongunstige invloed op de gezondheid van de gie ren werd niet waargenomen. Rijksvoorlichtingsdienst voor de Pluim veeteelt van de Directie van den Land bouw te Beekbergen.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 10